GEVANGENIS.
Een plaats waar iemand vóór zijn gerechtelijk verhoor of nadat hij als wetsovertreder is veroordeeld, in verzekerde bewaring wordt gehouden. Bij verscheidene volken uit de oudheid, bijvoorbeeld de Egyptenaren, Filistijnen, Assyriërs, Babyloniërs en Perzen, was gevangenschap een vorm van wettelijke straf (Gen. 39:20; Recht. 16:25; 2 Kon. 17:4; Ezra 7:26; Jer. 52:31-33). Gevangenen werden soms geboeid en gedwongen om zwaar werk te doen, zoals malen (Recht. 16:21; 2 Kon. 17:4; Ps. 105:17, 18; Jer. 52:11). In Egypte kon een betrouwbare gevangene (zoals Jozef) over andere gevangenen worden aangesteld en de opdracht ontvangen om personen te bedienen die vóór hun gevangenzetting een prominente positie hadden bekleed. — Gen. 39:21–40:4.
Gevangenissen dateren minstens al uit de 18de eeuw v.G.T., want toen werd Jozef ten onrechte in de gevangenis gezet, die verbonden was met „het huis van de overste van de lijfwacht” (Gen. 39:20; 40:3; 41:10). Deze Egyptische gevangenis had blijkbaar een kerker of een regenputvormige kuil, waarin sommige gevangenen werden vastgehouden. — Gen. 40:15; 41:14; vergelijk Jesaja 24:22.
De Mozaïsche wet voorzag niet in gevangenissen als strafmiddel. Aangezien er snel rechtgesproken moest worden (Joz. 7:20, 22-25), lezen wij in de Pentateuch dat iemand alleen in verzekerde bewaring werd gesteld ingeval er opheldering door een godsoordeel vereist was (Lev. 24:12; Num. 15:34). Uiteindelijk kwamen er echter ook bij de Israëlieten gevangenissen in gebruik. De profeet Jeremia bijvoorbeeld werd in het „huis van boeien, in het huis van de secretaris Jonathan” vastgehouden. Deze gevangenis had „gewelfde vertrekken”, misschien kerkercellen. De omstandigheden waren daar zo slecht dat Jeremia voor zijn leven vreesde (Jer. 37:15-20). Daarna werd hij naar het „Voorhof van de Wacht” overgebracht, waar hij een dagelijks rantsoen brood kreeg, bezoekers kon ontvangen en zakelijke aangelegenheden kon afhandelen. — Jer. 32:2, 8, 12; 37:21; zie ook 1 Koningen 22:27; 2 Kronieken 16:10; Hebreeën 11:36.
In de 1ste eeuw G.T. waren de gevangenbewaarders of bewakers volgens Romeins gebruik persoonlijk voor de gevangenen verantwoordelijk (Hand. 12:19). Daarom wilde de gevangenbewaarder in Filippi, in de mening verkerend dat zijn gevangenen ontsnapt waren, zelfmoord plegen (Hand. 16:27). Om veiligheidsredenen werden bij de gevangenisdeuren vaak bewakers gestationeerd, en soms waren de voeten van de gevangenen in het blok gesloten of waren hun handen aan de bewakers geketend (Hand. 5:23; 12:6-10; 16:22-24). Sommige gevangenen mochten bezoekers ontvangen. — Matth. 25:36; Hand. 23:35; 24:23, 27; 28:16-31; zie BANDEN, BOEIEN; GEVANGENBEWAARDER.
Zoals door Christus Jezus was voorzegd, kwamen velen van zijn volgelingen in de gevangenis terecht (Luk. 21:12; Hand. 26:10; Rom. 16:7; Kol. 4:10; Hebr. 10:34; 13:3). De apostel Johannes, zelf een gevangene op het eiland Patmos, schreef dat gevangenschap een vorm van christenvervolging zou blijven. — Openb. 2:10.
FIGUURLIJK GEBRUIK
In figuurlijke zin kan „gevangenis” betrekking hebben op een land van ballingschap (zoals Babylon) of op een toestand van geestelijke knechtschap of beperking (Jes. 42:6, 7; 48:20; 49:5, 8, 9; 61:1; Matth. 12:15-21; Luk. 4:17-21; 2 Kor. 6:1, 2). Alhoewel de geestelijke schepselen die in Noachs dagen ongehoorzaam waren, geen fysiek lichaam hebben dat door letterlijke boeien vastgehouden kan worden, zijn zij in hun activiteiten beperkt en bevinden zij zich in een toestand van dikke duisternis met betrekking tot Jehovah God, alsof zij zich in een gevangenis bevinden (1 Petr. 3:19; Jud. 6; zie TARTARUS). Ook de afgrond waarin Satan voor duizend jaar opgesloten zal worden, is een „gevangenis”, een met de dood vergelijkbare toestand van beperking. — Openb. 20:1-3, 7.