SINAÏ
(Si̱naï).
1. Een berg in Arabië (Ga 4:25), blijkbaar ook Horeb genoemd. (Vgl. Ex 3:1, 12; 19:1, 2, 10, 11; zie HOREB.) In de nabijheid van de berg Sinaï hebben de Israëlieten en een groot gemengd gezelschap met talrijke kudden schapen en runderen zich bijna een jaar gelegerd (Ex 12:37, 38; 19:1; Nu 10:11, 12). De omgeving van de berg Sinaï bood niet alleen plaats aan de misschien wel meer dan drie miljoen Israëlieten, maar er was ook voldoende water en weidegrond voor de huisdieren. Ten minste één beek stroomde van de berg af (De 9:21). Aan de voet van de Sinaï bevond zich kennelijk een terrein dat zo groot was dat de Israëlieten zich er konden verzamelen om het wonderbare gebeuren op de bergtop gade te slaan. Zij konden zelfs wat terugwijken en op een afstand blijven staan. Zelfs vanuit de legerplaats kon de top van de berg Sinaï worden gezien. — Ex 19:17, 18; 20:18; 24:17; vgl. De 5:30.
Identificatie. De precieze ligging van de berg Sinaï, of Horeb, is onzeker. Volgens de traditionele opvatting gaat het om een uit rood graniet bestaand bergmassief, dat centraal gelegen is in het zuidelijk deel van het Sinaï-schiereiland, tussen de twee noordelijke armen van de Rode Zee. Dit gebergte strekt zich van het NW naar het ZO over een afstand van ongeveer 3 km uit en heeft twee toppen, Ras Safsafa en Jebel Musa. Het gebied waarin dit bergmassief ligt, wordt door verscheidene rivieren goed bewaterd. Vóór de noordelijke top (Ras Safsafa) ligt de Vlakte er-Raha, die zo’n 3 km lang en ongeveer 1 km breed is. — AFB.: Deel 1, blz. 540.
A. P. Stanley schreef in de 19de eeuw op grond van zijn eigen waarnemingen: „Dat er alleen al zo’n vlakte vóór zo’n rotsmassa bestaat, stemt op zo’n opmerkelijke wijze overeen met het heilige verslag dat het een krachtig intern bewijs verschaft, niet alleen van het feit dat dit inderdaad de plaats is, maar ook van het feit dat de plaats zelf door een ooggetuige is beschreven.” Over Mozes’ en Jozua’s afdaling van de berg Sinaï zegt hij: „Iemand die uit een van de geïsoleerde dalen achter de Ras Sa[f]safeh naar beneden komt via de vrij steile, diep uitgesleten geulen aan de noord- en zuidzijde van de berg, zou de geluiden vanuit de vlakte de stilte horen doorbreken, maar zou de vlakte zelf pas zien als hij uit de Wady El-Deir of de Wady Leja te voorschijn komt; en dan zou hij zich pal onder de steile rots Sa[f]safeh bevinden.” Ook dat Mozes het stof van het gouden kalf in „de stroom die van de berg afvloeide” wierp (De 9:21), past volgens Stanley heel goed bij de omstandigheden in dit gebied, want hij zegt: „Dit zou heel goed in de Wady Er-Raheh gebeurd kunnen zijn, waarin de beek van de Wady Leja uitmondt, die weliswaar van de St.-Catharinaberg afkomt, maar toch dicht genoeg bij de Gebel Mousa [Jebel Musa] ligt om de opmerking ’die van de berg afvloeide’ te rechtvaardigen.” — Sinai and Palestine, 1885, blz. 107-109.
De traditionele opvatting is dat de berg Sinaï geïdentificeerd kan worden met de hogere zuidelijke top (Jebel Musa, wat „Berg van Mozes” betekent). Talloze geleerden sluiten zich echter aan bij Stanley’s zienswijze dat het eerder gaat om de noordelijke top, Ras Safsafa, aangezien er voor de Jebel Musa geen uitgestrekte vlakte ligt.
Gebeurtenissen. Bij de berg Sinaï, of Horeb, verscheen Jehovah’s engel in het brandende doornbos aan Mozes en gaf hem de opdracht de in slavernij verkerende Israëlieten uit Egypte te leiden (Ex 3:1-10; Han 7:30). Waarschijnlijk ongeveer een jaar later kwam de bevrijde natie bij de berg Sinaï aan (Ex 19:2). Hier besteeg Mozes de berg, kennelijk om nadere instructies van Jehovah te ontvangen, aangezien hem bij het brandende doornbos al was onthuld dat ’zij op deze berg de ware God zouden dienen’. — Ex 3:12; 19:3.
Vervolgens werd Mozes geboden het volk te zeggen dat zij, wanneer zij strikt gehoorzaam waren aan Jehovah’s woord en verbond, een koninkrijk van priesters en een heilige natie zouden worden (Ex 19:5, 6). Als vertegenwoordigers van de hele natie kwamen de oudere mannen overeen dit te doen. Vervolgens gaf Jehovah Mozes de opdracht het volk te heiligen, zodat zij Hem op de derde dag daarna tegemoet konden treden. Er werd rondom de berg een grens getrokken, omdat iedereen die de berg aanraakte, hetzij mens of dier, moest sterven. — Ex 19:10-15.
Op de ochtend van de derde dag kwamen er „donderslagen en bliksemstralen . . ., en er was een zware wolk op de berg en een zeer sterk horengeschal”. Het volk in de legerplaats beefde. Vervolgens bracht Mozes hen vanuit de legerplaats naar de voet van de berg, de ware God tegemoet. De berg Sinaï schudde en stond geheel in rook (Ex 19:16-19; Ps 68:8). Op Gods uitnodiging ging Mozes de berg op en kreeg opnieuw de opdracht het volk op het hart te drukken niet te proberen de berg te beklimmen. Zelfs de „priesters” (niet de levieten, maar blijkbaar Israëlitische mannen die, net als de patriarchen, volgens natuurlijk recht en gebruik in de hoedanigheid van priester optraden voor hun huisgezin) mochten de vastgestelde grens niet overschrijden. — Ex 19:20-24.
Nadat Mozes van de berg Sinaï was afgedaald, hoorden de Israëlieten de „Tien Woorden” midden uit het vuur en de wolk (Ex 19:19–20:18; De 5:6-22). Jehovah sprak hier tot hen door bemiddeling van een engel als zijn vertegenwoordiger, zoals duidelijk wordt gemaakt in Handelingen 7:38, Hebreeën 2:2 en Galaten 3:19. Bevreesd door de ontzagwekkende bliksem en rook en door het horengeschal en de donderslagen, vroeg het volk via hun vertegenwoordigers of God niet langer op die manier maar via Mozes met hen wilde spreken. Daarop gebood Jehovah Mozes hun te zeggen naar hun tenten terug te keren. Het schouwspel bij de berg Sinaï had ten doel de Israëlieten te doordringen van een gezonde vrees voor God, zodat zij zijn geboden zouden blijven onderhouden (Ex 20:19, 20; De 5:23-30). Hierna trad Mozes, misschien vergezeld van Aäron (vgl. Ex 19:24), nader tot het donkere wolkgevaarte op de berg Sinaï om Jehovah’s verdere geboden en rechterlijke beslissingen te horen. — Ex 20:21; 21:1.
Toen Mozes van de berg Sinaï afdaalde, verhaalde hij het volk Jehovah’s woorden, en opnieuw gaven zij uiting aan hun bereidheid gehoorzaam te zijn. Daarna schreef hij de woorden van God op, en de volgende ochtend vroeg bouwde hij aan de voet van de berg een altaar en richtte er twaalf zuilen op. Er werden brandoffers en gemeenschapsoffers gebracht, en met het bloed van de offerdieren werd het Wetsverbond ingewijd. — Ex 24:3-8; Heb 9:16-22.
Nu de Israëlieten in een verbondsverhouding met Jehovah waren gekomen, konden zij, door bemiddeling van hun vertegenwoordigers, tot de berg Sinaï naderen. Mozes, Aäron, Nadab, Abihu en zeventig van de oudere mannen van Israël gingen de berg voor een deel op en zagen een luisterrijk visioen van Gods heerlijkheid (Ex 24:9-11). Daarna besteeg Mozes, vergezeld van Jozua, de berg, dit keer om verdere geboden en de stenen tafelen met de „Tien Woorden” te ontvangen. Maar pas op de zevende dag werd Mozes uitgenodigd zich in de wolk te begeven. Jozua schijnt op de berg op Mozes te hebben gewacht, op een punt waar hij niets kon horen of zien van wat er in de Israëlitische legerplaats gebeurde (Ex 24:12-18). Er wordt echter niet gezegd of Jozua, net als Mozes, de hele periode van veertig dagen niets at of dronk. Toen Mozes en Jozua aan het eind van deze periode van de berg Sinaï afdaalden, konden zij het feestelijke gezang in de legerplaats van Israël horen. Vanaf de voet van de berg Sinaï kreeg Mozes het gouden kalf en de feestelijkheden in het oog. Onmiddellijk wierp hij de twee stenen tafelen neer en verbrijzelde ze aan de voet van de berg. — Ex 32:15-19; Heb 12:18-21.
Later kreeg Mozes de opdracht twee stenen tafelen te maken gelijk de tafelen die hij had verbrijzeld en besteeg hij de berg Sinaï opnieuw om de „Tien Woorden” erop te laten schrijven (Ex 34:1-3; De 10:1-4). Mozes bracht nog eens veertig dagen op de berg door zonder te eten of te drinken. Hij kon dit ongetwijfeld alleen met Gods hulp. — Ex 34:28; waarschijnlijk zijn het dezelfde veertig dagen die in De 9:18 worden genoemd; vgl. Ex 34:4, 5, 8; De 10:10.
Vanaf de tijd dat de tabernakel, of de tent der samenkomst, werd opgericht en de wolk deze bedekte, communiceerde God niet langer rechtstreeks vanaf de berg Sinaï maar vanuit de tent der samenkomst, die in de nabijheid van de berg werd opgericht. — Ex 40:34, 35; Le 1:1; 25:1; Nu 1:1; 9:1.
Eeuwen later reisde de profeet Elia naar de Horeb, of Sinaï, „de berg van de ware God”. — 1Kon 19:8.
2. „Sinaï” is ook de benaming voor de wildernis die grenst aan de berg met dezelfde naam (Le 7:38). De precieze geografische begrenzingen van de Wildernis van Sinaï zijn uit het bijbelse verslag niet op te maken. Blijkbaar lag deze wildernis in de buurt van Rafidim (Ex 19:2; vgl. Ex 17:1-6). Jethro, Mozes’ schoonvader, bracht Mozes’ vrouw Zippora en zijn twee zonen Gersom en Eliëzer naar de Wildernis van Sinaï om met Mozes herenigd te worden (Ex 18:1-7). Andere opmerkelijke gebeurtenissen die zich in de Wildernis van Sinaï afspeelden, waren: Israëls zonde door zich tijdens Mozes’ afwezigheid aan de kalveraanbidding over te geven (Ex 32:1-8); de terechtstelling van 3000 mannen die ongetwijfeld een belangrijk aandeel aan de kalveraanbidding hadden gehad (Ex 32:26-28); Israëls tentoonspreiding van berouw door hun sieraden af te leggen (Ex 33:6); de bouw en inrichting van de tabernakel, alsook de vervaardiging van de priesterklederen (Ex 36:8–39:43); de installatie van de priesterschap en het begin van haar diensten in de tabernakel (Le 8:4–9:24; Nu 28:6); de terechtstelling van Aärons zonen Nadab en Abihu door vuur van Jehovah, omdat zij onwettig vuur hadden geofferd (Le 10:1-3); de eerste inschrijving van de mannelijke Israëlieten voor het leger (Nu 1:1-3) en de eerste paschaviering buiten Egypte (Nu 9:1-5).