SNEEUW.
Jehovah, de Voortbrenger van dit wonder, heeft ook de sneeuwval in zijn macht (Job 37:6; Ps. 147:16). God heeft sneeuw en hagel opgeslagen „voor de dag van strijd en oorlog” om zijn voornemen te dienen. — Job 38:22, 23.
Elk neerdalend sneeuwkristal reinigt de atmosfeer en voert elementen als zwavel en stikstof mee, waardoor het bijdraagt tot de vruchtbaarheid van de grond die erdoor bevochtigd wordt (Jes. 55:10, 11). Sneeuw kan ook als schoon water gebruikt worden om zich mee te wassen (Job 9:30). Hoewel sneeuw in bepaalde gebieden van Palestina zeldzaam of onbekend is, komt er in heuvelachtige streken, zoals in Jeruzalem, in januari en februari af en toe sneeuwval voor. (Vergelijk 2 Samuël 23:20; 1 Kronieken 11:22.) Op de toppen en in de ravijnen van het Libanongebergte ligt het grootste deel van het jaar sneeuw, en de top van de Hermon is bijna het hele jaar door met sneeuw bedekt (Jer. 18:14). Psalm 68:14 spreekt over sneeuw op de Zalmon, mogelijk de berg Zalmon dicht bij Sichem, tenzij de vermelding van Basan in vers 15 op een plaats ten O. van de Jordaan duidt.
FIGUURLIJK GEBRUIK
In bijbelse beeldspraak is sneeuw een aanduiding voor witheid (Ex. 4:6; Num. 12:10; 2 Kon. 5:27; Dan. 7:9; Matth. 28:3; Openb. 1:14). Soms wordt sneeuw geassocieerd met reinheid (Jes. 1:18; Klaagl. 4:7). David smeekte God bijvoorbeeld hem te reinigen van zonde, hem te wassen, opdat hij „zelfs witter dan sneeuw” mocht worden. — Ps. 51:7.
Jobs drie metgezellen, die geen bron van ware vertroosting voor hem waren, werden met een winterstroom vergeleken, die gezwollen is door gesmolten ijs en sneeuw van de bergen, maar die in de hitte van de zomer opdroogt (Job 6:15-17). Van Sjeool wordt gezegd dat hij zondaars wegrukt, zoals droogte en hitte sneeuwwater wegrukken (Job 24:19). Net zoals sneeuwval in de zomer onnatuurlijk is en het gewas zou schaden, zo „is heerlijkheid niet passend voor een verstandeloze” (Spr. 26:1). Een getrouwe afgezant evenwel, die zijn opdracht volbrengt tot tevredenheid van degenen die hem zenden, wordt vergeleken met een drank die gekoeld is met sneeuw van de bergen en die verkwikking brengt op een hete oogstdag. — Spr. 25:13.