WOUW
[Hebreeuws: ’ai·jahʹ, „zwarte wouw”; da·’ahʹ, „rode wouw”; en misschien dai·jahʹ, „gewone wouw”].
De wouw is een roofvogel en een aaseter. Zowel de zwarte als de rode wouw, de variëteiten die in Palestina voorkomen, behoorden volgens de Wet tot de onreine vogels (Lev. 11:13, 14; Deut. 14:12, 13). De Hebreeuwse naam ’ai·jahʹ is vermoedelijk een nabootsing van de doordringende schreeuw van de zwarte wouw (die door de ornithologen als Milvus migrans wordt geclassificeerd).
De oorspronkelijke betekenis van de Hebreeuwse naam da·’ahʹ is niet precies bekend, maar men denkt dat deze op een „duikvlucht of steil neerschietende daalvlucht” duidt, zoals in de schriftplaats: „Hij kwam toegeschoten [van het Hebreeuwse da·’ahʹ] op de vleugels van een geest” (Ps. 18:10) en in verwijzingen naar het „neerschieten” van de arend (Deut. 28:49; Jer. 48:40; 49:22). De naam wijst dus op een roofvogel, en volgens het Lexicon in Veteris Testamenti Libros van Koehler en Baumgartner, blz. 198, is het de rode wouw (Milvus milvus).
De wouw behoort tot dezelfde familie als de haviken en de valken en wordt beschreven als een fijngebouwde havik. Het is een middelgrote vogel met een lengte van ongeveer 60 cm en een vleugelspanwijdte van ongeveer 1 m. Zijn glijvlucht is opmerkelijk gracieus en moeiteloos, en als hij in de lucht van richting verandert of een duikvlucht uitvoert, gebruikt hij zijn kenmerkende, lange gevorkte staart als roer.
Job maakt melding van het buitengewoon scherpe gezichtsvermogen van de zwarte wouw wanneer hij erop wijst dat de mens door zijn vindingrijkheid en zijn jacht op rijkdom naar ondergrondse paden wordt geleid die zelfs de scherpziende roofvogels niet kunnen bespeuren. — Job 28:7.
De Hebreeuwse naam dai·jahʹ komt in de opsomming van onreine vogels in Deuteronomium 14:13 voor, maar niet in de overeenkomstige opsomming in Leviticus 11:14. Men neemt aan dat de naam is afgeleid van een werkwoord dat „snel vliegen” betekent. Het is nogal onzeker welke vogel er precies wordt bedoeld; daarom kan de Nederlandse benaming „gewone wouw” een even goede vertaling zijn als elke andere, aangezien de naam „wouw” in ruimere zin voor een aantal verschillende roofvogels wordt gebruikt.
[Illustratie op blz. 1693]
De rode wouw, met zijn lange, gevorkte staart en zijn haaksnavel