’Wijs de onware verhalen af’
DE BIJBEL staat vol met ervaringen en verhalen over mensen. Wij genieten er niet alleen van die te lezen, maar wij trekken er ook voordeel van. De apostel Paulus schreef aan de christelijke gemeente in Rome: „Alle dingen die eertijds werden geschreven, werden tot ons onderricht geschreven, opdat wij door middel van onze volharding en door middel van de vertroosting uit de Schriften hoop zouden hebben.” — Romeinen 15:4.
Paulus had zelf een aandeel aan het vertellen van ervaringen. De bijbel zegt over Paulus en Barnabas, aan het einde van hun eerste zendingsreis: „Toen zij [in Syrisch Antiochië] waren aangekomen en de gemeente hadden vergaderd, gingen zij ertoe over de vele dingen te vertellen die God door bemiddeling van hen had gedaan” (Handelingen 14:27). Ongetwijfeld werden de broeders en zusters door deze ervaringen bijzonder aangemoedigd.
Maar niet alles wat verteld wordt, is opbouwend. Onder inspiratie waarschuwde Paulus Timotheüs: „Wijs de onware verhalen waardoor wat heilig is geweld wordt aangedaan en die oudevrouwenpraat zijn af” (1 Timotheüs 4:7). En aan Titus schreef hij dat loyale christenen „geen aandacht [dienen te] schenken aan joodse fabels en geboden van mensen die zich van de waarheid afwenden”. — Titus 1:14.
Wat waren deze onware verhalen, of fabels? Beide termen komen van het Griekse muʹthos („mythe”). In The International Standard Bible Encyclopaedia wordt verklaard dat dit woord „een (religieus) verhaal [beschrijft] dat niets met de werkelijkheid te maken heeft”.
In de wereld uit de dagen van Paulus bestonden heel veel van zulke verhalen. Een voorbeeld is het apocriefe boek Tobias (Tobit), dat waarschijnlijk meer dan tweehonderd jaar voor Paulus’ tijd werd geschreven. Dit verhaal gaat over Tobit, een vrome jood, die blind wordt wanneer er vogeldrek in zijn ogen valt. Later stuurt hij zijn zoon Tobias om een schuld te innen. Onderweg bemachtigt Tobias op aanwijzing van een engel het hart, de lever en de gal van een vis. Daarna ontmoet hij een weduwe die, hoewel zij zevenmaal getrouwd is, maagd is gebleven doordat elk van haar echtgenoten in de huwelijksnacht door een boze geest werd gedood. Op aandringen van de engel trouwt Tobias met haar en verjaagt hij de demon door het hart en de lever van de vis te verbranden. Met de gal van de vis herstelt Tobias later het gezichtsvermogen van zijn vader.
Het is duidelijk dat dit verhaal niet waarheidsgetrouw is. Afgezien van de fantasievolle aard ervan en het beroep op bijgeloof dat erin wordt gedaan, bevat het onjuistheden. Het verslag zegt bijvoorbeeld dat Tobit getuige was van zowel de opstand van de noordelijke stammen als de deportatie van de Israëlieten naar Nineve, gebeurtenissen in de geschiedenis van Israël waar 257 jaar tussen lag. Toch zegt het verhaal dat Tobit 112 jaar was toen hij stierf. — Tobit 1:4, 11; 14:1, The Jerusalem Bible.
Zulke fabels hebben niets te maken met het waarheidsgetrouwe „patroon van gezonde woorden” die door getrouwe dienstknechten van God zijn verkondigd (2 Timotheüs 1:13). Ze zijn voortbrengselen van de verbeelding, strijdig met historische feiten, het soort verhalen die door van godsvrucht verstoken oude vrouwen worden verteld. Dat waren de verhalen die christenen moesten afwijzen.
Woorden van waarheid toetsen
Soortgelijke verhalen komen in deze tijd veelvuldig voor. Paulus schreef: „Er zal een tijdsperiode komen dat [mensen] de gezonde leer niet zullen verdragen, maar . . . hun oren van de waarheid [zullen] afwenden en zich daarentegen tot onware verhalen [zullen] keren” (2 Timotheüs 4:3, 4). In bepaalde delen van de wereld zijn verhalen over het bovennatuurlijke wijdverbreid en populair. Christenen ’toetsen’ derhalve wijselijk ’de woorden’ van religieuze verhalen om te zien of ze in overeenstemming met de bijbel zijn. — Job 12:11.
Het is duidelijk dat dit vaak niet het geval is. In veel delen van de wereld is het bijvoorbeeld gewoon om verhalen te horen die de gedachte ondersteunen dat de menselijke ziel onsterfelijk is. Deze verhalen beschrijven hoe iemand sterft, maar enkel om opnieuw te verschijnen in het lichaam van een pasgeboren baby, als een geest, als een dier, of als een persoon op een andere plaats.
Gods Woord laat echter zien dat menselijke zielen niet onsterfelijk zijn; zielen sterven (Ezechiël 18:4). Bovendien zegt de bijbel dat de doden zich levenloos in het graf bevinden, niet in staat om te denken, te spreken of iets te doen (Prediker 9:5, 10; Romeinen 6:23). Degenen die worden misleid door onware verhalen waardoor de gedachte wordt gepropageerd dat de ziel onsterfelijk is, hebben zich dus, zoals Paulus zei, ’afgewend’ van de „gezonde leer” van de bijbel.
Verhalen over het bovennatuurlijke
Andere verhalen draaien om de daden van heksen en tovenaars. In delen van Afrika bijvoorbeeld bezitten deze werktuigen van het kwaad naar verluidt enorme krachten, kunnen zij zichzelf of anderen in een reptiel, een aap of een vogel veranderen; kunnen zij door de lucht vliegen om hun missies uit te voeren; kunnen zij verschijnen en verdwijnen; kunnen zij zich door muren heen begeven; en kunnen zij voorwerpen zien die in de grond begraven zijn.
Doordat zulke verhalen zo overvloedig voorkomen, en het geloof erin wijdverbreid is, zouden sommigen in de christelijke gemeente er gemakkelijk door beïnvloed kunnen worden zodat zij eveneens geloven dat ze waar zijn. Zij redeneren misschien dat hoewel normale mensen zulke dingen niet kunnen doen, personen die van geestelijke schepselen, de demonen, bovenmenselijke krachten ontvangen, dat wel kunnen. Een schijnbare basis voor deze conclusie is 2 Thessalonicenzen 2:9, 10, waar staat: „De tegenwoordigheid van de wetteloze is overeenkomstig de werking van Satan met elk krachtig werk en leugenachtige tekenen en wonderen en met elk onrechtvaardig bedrog voor degenen die vergaan, als een vergelding omdat zij de liefde voor de waarheid niet hebben aanvaard, opdat zij gered zouden worden.”
Hoewel het waar is dat deze schriftplaats laat zien dat Satan tot krachtige werken in staat is, wordt er nog meer in gezegd, namelijk dat hij ook de bewerker is van „leugenachtige tekenen en wonderen” en van „onrechtvaardig bedrog”. In overeenstemming hiermee laat de bijbel zien dat Satan een aartsbedrieger is die „de gehele bewoonde aarde misleidt” (Openbaring 12:9). Hij is er een meester in om mensen dingen te laten geloven die niet waar zijn.
Om die reden zijn zelfs het getuigenis en de bekentenissen van personen die betrokken zijn geraakt bij spiritisme en hekserij vaak verre van betrouwbaar. Zulke mensen geloven wellicht oprecht dat zij bepaalde dingen gezien, gehoord of meegemaakt hebben; maar in werkelijkheid is dat niet zo. Er zijn bijvoorbeeld personen die denken dat zij in contact zijn getreden met de geesten van overledenen. Maar zij hebben het mis, zij zijn misleid, zij zijn slachtoffers van satanisch bedrog. De bijbel zegt dat de doden „in de stilte afdalen”. — Psalm 115:17.
Met het oog op de reputatie van bedrog die de Duivel heeft, is de waarheidsgetrouwheid van verhalen over het bovennatuurlijke in het gunstigste geval zeer twijfelachtig. De meeste zijn de verzinsels van bijgelovige verbeelding, aangedikt door het voortdurend opnieuw vertellen ervan.
Wanneer zulke fabels worden verbreid, worden de belangen van de vader van de leugen, Satan de Duivel, bevorderd (Johannes 8:44). Ze wekken belangstelling op voor occulte praktijken, die iets verfoeilijks voor Jehovah zijn (Deuteronomium 18:10-12). Ze verstrikken mensen in een web van angst en bijgeloof. Geen wonder dat Paulus christenen de raad gaf „geen . . . aandacht te schenken aan onware verhalen”. — 1 Timotheüs 1:3, 4.
Het getuigenis van demonen verwerpen
Maar als de verhalen nu eens waar lijken te zijn, wat dan? Soms worden er ervaringen verteld over geesten of spiritisten die de superioriteit van Jehovah en de waarheidsgetrouwheid van zijn Getuigen erkennen. Dienen christenen zulke verhalen verder te vertellen?
Nee, dat dienen zij niet te doen. De bijbel zegt dat toen onreine geesten schreeuwden dat Jezus de Zoon van God was, hij „hun nadrukkelijk [gelastte] hem niet bekend te maken” (Markus 3:12). Evenzo lezen wij dat toen een waarzeggende demon een meisje ertoe aanzette Paulus en Barnabas als „slaven van de Allerhoogste God” en verkondigers van „de weg der redding” te identificeren, Paulus de geest bij haar uitwierp (Handelingen 16:16-18). Noch Jezus, noch Paulus of een van de andere bijbelschrijvers stond de demonen toe getuigenis af te leggen van Gods voornemen of van zijn uitverkoren dienstknechten.
Het is ook opmerkenswaard dat Jezus Christus voordat hij naar de aarde kwam, in het geestenrijk had geleefd. Hij had Satan persoonlijk gekend. Toch hield Jezus zijn discipelen niet aangenaam bezig met verhalen over Satans activiteiten, en evenmin verschafte hij details over wat de Duivel wel en niet kon. Satan en zijn demonen waren geen vrienden van Jezus. Zij waren uitgestotenen, opstandelingen, haters van wat heilig is en vijanden van God.
De bijbel vertelt ons wat wij moeten weten. Er wordt in verklaard wie de demonen zijn, hoe zij mensen misleiden en hoe wij hen kunnen mijden. De bijbel laat zien dat Jehovah en Jezus sterker zijn dan de demonen. Tevens laat de bijbel ons weten dat goddeloze geesten ons geen blijvende schade kunnen berokkenen als wij Jehovah loyaal dienen. — Jakobus 4:7.
Christenen wijzen dus met goede reden onware verhalen af, verhalen die weinig meer doen dan de belangen van hen die God tegenstaan, bevorderen. Net als Jezus ’getuigenis aflegde van de waarheid’, doen ook zijn volgelingen dat in deze tijd (Johannes 18:37). Wijselijk slaan zij acht op de vermaning van de bijbel: „Al wat waar is . . ., blijft deze dingen bedenken.” — Filippenzen 4:8.
[Illustratie op blz. 31]
Ware christenen moeten absoluut alle manifestaties van het occulte mijden