HYSOP.
De plant die door de Israëlieten in Egypte werd gebruikt om het bloed van het paschaoffer op de twee deurposten en op het bovenste gedeelte van de deuropening van hun huis te spatten (Ex. 12:21, 22). Bij de inwijding van het Wetsverbond gebruikte Mozes hysop om het boek van de Wet en ook het volk te besprenkelen (Hebr. 9:19). Hysop speelde ook een rol bij de reinigingsceremonie voor personen of huizen die met melaatsheid besmet waren geweest (Lev. 14:2-7, 48-53), en bij het bereiden van de as die in het „reinigingswater” werd gebruikt, alsook bij het spatten van dit water op bepaalde voorwerpen en personen (Num. 19:6, 9, 18). Het was dus passend dat David bad of hij met hysop van zonde gezuiverd mocht worden. — Ps. 51:7.
Volgens verscheidene hedendaagse geleerden is de hysop waarover in de Hebreeuwse Geschriften wordt gesproken, waarschijnlijk marjolein of majoraan. Deze plant, die tot dezelfde familie behoort als de munt, komt in Palestina veel voor. Onder gunstige omstandigheden bereikt ze een hoogte van 45 tot 90 cm. De stengels en dikke bladeren zijn harig en wanneer ze bijeen worden gebonden, kunnen ze gemakkelijk vloeistoffen vasthouden waarmee wordt gespat. Het feit dat marjolein in rotsspleten en aan muren groeit, is in overeenstemming met 1 Koningen 4:33. Andere geleerden, die in alle andere passages van de Hebreeuwse Geschriften hysop wèl met marjolein vereenzelvigen, geloven echter dat „de hysop die aan de muur uitschiet” in dit vers kan duiden op een varen, de muurvaren of de steenbreekvaren bijvoorbeeld.
Sommigen zijn van mening dat de hysop waarover in verband met Jezus’ terechtstelling aan de paal wordt gesproken (Joh. 19:29), gierst is, een hoge plant met kleine graankorrels en lange, brede bladeren. Aangezien deze plant in Palestina gewoonlijk een hoogte van minstens 1,80 m bereikt, kan hij een stengel of „rietstok” hebben geleverd die lang genoeg was om de spons met zure wijn naar Jezus’ mond te brengen (Matth. 27:48; Mark. 15:36). Anderen denken dat met de hysop ook in dit geval marjolein wordt bedoeld en opperen de gedachte dat er wellicht een bosje marjolein aan de „rietstok” die door Mattheüs en Markus wordt genoemd, was bevestigd. Weer een andere zienswijze is dat in Johannes 19:29 oorspronkelijk husʹsoi (lans, werpspies) heeft gestaan in plaats van hus·soʹpoi (hysop); vandaar de vertalingen „op een lans” (AT) en „op een speer” (Mo).