FABEL
[Grieks: muʹthos].
Onwaar verhaal, verdichtsel, mythe, verzinsel, onwaarheid. Het woord muʹthos wordt aangetroffen in 1 Timotheüs 1:4; 4:7; 2 Timotheüs 4:4; Titus 1:14; 2 Petrus 1:16.
Het tegenovergestelde van muʹthos is a·le·theiʹa, „waarheid”, de als waar bewezen stand van zaken. In Galaten 2:5 wordt door de formulering „de waarheid van het goede nieuws” de tegenstelling getoond tussen de ware leer van het evangelie en verdraaiingen ervan. De apostelen waarschuwden christenen voor het gevaar zich van de waarheid te laten afwenden en tot onware verhalen te worden gekeerd, aangezien deze niet op feiten berustten, doch slechts fantasieën van mensen waren. In het judaïsme had men tal van zulke onware verhalen. De tradities van de ouden vormden de zogenoemde „mondelinge overlevering”, die later in de talmoed werd opgenomen. Het judaïsme, de voornaamste tegenstander van het christendom in de 1ste eeuw, was sterk beïnvloed door heidense filosofieën en leringen. Een van de onware verhalen van het judaïsme hield de heidense leerstelling van de zielsverhuizing in. In dit verhaal gaat de ziel van Adam achtereenvolgens in het lichaam van Noach en David over, en vervolgens zelfs in het lichaam van de Messias. Deze leerstelling was aan de Egyptische mythologie ontleend. Volgens de zienswijze van de judaïsten was Abraham degene aan wie deze leerstelling voor het eerst werd geopenbaard; hij leerde, zo beweerden zij, dat de zielen van mannen zich weer belichaamden in vrouwen, viervoetige dieren, vogels en zelfs in reptielen, rotsen en planten. De geest van een man werd gestraft doordat hij in het lichaam van een vrouw migreerde; en als de man een zeer slecht leven had geleid, zou de geest de gestalte van een reptiel of een levenloos voorwerp aannemen. Wanneer een vrouw rechtvaardig handelde, zou zij in een ander leven een man worden. Bileams ezel, de raven die Elia voedden, de vis die Jona opslokte — van al deze dieren geloofde men dat ze een uit een mens gemigreerde, met rede begaafde ziel bezaten.
De apocriefe geschriften bevatten tal van onware, verzonnen verhalen, zoals het verhaal van Daniël, die een grote draak doodt met een mengsel van pek, vet en haren (Toevoegsel op Daniël 14:22-26, PC), of het verhaal van Tobias, die uit het hart, de gal en de lever van een grote vis krachten put waarmee hij iemand kan genezen en een demon kan uitdrijven. — Tobias 6:2-9, 19, PC.
Ook gnostische sekten verbreidden gevaarlijke onware verhalen. Enkele van deze sekten trachtten het christendom met het judaïsme en het heidendom te vermengen. Andere verwierpen het judaïsme, maar wat al deze sekten gemeen hadden, was dat ze op heidense geloofsopvattingen stoelden, met inbegrip van Griekse filosofie. Volgens een gnostische opvatting bestond er een goddelijk wezen, de demiurg, die een middelaarspositie tussen de opperste God en de stoffelijke wereld innam. Aangezien in de ogen van de meeste gnostici alle materie een bron van het kwaad en tegen God gekant was, beschouwden zij deze demiurg slechts als een aan beperkingen onderhevig en onvolmaakt wezen. Volgens hen heeft hij de planetaire hemelen geschapen en beheerst hij de gehele loop van de wereld, ofschoon hij, zonder het te weten, het werktuig van een hogere macht is. Volgens Irenaeus leefde er in de dagen van de bejaarde apostel Johannes een zekere Cerinthus, een jood, die graag als leraar optrad. Cerinthus leerde dat de wereld niet door de opperste God was geschapen, maar door de demiurg, die los van de opperste God bestond, onder hem stond en niets van hem wist. Hij beweerde dat Jezus niet uit een maagd was geboren, maar de werkelijke zoon van Jozef en Maria was, hoewel hij in deugd, kennis en wijsheid alle mensen overtrof. Bij Jezus’ doop was de Christus, van God (die boven allen staat) komend, in de vorm van een duif op hem neergedaald. Aan het einde verliet de Christus hem; anders had Jezus niet kunnen sterven. Cerinthus leerde ook dat de verlossing niet door het lijden van Jezus bewerkt kon worden. Hij beschouwde de Mozaïsche wet als bindend voor christenen.
CHRISTENEN DIENEN FABELS TE VERWERPEN
In 1 Timotheüs 1:4 gelast Paulus christenen geen aandacht te schenken aan onware verhalen. Ze kunnen christenen ertoe brengen navorsingen te doen die geen wezenlijk nut afwerpen en kunnen hun geest van de waarheid afwenden. Tot zulke onware verhalen behoort oudevrouwenpraat, geklets van oude vrouwen die zich hun leven lang aan wereldse gewoonten hebben overgegeven. Deze verhalen doen Gods heilige, rechtvaardige maatstaven geweld aan (1 Tim. 4:6, 7; Tit. 1:14). De apostel Petrus stelt in 2 Petrus 1:16 zulke onware verhalen (die niet alleen gefingeerd, maar ook kunstig en listig verzonnen zijn, zodat ze een christen van de waarheid zouden kunnen afwenden) tegenover het ware, op feiten berustende verslag van de transfiguratie, waarvan hij ooggetuige was geweest (Mark. 9:2). Paulus voorzei in 2 Timotheüs 4:3, 4 dat er een tijd zou komen waarin de mensen zich van de waarheid zouden afwenden en zich liever tot onware verhalen zouden keren.