OOG.
Het gezichtsorgaan, een uitermate doeltreffende „camera” die zich automatisch instelt en impulsen naar de hersenen overbrengt; daar wordt het op het netvlies geprojecteerde voorwerp tot een beeldindruk verwerkt. Het bezit van twee ogen — zoals bij de mens — maakt stereoscopisch zien mogelijk.
DE OGEN VAN JEHOVAH
God helpt mensen dingen omtrent hemzelf te begrijpen en te waarderen door ze te vergelijken met dingen die wij zien en goed kennen. Zo spreekt hij erover dat zijn „ogen” in figuurlijke zin op zijn volk rusten, daarmee kennelijk doelend op zijn waakzaamheid en liefdevolle zorg voor hen. De apostel Petrus zegt: „De ogen van Jehovah zijn op de rechtvaardigen” (1 Petr. 3:12). God beklemtoont deze zorg en gevoeligheid voor hun welzijn door zijn dienstknechten aan te duiden als de „pupil” van zijn oog, waarmee hij in beeldspraak wil weergeven hoe kostbaar zij in zijn ogen zijn en hoe snel hij ten behoeve van hen zal optreden wanneer de vijand hen aanraakt. — Deut. 32:10; Ps. 17:8.
Om aan te duiden dat God de handelingen van alle mensen waarneemt, schreef Jeremia dat Gods „ogen geopend zijn over al de wegen van de mensenzonen, om aan elkeen te geven naar zijn wegen” (Jer. 32:19). Over Jehovah’s alwetendheid en over zijn voornemen om jegens allen gerechtigheid te oefenen, schrijft de apostel Paulus: „Geen schepping is voor zijn ogen niet openbaar, maar alle dingen liggen naakt en openlijk tentoongesteld voor de ogen van hem aan wie wij rekenschap hebben af te leggen” (Hebr. 4:13; 2 Kron. 16:9; Ps. 66:7; Spr. 15:3). Om weer te geven hoe diepgaand God de mensen onderzoekt, zegt de psalmist: „Zijn eigen ogen aanschouwen, zijn eigen stralende ogen onderzoeken de mensenzonen.” — Ps. 11:4.
FIGUURLIJK GEBRUIK
Een belangrijke communicatie naar de geest vindt plaats via het oog. Het gezichtsorgaan oefent een sterke invloed op de gevoelens en handelingen uit. Satan verleidde Eva door bij haar een begeerte op te roepen naar iets wat zij met haar ogen zag (Gen. 3:6). Hij trachtte Jezus tot zonde te bewegen door bij hem een onrechtmatig verlangen te wekken naar dingen die hij met de ogen kon waarnemen (Luk. 4:5-7). En de apostel Johannes vertelt ons dat „de begeerte der ogen” een van de dingen is die voortspruiten uit deze wereld, die voorbijgaat (1 Joh. 2:16, 17). Insgelijks worden door de ogen veel gevoelens tot uitdrukking gebracht. Derhalve gebruikt de Schrift de uitdrukkingen „hovaardige ogen” (Spr. 6:17), „glanzende ogen” (in het geval van de slechte vrouw die iemand wil verleiden; Spr. 6:25), „ogen vol overspel” (2 Petr. 2:14), het ’onvrijgevige oog’ (Spr. 23:6), het ’afgunstige oog’ (Spr. 28:22) en het ’boze oog’. Met deze laatstgenoemde uitdrukking wordt niet de zogenoemde „boze blik” of de een of andere magische kracht van het oog bedoeld, maar een oog vol slechte bedoelingen, het tegengestelde van een ’vriendelijk oog’. — Matth. 20:15; Spr. 22:9.
Er bestaat ook een taal der ogen, waardoor iemands gevoelens tot uitdrukking worden gebracht. De ogen kunnen al dan geen medelijden tonen (Deut. 19:13); met de ogen „knippen” of de ogen ’toeknijpen’, kan een teken van hoon zijn, of het kan op slinkse bedoelingen duiden (Ps. 35:19; Spr. 6:13; 16:30). Van iemand die niets wil zien of die niets voor anderen wil doen, kan gezegd worden dat hij zijn ogen sluit of verbergt (Matth. 13:15; Spr. 28:27). Van de verstandeloze wordt gezegd dat zijn ogen „aan het uiteinde der aarde” zijn, d.w.z. ze dwalen doelloos her- en derwaarts, zijn gedachten zijn overal behalve daar waar ze behoren te zijn (Spr. 17:24). Zelfs iemands gezondheid en levenskracht of zijn gemoedstoestand komen in de ogen tot uiting. — 1 Sam. 14:27-29; Deut. 34:7; Job 17:7; Ps. 6:7; 88:9.
GOD ZIEN
Geestelijke schepselen, engelen, kunnen de heerlijkheid van Jehovah aanschouwen (Matth. 18:10; Luk. 1:19), een aanblik die geen menselijke ogen zouden kunnen verdragen (Ex. 33:20; Joh. 1:18). Toen Jezus daarom tot zijn discipel Filippus zei: „Wie mij heeft gezien, heeft ook de Vader gezien” (Joh. 14:9), en toen de apostel Johannes zei: „Wie het slechte doet, heeft God niet gezien” (3 Joh. 11), werd hiermee vanzelfsprekend niet bedoeld dat de desbetreffende personen God met hun letterlijk ogen zagen, maar met wat de apostel Paulus beschreef als de ’ogen van hun hart’ (Ef. 1:18). Degenen die met de ogen van het hart zien, hebben God werkelijk leren kennen en waarderen zijn eigenschappen. Daarom kon Johannes zeggen: „Wie niet liefheeft, heeft God niet leren kennen, want God is liefde.” — 1 Joh. 4:8.
De bijbel geeft duidelijk te kennen dat degenen die God tot hemels leven met Christus roept, God werkelijk zullen zien. Dit vereist dat zij veranderd worden, een goddelijke natuur krijgen en met een hemels, geestelijk lichaam worden opgewekt. — 1 Petr. 1:4; 2 Petr. 1:4; 1 Kor. 15:50-54; vergelijk 1 Petrus 3:18.
GEESTELIJK GEZICHTSVERMOGEN
Zowel het geestelijke oog als het fysieke oog is een geschenk van God (Spr. 20:12). Hij belooft zowel geestelijke als fysieke ogen te genezen en alle redenen voor tranen weg te nemen (Jes. 35:5; Openb. 21:4). Men kan Gods voornemens niet begrijpen zonder de gave van het geestelijke gezichtsvermogen te bezitten. Anderzijds verbergt Jehovah zijn waarheid voor de ogen van hen die halsstarrig of opstandig zijn, zodat „hun ogen verduisterd worden” (Rom. 11:8-10; Luk. 19:42). „Zij hebben [letterlijke] ogen, maar zij kunnen niet [in geestelijk opzicht] zien.” — Jer. 5:21; Jes. 59:10.