LEEM.
Leem of klei is een fijnkorrelige grondsoort die in vochtige toestand plastisch, doch in gedroogde of gebrande toestand hard is. Klei bestaat voor een groot deel uit gehydrateerde aluminiumsilicaten. In het laagland van Palestina is de bodem overal leemhoudend, en in bijbelse tijden werd leem gebruikt voor het vervaardigen van aardewerk en bakstenen (Jer. 18:4, 6; Ex. 1:14; Nah. 3:14). (Zie POTTENBAKKER.) In vochtige klei gemaakte afdrukken blijven behouden wanneer de klei hard geworden is. Daarom is deze grondsoort goed geschikt voor het vervaardigen van kleitabletten en van stempels voor het verzegelen van documenten en brieven. Kleizegels dienden ook voor het afsluiten van aardewerken vaten waarin wijn of waardevolle geschriften bewaard werden, zoals de koopakte inzake Jeremia’s akker (Jer. 32:14). Het behoud van de Dode-Zeerollen is grotendeels toe te schrijven aan het feit dat ze in lemen of aardewerken kruiken bewaard werden.
Uitdrukkingen zoals „het leem der straten”, ’de mens is uit leem gemaakt’ of de mens is „neergeworpen in het leem” zinspelen op de aardachtige hoedanigheid van leem (Job 10:9; 30:19; 33:6; Jes. 10:6). Nog een figuurlijke betekenis die verbonden is aan het gezegde dat de mens gemaakt is uit leem, is het feit dat Jehovah de Pottenbakker is (Jes. 29:16; 45:9; 64:8; Rom. 9:21). Klei of leem is, zelfs na gebakken te zijn, broos, en een mengsel van ijzer en leem is waardeloos (Dan. 2:33-35, 41-43, 45). Dingen van leem bieden weinig of geen bescherming (Job 4:19; 13:12; Jes. 41:25). Omdat leem een veelvuldig voorkomend artikel is, heeft het weinig handelswaarde. — Job 27:16.