„Weid mijn schaapjes”
IN HET leven van de herdersbevolking spelen schapen al duizenden jaren een belangrijke rol. In bijbelse tijden waren ze een alledaags verschijnsel en hun eigenschappen en de verantwoordelijkheid die er op de herders rustte, waren toen algemeen bekend. Het is derhalve begrijpelijk waarom er in de bijbel meer dan 700 maal en herhaaldelijk in symbolische zin over dit zachtmoedige dier wordt gesproken. Toen Jezus Christus tot Petrus zei: „Weid mijn schaapjes”, sprak hij in symbolische bewoordingen over christenen, die hij aan de zorg van opzieners zoals Petrus toevertrouwde. — Joh. 21:16, NW.
In tegenstelling tot de meeste huisdieren zijn schapen schuw en kunnen ze zichzelf niet verdedigen. Hierdoor zijn ze voor bescherming tegen roofdieren geheel afhankelijk van hun herder. Evenzo vertrouwen christenen op de Goede Herder, Jezus Christus, en de Grote Herder, Jehovah God. Wanneer de schapen in bijbelse tijden ’s avonds naar hun schaapskooi werden teruggebracht, behoefden ze niet bang te zijn voor wilde dieren, die mogelijk in de donkere schaduwen van rotsdalen op hen loerden. Hun herder was bij hen en gereed om hen met zijn stevige stok en andere wapens zelfs ten koste van zijn eigen leven te beschermen.
David, die de schapen goed kende doordat hij zelf herder was geweest, bracht dit vertrouwen prachtig onder woorden toen hij in de drieëntwintigste psalm schreef: „Zelfs al ga ik door een dal van diepe duisternis, ik vrees geen kwaad, want Gij zijt bij mij; uw stok en uw staf, die vertroosten mij.” Zoals een schaap vertrouwt op zijn herder, was David ervan overtuigd dat Jehovah God hem zou beschermen en leiden en in zijn levensbehoeften zou voorzien. „De HERE is mijn herder, mij ontbreekt niets.” — Ps. 23:4, 1.
Alhoewel schapen langer buiten water kunnen dan de meeste huisdieren, moet het toch gemakkelijk bereikbaar zijn. Al naar gelang van de temperatuur die er heerst, drinken ze per dag één tot vier liter water. In bijbelse tijden brachten herders hun schapen omstreeks het middaguur, wanneer de zon zeer hoog stond, naar een schaduwrijk wed, waar ze zoveel mochten drinken als ze wilden en zich op het grasland mochten neervlijen om te herkauwen. Hierop duidend, schreef David: „Hij doet mij nederliggen in grazige weiden; Hij voert mij aan rustige wateren; Hij verkwikt mijn ziel” (Ps. 23:2, 3). Zo wordt de christen verkwikt door de waarheidswateren, welke hem, dank zij de goede zorgen van zijn geestelijke herders, bereiken.
VOEDINGSGEWOONTEN
Schapen zijn gewoon ’s ochtends vroeg al te grazen om, wanneer ze ’s middags op een schaduwrijke plaats liggen, het verorberde voedsel terug te geven, zodat het goed herkauwd kan worden. Evenzo begint de christen die zich van zijn geestelijke nood bewust is, elke dag met het tot zich nemen van schriftuurlijke waarheden. Later op de dag zal hij het gelezene weer te binnen brengen om erover te mediteren.
Het is interessant te weten dat schapen een maag met vier afdelingen hebben. De eerste twee dienen als opslagruimte voor het in de voedingsperioden opgenomen voedsel. Nadat dit teruggegeven en herkauwd is, wordt het voor de tweede keer doorgeslikt en gaat het naar het derde maagdeel, waar het al in aanzienlijke mate wordt verteerd. Vandaar gaat het naar de eigenlijke maag en ten slotte naar de darmen. Doordat de darmen van schapen vaak meer dan dertig meter lang zijn, duurt het drie tot vijf dagen voordat het voedsel dit stelsel geheel is gepasseerd. Evenals schapen hebben christenen tijd nodig om de zwaardere waarheden uit Gods Woord te verwerken.
Wanneer de lente komt en het land met een groen grastapijt overdekt, leiden de Palestijnse herders hun schapen niet naar de verafgelegen weidegronden, maar blijven zij vlak bij huis, en wanneer de oogst is binnengehaald, gaan zij naar de graanvelden. Als de nalezers klaar zijn met een pas geoogst veld, leidt de herder zijn schapen erheen om zich te goed te doen aan de gedroogde tarwe- en gersthalmen, de sappige sprieten tussen de stoppels en aan de aren die de nalezers over het hoofd hebben gezien. Wanneer deze voedzame resten verdwenen zijn, worden de schapen pas naar de verder verwijderde weidegronden geleid. Het vroege gras is daar tegen die tijd al tot hooi geworden, zodat de schapen de hele zomer en herfst goed geconserveerd voedsel hebben. Zoals deze herders ervoor zorgen dat hun schapen voortdurend voldoende voedsel hebben, zien de onderherders van de christelijke gemeente erop toe dat degenen die aan hun zorg zijn toevertrouwd, geregeld van het geestelijke voedsel worden voorzien. Aldus gehoorzamen zij Jezus’ gebod: „Voed mijn lammeren.” — Joh. 21:15, NW.
ONDERDAK
Omdat Palestina ’s winters door stormen en regenbuien wordt geteisterd, leiden herders hun schapen dan niet naar de verafgelegen, winderige weiden, waar ze geen beschutting kunnen vinden. Alhoewel schapen goed tegen guur weer kunnen, moeten ze toch wel tegen de regen beschermd worden. Daarom houden de herders hun schapen vlak bij huis, totdat de zomer aanbreekt en er een einde komt aan de regens. Met het oog op deze gewoonte kan de aankondiging van Jezus’ geboorte niet op 25 december aan herders in het open veld zijn gedaan, zoals vele naamchristenen wordt geleerd te geloven. Bovendien blijkt uit de Schrift dat dit in de herfst is gebeurd, toen de herders nog in de verafgelegen weiden waren en zij hun kudden ’s avonds veiligheidshalve bijeendreven.
De schaapskooi uit bijbelse tijden bestond gewoonlijk uit een open ruimte, omheind door een stenen muur, met één ingang en aan één kant een soort van afdak. Soms werd er meer dan één kudde in zo’n ruimte ondergebracht. Wanneer de herder ’s avonds met zijn schapen in de schaapskooi terugkeerde, ging hij zelf in de smalle ingang staan, telde de schapen en lette erop, dat er geen ander dier, bijvoorbeeld een hond, naar binnen zou sluipen. Was de deur naar de schaapskooi eenmaal zorgvuldig gesloten, dan kon geen roofdier of dief er nog binnenkomen, tenzij door over de muur te klimmen.
Jezus gebruikte de schaapskooi ter illustratie van een belangrijke waarheid met betrekking tot symbolische schapen. Hij zei: „Voorwaar, voorwaar, ik zeg u: Wie niet door de deur de schaapskooi binnengaat, maar op een andere plaats omhoogklimt, die is een dief en een plunderaar. Maar wie door de deur binnengaat, is de herder van de schapen. Allen die in plaats van mij zijn gekomen, zijn dieven en plunderaars” (Joh. 10:1, 2, 8, NW). Zogenaamde messiassen hebben nimmer belangstelling gehad voor het welzijn van Gods volk, dat hier als schapen wordt afgebeeld, maar hebben als rovers getracht Gods kudde te vernietigen.
De dief die erin slaagde ongemerkt over de muur van de schaapskooi te klimmen, sneed zo vlug mogelijk de keel van zoveel mogelijk schapen af, om vervolgens hun lichamen over de muur naar zijn medeplichtigen te gooien. „De dief komt alleen om te stelen en te slachten en te vernietigen.” — Joh. 10:10, NW.
Jezus kwam om de mensheid leven te brengen en niet om haar te beroven en te vernietigen. Zoals een herder liefderijk zorgt voor zijn schapen, toonde Jezus Christus liefderijke zorg voor zijn volk, de schapen van Gods weide. Hij bewees de juiste soort van herder te zijn. „Ik ben gekomen opdat zij leven zouden hebben en het in overvloed zouden hebben. Ik ben de voortreffelijke herder; de voortreffelijke herder doet afstand van zijn ziel ten behoeve van de schapen.” — Joh. 10:10, 11, NW.
Jezus vergeleek zichzelf met de deur van de schaapskooi toen hij zei: „Ik ben de deur; al wie door mij binnengaat, zal worden gered, en hij zal in- en uitgaan en weide vinden” (Joh. 10:9, NW). Hij illustreerde hier dat hij de Middelaar tussen God en de mensen is. Krachtens het losprijsoffer waardoor de mensheid werd losgekocht, moeten alle mensen via hem tot God komen. „Ik ben de weg en de waarheid en het leven. Niemand komt tot de Vader dan door bemiddeling van mij” (Joh. 14:6, NW). Evenals een herder zijn schapen binnen de beschuttende ruimte van de schaapskooi voert en ze weer meeneemt naar de weiden, zorgt Jezus Christus voor degenen die er door hun geloof blijk van geven schapen van zijn Vader te zijn.
EIGENSCHAPPEN
Een fysieke eigenschap die kenmerkend is voor het schaperas dat men in het nabije Oosten algemeen ziet, is hun geweldig dikke staart. De staart wordt een opslagplaats van vet, een reservevoorraad voor tijden van voedselschaarste. Het is een grote, slappe vetmassa op de stuit en rond de staartwortel. Soms weegt zo’n staart wel ruim dertig pond. Wanneer hij zo groot en zwaar is dat het gevaar op verwonding groot wordt, zal de herder hem op een klein karretje laten hangen, dat het schaap al gaande voorttrekt. Het vet wordt in het nabije Oosten als een delicatesse beschouwd en vaak verwerkt in gebak. De vetophoping kan vergeleken worden met de kracht, ijver en toewijding van christenen, waarop zij teren ten einde hun rechtschapenheid jegens God te handhaven.
Dat dit schaperas het soort is dat in bijbelse tijden voor offers werd gebruikt, blijkt uit de schriftuurlijke verwijzingen naar de vette staart. „Gij zult van den ram nemen het vet, den vetstaart” (Ex. 29:22). „Van het vredeoffer zal hij het vet brengen als vuuroffer voor den HERE: den gehelen vetstaart, dien hij dicht bij den ruggegraat moet afsnijden” (Lev. 3:9). Evenals het vet van deze makke schapen ten offer werd aangeboden, bood Jezus Christus, het Lam Gods, als Gods zichzelf opofferende Zoon zijn kracht, ijver en toewijding aan. Dit was voor Jehovah God een liefelijke geur.
Schapen zoeken altijd elkaars gezelschap en zijn erg volgzaam. De herder kent dit instinct en weet daardoor dat wanneer een schaap helemaal alleen rondzwerft, het ziek, gewond of verdwaald is. Hij zal het achternagaan en naar de kudde terugbrengen, waar hij alles in het werk zal stellen om de ziekte te genezen. Is het schaap gewond, dan zal de Palestijnse herder de kwetsuur met olijfolie bestrijken, zoals David zei: „Gij zalft mijn hoofd met olie.” — Ps. 23:5.
Symbolische schapen moeten ook elkaars gezelschap zoeken en bereid zijn de leiding van de Goede Herder en van de over hen gestelde opzieners te volgen. Ja, hun wordt geboden het onderling vergaderen niet na te laten. Wanneer een van hen dat toch doet, weten de onderherders van de gemeente dat hij geestelijk ziek is en hulp behoeft. Mochten zijn gevoelens gekwetst zijn, dan kan de verzachtende olie van Gods Woord, liefdevol aangewend, zijn wond vaak helen.
Omdat een herder in het nabije Oosten zijn schapen voortdurend roept wanneer hij ze verder leidt en ze ook bij de naam noemt, leren ze zijn stem goed kennen en zullen ze er gehoor aan geven. Hierop doelde Jezus bij een bepaalde gelegenheid toen hij over Gods volk sprak: „Hem doet de deurwachter open, en de schapen luisteren naar zijn stem, en hij roept zijn eigen schapen bij de naam en leidt ze naar buiten. Wanneer hij alle die van hem zijn, naar buiten heeft gebracht, gaat hij vóór ze uit, en de schapen volgen hem, omdat ze zijn stem kennen. Een vreemde zullen ze geenszins volgen, maar ze zullen van hem wegvluchten, omdat ze de stem van vreemden niet kennen.” — Joh. 10:3-5, NW.
Een herder heeft een zeer vermoeiende taak die veel liefde voor de aan zijn zorg toevertrouwde dieren eist. Hij moet ze bij elkaar houden, de verdwaalde en afgedoolde schapen zoeken, de zieke dieren genezen, de gewonde schapen verzorgen, pasgeboren lammeren warm en droog houden, vermoeide lammeren dragen, water putten voor de kudde, ze naar nieuwe weiden voeren en ze beschermen. Van personen die in de christelijke gemeente in posities van opzicht zijn aangesteld, wordt verwacht dat zij dezelfde liefderijke zorg voor de gemeente aan de dag leggen.
Tijdens zijn verblijf op aarde begon Jezus een select groepje mensen bijeen te brengen, die het voorrecht zouden ontvangen met hem in de hemel te regeren. Symbolisch worden zij aangeduid als een kleine kudde schapen die het Lam, Jezus Christus, volgen. „Vreest niet, kleine kudde, want uw Vader heeft het goedgekeurd u het koninkrijk te geven.” — Luk. 12:32, NW.
Buiten deze kleine groep is er nog een andere groep symbolische schapen, die onbepaald in aantal is en onder de regering van de kleine kudde op aarde zal wonen. Alhoewel deze schapen zich niet in de schaapskooi van de kleine kudde bevinden, die het hemelse koninkrijk met Christus zal beërven, worden degenen onder hen die in deze tijd leven, te zamen met de kleine kudde, bijeengebracht tot één grote kudde die aan de waakzame zorg van het Lam Gods is toevertrouwd. „Ik heb nog andere schapen, die niet van deze kooi zijn; ook die moet ik brengen, en zij zullen naar mijn stem luisteren, en zij zullen één kudde, één herder worden” (Joh. 10:16, NW). Deze zachtmoedigen zullen de aarde beërven. — Ps. 37:11, 29.
In Palestina wordt ook wel een soort van schaapskooi gebruikt met een scheidswand erin. Wanneer een herder een gemengde kudde van schapen en bokken heeft, scheidt hij de schapen van de bokken wanneer ze ’s avonds de schaapskooi binnenkomen en leidt hij de schapen naar het ene en de bokken naar het andere deel van de kooi. Naar deze gewoonte verwees Jezus in een profetie betreffende de laatste dagen, wanneer hij als herder de mensen uit alle natiën zou scheiden. „Alle natiën zullen voor hem worden vergaderd, en hij zal de mensen van elkaar scheiden, zoals een herder de schapen van de bokken scheidt. En de schapen zal hij aan zijn rechterhand zetten, maar de bokken aan zijn linkerhand.” — Matth. 25:32, 33, NW.
Dit zijn slechts enkele van de vele schriftuurlijke voorbeelden waarin over Gods volk als over volgzame schapen wordt gesproken. Van over de hele wereld worden mensen die de eigenschappen van schapen aan de dag leggen, bijeengebracht in een Nieuwe-Wereldmaatschappij van aan God opgedragen dienstknechten; de over hen gestelde opzieners gehoorzamen Jezus’ gebod aan Petrus: „Weid mijn schaapjes” (Joh. 21:16, NW). Met het oog op de goede zorgen die zij ondervinden, kunnen zij terecht zeggen: „De HERE is mijn herder, mij ontbreekt niets.” — Ps. 23:1.