HILKIA
(Hilki̱a) [Mijn deel (aandeel) is Jehovah].
1. Een leviet uit de familie van Merari; zoon van Amzi en voorvader van Ethan, die door David als zanger in het heiligdom werd aangesteld. — 1Kr 6:31, 32, 44-46.
2. Een levitische poortwachter uit de familie van Merari die in de tijd van David deze toewijzing kreeg; een zoon van Hosa. — 1Kr 26:10-12.
3. Vader van de Eljakim die een beambte aan het hof van koning Hizkia was. — 2Kon 18:37.
4. De hogepriester in de dagen van koning Josia; de zoon van Sallum en de vader van Azarja; klaarblijkelijk een voorvader van de afschrijver Ezra (2Kon 22:3, 4; 1Kr 6:13; Ezr 7:1, 2, 6). Hilkia speelde als hogepriester een belangrijke rol bij het door Josia ter hand genomen herstel van de ware aanbidding. Tijdens de herstelwerkzaamheden aan de tempel vond Hilkia het „boek van Jehovah’s wet van de hand van Mozes”. Wat deze vondst van bijzonder belang maakte, was dat het daarbij hoogstwaarschijnlijk om het door Mozes vervaardigde originele handschrift ging. Hilkia gaf het boek aan Safan, de secretaris, die het vervolgens naar de koning bracht. Nadat Safan het aan koning Josia had voorgelezen, zond deze een delegatie onder leiding van de hogepriester Hilkia naar de profetes Hulda om haar te vragen ten behoeve van de koning en het volk Jehovah te raadplegen. — 2Kon 22:3-14; 2Kr 34:14.
5. De vader van de profeet Jeremia; een priester in Anathoth in het land van Benjamin. — Jer 1:1.
6. De vader van de Gemarja die samen met Elasa door koning Zedekia naar koning Nebukadnezar in Babylon werd gezonden. — Jer 29:3.
7. Een levitische priester die met Zerubbabel uit Babylon terugkeerde. — Ne 12:1, 7.
8. Een van de mannen die aan Ezra’s rechterzijde stonden toen hij het volk uit de Wet voorlas. — Ne 8:2-4.
9. De naam van een priesterlijk vaderlijk huis in de dagen van de stadhouder Nehemia. — Ne 12:12, 21, 26.