BORST, BOEZEM.
De menselijke borst wordt in de Schrift figuurlijk gebruikt ter aanduiding van een intieme, vertrouwelijke verhouding en gunst (Hoogl. 1:13; Joh. 13:25; 21:20); volwassenheid (Hoogl. 8:8, 10; Ezech. 16:7); schoonheid, als symbool van geestelijke schoonheid (Hoogl. 4:5; 7:3, 7, 8); geslachtsgemeenschap („tussen haar borsten” [Hos. 2:2]; „werden hun borsten betast”, ’boezems gedrukt’ [Ezech. 23:3, 21]); vruchtbaarheid (Gen. 49:25; Hos. 9:14); uitbundige vreugde en voorspoed (Jes. 60:16; 66:11). Uitdrukkingen als ’zich op de borst slaan’ of ’zich de borsten afrukken’, duidden op grote verootmoediging, benauwdheid en droefheid. — Jes. 32:12; Ezech. 23:34; Luk. 18:13; 23:48.
Een vrouw die Jezus hoorde spreken, riep uit: „Gelukkig de schoot die u heeft gedragen en de borsten die u hebben gezoogd!” Aangezien elke vrouw de wens koesterde een waardige zoon te hebben, en joodse vrouwen het voorrecht wilden smaken de moeder van een profeet en vooral van de Messias te zijn, is het begrijpelijk dat deze joodse vrouw zo’n opmerking maakte. Maar uit Jezus’ antwoord: „Neen, gelukkig zijn veeleer zij die het woord van God horen en het onderhouden!” bleek dat niet de vleselijke verwantschap met Jezus telde, maar dat het op de geestelijke verhouding aankwam. Volgens dit beginsel is het dan ook niet juist Maria als de moeder van onze Heer te vereren. — Luk. 11:27, 28.
BOEZEM
Het woord wordt nagenoeg op dezelfde wijze gebruikt als het woord borst, hoewel het meer specifiek betrekking heeft op de plooi in het bovenste deel van het gewaad dan op de borst zelf. Iemand die men innig liefhad of zeer dierbaar achtte, drukte men aan de boezem, zoals Naomi bijvoorbeeld deed met Ruths baby Obed, waardoor zij hem als de rechtmatige erfgenaam van haar overleden man Elimelech erkende (Ruth 4:16). Bij het gebruik om tijdens maaltijden aan tafel aan te liggen, bevond degene die vóór de boezem van een ander lag, zich in een vertrouwelijke positie; gewoonlijk was het de begunstigde positie (Joh. 13:23). Jezus verwees naar dit bekende gebruik toen hij in de gelijkenis van Lazarus zei dat Lazarus zich in „de boezempositie van Abraham” bevond, waarmee hij bedoelde dat Lazarus Gods gunst genoot (Luk. 16:22, 23). De apostel Johannes schreef dat Jezus zich „in de boezempositie bij de Vader” bevond, als de vertrouweling van Jehovah, degene die God vollediger en grondiger kon verklaren dan wie maar ook. — Joh. 1:18; zie BOEZEMPOSITIE.
De gewaden die de Israëlieten in bijbelse tijden droegen, waren aan de borst nogal wijd, zodat men zijn handen in de plooien kon steken, er geld of andere spullen in kon leggen en er zelfs een baby of een jong lam in kon dragen. — Ex. 4:6, 7; Num. 11:12; 2 Sam. 12:3.