Vragen van lezers
● Op bladzijde 357 en 358 van het boek „Nieuwe hemelen en een nieuwe aarde” wordt met betrekking tot hen die leven in de nieuwe wereld op aarde deelachtig zullen worden, gezegd: „God zal hen om geen enkele reden naar andere planeten behoeven over te plaatsen noch zal hij de hemel met hen behoeven te bevolken. . . . Hij zal hen voor altijd op aarde houden als deskundige tuinlieden opdat zij de aarde tot eer van Hem als een glorierijk paradijs in stand zullen houden”. Is het niet aanmatigend Jehovah’s menselijke schepselen tot de aarde te beperken? Is dit met het oog op 1 Korinthiërs 2:9, waar wordt gezegd dat de mens zich er geen denkbeeld van kan vormen wat God allemaal voor de rechtvaardigen heeft bereid, niet een speculatieve beperking? Zouden Jezus’ woorden in Johannes 14:2 omtrent zijn heengaan om een plaats voor zijn volgelingen te bereiden, niet de voorbereiding van andere planeten om bewoond te worden, kunnen omvatten? Natuurlijk heeft Jehovah geen menselijke schepselen nodig om de andere planeten te bevolken, evenmin als hij ons voor iets anders nodig heeft; maar hij zou ons voor een dergelijk doel kunnen gebruiken. En wordt er ten slotte in Jesaja 9:6, 7 (PB; vs. 6, NBG), waar wordt gezegd dat aan de wasdom of uitbreiding van zijn heerschappij geen eind zal komen, niet aangetoond dat er een oneindige expansie van zijn rijk zal zijn? — E.M., Verenigde Staten.
De activiteitssfeer van de vleselijke mens schijnt op grond van Jehovah’s tot uitdrukking gebrachte voornemen tot de aarde te zijn beperkt. Zulk een beperking wordt in Genesis 1:28 te kennen gegeven, waar een gebod werd gegeven de aarde, en niet het universum, te vullen. In Jesaja 45:18 wordt verklaard dat Jehovah de aarde heeft geformeerd opdat ze bewoond zou worden, en hij zal er op toezien dat dit voornemen ten uitvoer wordt gebracht; met betrekking tot de andere planeten heeft hij echter niet een dergelijke verklaring afgelegd. Evenmin zal hij de hemel met aardse mensen bevolken, aangezien die omgeving voor het menselijke bestaan ongeschikt is en schepselen van vlees en bloed daar niet zouden kunnen verblijven (1 Kor. 15:50). In plaats dat het aanmatigend en speculatief is de mens als een schepsel te bezien dat binnen de beperkingen van Jehovah’s tot uitdrukking gebrachte voornemen moet blijven, schijnt het veeleer aanmatigend en speculatief te zijn wanneer menselijke schepselen zich een grotere rol in de universele aangelegenheden aanmeten dan hun is toegewezen. Wij dienen zijn voornemen voor ons om de aarde te vullen, niet te vervangen door een welke inhoudt dat wij het zonnestelsel moeten vullen.
De bewering dat de mens als tuinier op de aarde zal blijven ten einde haar als een aards paradijs in stand te houden, is geen speculatieve beperking van wat Jehovah voor ons heeft weggelegd, daar dit, zoals in Genesis 2:15 wordt verklaard, het werk is dat Jehovah de mens heeft toegewezen. Te beweren dat 1 Korinthiërs 2:9 ruimte laat voor de veronderstelling dat aardse mensen naar andere planeten zullen worden overgebracht om die te bevolken, is echter niet alleen speculatief maar ook een foutieve toepassing van de tekst. Paulus besprak daar dat hij niet de wijsheid van dit samenstel van dingen predikte, maar Gods verborgen wijsheid van het heilige geheim omtrent Christus de Koning en het geestelijke Israël in een hemels koninkrijk. Deze wijsheid werd niet door de regeerders der wereld begrepen, en met betrekking tot dergelijke blinde heersers haalt Paulus in vers 9 Jesaja 64:4 aan, waarna hij echter vervolgt door aan te tonen dat christenen die Jehovah’s geest bezitten, niet blind zijn voor wat Jehovah voor hen heeft bereid, maar dat zij de Koninkrijkszegeningen die voor de lichaamsleden van Christus zijn weggelegd, duidelijk onderscheiden. De tekst handelt niet over de zegeningen die voor de bewoners van een paradijsachtige aarde zijn weggelegd, en dient niet ten onrechte op hen van toepassing te worden gebracht. Dit alles blijkt uit 1 Korinthiërs 2:6-10 (NW):
„Wij nu spreken wijsheid onder volwassenen, maar niet de wijsheid van dit samenstel van dingen, noch die van de heersers van dit samenstel van dingen, die teniet zullen gaan. Wij spreken echter Gods wijsheid in een heilig geheim, de verborgen wijsheid, die God vóór de samenstelsels van dingen van tevoren heeft verordineerd tot onze heerlijkheid. Deze wijsheid heeft niet een van de heersers van dit samenstel van dingen leren kennen, want indien zij ze hadden gekend, zouden zij de glorierijke Heer niet aan een paal hebben genageld. Maar evenals er staat geschreven: ’Wat God hun heeft bereid die hem liefhebben, heeft geen oog gezien en geen oor gehoord, en evenmin heeft er zich daarvan in ’s mensen hart een denkbeeld gevormd’. Want ons heeft God het geopenbaard door zijn geest, want de geest onderzoekt alles, zelfs de diepten Gods”.
Voor zover het de planeten van ons zonnestelsel betreft, is er — behalve de aarde dan — duidelijk niet één geschikt om het menselijke leven te onderhouden. De andere planeten zijn niet met de lucht, het water en de voedselbronnen die voor de instandhouding van het menselijke leven noodzakelijk zijn, toegerust, en te beweren dat Jehovah ze in de toekomst ter bewoning voor de mens geschikt zal maken, is louter speculatief. Men maakt zich bovendien aan een verdraaiing van de Schrift schuldig wanneer men zegt dat Jezus wegging om deze planeten ter bewoning voor te bereiden en daarbij als ondersteuning zijn woorden in Johannes 14:2 aanhaalt. Jezus sprak hier tot zijn discipelen die door de geest verwekt zouden worden en met hem in hemelse heerlijkheid zouden regeren. Hij ging een plaats voor hen bereiden, en daar zouden hij en zijn lichaamsleden voor eeuwig als geestelijke schepselen te zamen wonen. Dit dusdanig te verdraaien als zou er een andere planeet met vleselijke schepselen worden bedoeld, is een grove fout. Jezus zei niet dat hij heenging om voor hem en zijn lichaamsleden een planeet te bereiden waarop zij als vleselijke mensen zouden kunnen leven. In Johannes 14:1-3 zegt hij: „Uw hart worde niet ontroerd; gij gelooft in God, gelooft ook in Mij. In het huis mijns Vaders zijn vele woningen — anders zou Ik het u gezegd hebben — want Ik ga heen om u plaats te bereiden; en wanneer Ik heengegaan ben en u plaats bereid heb, kom Ik weder en zal u tot Mij nemen, opdat ook gij zijn moogt, waar Ik ben”. Hoe zouden wij logisch kunnen handelen wanneer wij woorden die Jezus met betrekking tot geestelijke zaken sprak, willekeurig op vleselijke aangelegenheden van toepassing brachten? Dat hij heenging om voor de kerkklasse een plaats te bereiden, vormt er stellig geen bewijs voor dat hij tevens heenging om voor de aardse mens planeten bewoonbaar te maken.
De uitgevers van het boek „Nieuwe hemelen en een nieuwe aarde” zijn zich er terdege van bewust dat sommigen bespiegelingen houden over de mogelijkheid dat schepselen van de aarde naar andere planeten overgebracht zullen worden om deze te bevolken. De wijze waarop sommige van de bespiegelaars erover spreken, doet hun belangrijkheid toenemen en het toeschijnen alsof Jehovah aardse mensen nodig heeft om zijn scheppingswerk met betrekking tot andere planeten te voltooien. Met het oog op een dergelijke aanmatigende houding werd er in het boek gezegd dat Jehovah hen niet behoeft over te plaatsen. De uitdrukking ’niet behoeven’ is met opzet gebruikt ten einde deze niet uitgesproken aanmatigende gedachten van de zijde van hen die er deze persoonlijke interpretatie op na houden, als zou God menselijke echtparen nodig hebben, te weerleggen. Wanneer men predikt dat het Jehovah’s voornemen is de andere planeten door middel van menselijke echtparen van de aarde te bevolken, doet men het voorkomen alsof hij zulke echtparen voor zijn voornemen nodig heeft of ’behoeft’. Indien het zijn voornemen zou zijn het op een dergelijke wijze te doen, zou hij inderdaad behoefte hebben aan dergelijke echtparen; anders zou hij het op een andere wijze moeten doen dan hij voornemens was. Wanneer hij hen niet zou gebruiken, zou zijn voornemen het op deze wijze te doen, hebben gefaald. Om deze redenen is het dus juist dat het boek de aanmatigende veronderstelling als zou Jehovah menselijke echtparen nodig hebben, ter zijde heeft gesteld.
In Jesaja 9:7 (PB; vs. 6, NBG) wordt niet op een oneindige uitbreiding van het regeringsrijk gezinspeeld, want in deze tekst wordt gezegd: „Aan den wasdom zijner macht en aan den vrede komt geen einde, op Davids troon en op zijn rijk zal hij zitten, om het te bevestigen en te steunen door recht en gerechtigheid, van nu af tot in eeuwigheid: de naijver van den Heer der heirscharen zal dit doen”. Dit vormt geen bewijs voor een eindeloos bevolkingsproces van andere planeten in de ruimte. Deze woorden verwijzen naar de aan David betreffende zijn koningschap gegeven belofte, en de toepassing ervan heeft betrekking op de aarde. Aan David werd nooit de belofte gedaan dat zijn koninkrijk zich buiten de aarde in het universum zou uitstrekken. In Jesaja 9:7 (PB; vs. 6, NBG) wordt bedoeld dat zijn rijk niet zal eindigen voordat het de gehele aarde zal omspannen. Er zal geen einde zijn aan de uitgestrektheid ervan op aarde, dat wil zeggen, er zullen op aarde geen grenzen zijn die het aardse domein van zijn rijk zullen beperken. Het zal de gehele aarde omvatten, ongeacht waar iemand zich ook op het aardoppervlak bevindt. Er zullen geen grenzen zijn die het eind van zijn aardse domein kenmerken, en dit werd door Jesaja voorzegd met de woorden dat het zich zal uitbreiden en zal toenemen totdat het zich zonder eind over de gehele aardbol uitstrekt. In dit aardse paradijs zal er evenmin een eind aan de vrede komen.
Of er in andere delen van het universum nog andere planeten zoals de aarde zijn of niet, en, indien dit het geval is, of ze door het een of andere soort van leven bewoond zijn of niet, en of enkele ervan in de toekomst ooit bewoond zullen worden of niet, is iets wat wij niet kunnen zeggen omdat de bijbel er niets over zegt. Door ons met dergelijke vragen bezig te houden, maken wij ons aan nutteloze bespiegelingen schuldig, terwijl wij nooit tot een definitief antwoord zouden kunnen komen. Wij kunnen echter wel zeggen dat er geen schriftuurlijke gronden zijn voor de stelling dat de een of andere toekomstige bevolking van andere planeten zal geschieden door van de aarde echtparen over te plaatsen. De aarde en haar bewoners zijn niet zo belangrijk. Indien Jehovah op andere planeten schepselen van vlees en bloed zou willen hebben, zou hij ze gemakkelijk uit het stof van die planeten kunnen maken en bestaat er voor hem geen noodzaak aardse echtparen op wonderbaarlijke wijze door een ruimte van vele lichtjaren over te brengen. Het past ons niet ons tot zulk een spectaculaire rol in de universele aangelegenheden te verhogen. Laten wij ons veeleer op de ons door onze Schepper gegeven aardse plichten concentreren. Houd in gedachten wat Jezus zei: „Een ieder, die zichzelf verhoogt, zal vernederd worden, doch wie zichzelf vernedert, zal verhoogd worden”. — Luk. 18:14; 14:7-11.
● Gelieve mijn vraag in De Wachttoren te beantwoorden. — Niet getekend.
Onder de vele lezers van De Wachttoren die om bepaalde inlichtingen schrijven, zijn er sommigen die persoonlijke vragen stellen waarop zij graag een schriftuurlijk antwoord willen hebben, terwijl zij ons niet hun naam of adres mededelen. Anderen verschaffen ons een adres, maar geen naam. Ten behoeve van allen zouden wij hieronder de gedragslijn willen uiteenzetten waaraan de Watch Tower Society zich bij het beantwoorden van vragen houdt.
Het Genootschap wil hen die vragen stellen waarop een bijbels antwoord gegeven moet worden, graag helpen. In de eerste plaats wordt de vragensteller een persoonlijk antwoord over de post toegezonden. Voorts worden de vragen die van voldoende belang zijn, in dit Vragen van Lezers-gedeelte van De Wachttoren afgedrukt. Vragen van persoonlijke aard zijn alleen maar voor de betrokkenen van belang en worden daarom niet gepubliceerd. In andere gevallen zijn de gestelde vragen al in recente uitgaven van De Wachttoren beantwoord; deze vragen zullen natuurlijk niet voor een tweede keer worden gedrukt, maar de vragensteller zal een persoonlijk antwoord ontvangen en in vele gevallen naar de Wachttoren-publikaties die het betrokken punt bespreken, worden verwezen.
Het is echter de methode van de Watch Tower Society om nooit correspondentie die niet van de naam van de afzender is voorzien, te beantwoorden. Laten dus allen die door de uitgevers van De Wachttoren — die schriftuurlijke antwoorden verschaffen op vragen van persoonlijke of leerstellige aard — geholpen willen worden, hun naam (niet slechts de initialen) en adres opgeven, zodat zij er zeker van kunnen zijn rechtstreekse en persoonlijke aandacht te ontvangen.