Jeruzalem herbouwd voor de komst van de Messias
1. (a) Toen de stad Jeruzalem volledig was verwoest en haar koning van de troon was gestoten, hoe leek dit toen in de ogen van elke waarnemer en van Babylon en haar god Satan de Duivel? (b) Bestond de mogelijkheid dat Jeruzalem voorgoed woest en verlaten zou blijven? Waarom?
TOEN de stad Jeruzalem volledig door de legers van haar eeuwenoude mededingster, Babylon, was verwoest en haar koningen van de lijn van David van de troon waren gestoten en niet langer Jehovah’s gunst genoten, leek het in de ogen van elke waarnemer dat Jeruzalem voorgoed was verpletterd. Babylon dacht er althans zo over en overlegde bij zich zelf dat ze de joden altijd gevangen zou houden. Toen de stad Jeruzalem vervolgens jarenlang woest lag, gedurende welke tijd ze als betoverd leek en in het geheel niet door mensen of huisdieren werd bewoond, werd deze veronderstelling meer dan ooit in de geest van de omliggende naties bevestigd. Satan de Duivel, de god van Babylon, dacht dat hij een verpletterende overwinning had behaald. Jeruzalem kon echter onmogelijk voorgoed in deze woeste en verlaten toestand blijven. Het stond onomstotelijk vast dat ze weer herbouwd zou worden. Bovendien zou Jehovah’s tempel zich weer binnen haar muren bevinden. Waarom was dit zo zeker? Omdat het in verband stond met iets wat in Jehovah’s ogen van het allergrootste belang was. Het stond in verband met het heilige geheim van het Zaad, de belofte die Jehovah in het allereerste begin zelf in de Hof van Eden had geuit. Het stond in verband met de komst van de Messias.
WAAROM JERUZALEM HERBOUWD MOEST WORDEN
2. (a) Waarom stelden getrouwe joden er vertrouwen in dat Jeruzalem herbouwd zou worden? (b) Door welke feiten zag de toestand er donker uit, maar op grond van welke feiten konden de joodse gevangenen de toekomst niettemin licht inzien?
2 Voor de joden die naar de komst van het Zaad uitkeken en die geloof stelden in het Woord van Jehovah God, stond het vast dat Jeruzalem niet altijd verlaten zou blijven maar weer herbouwd zou worden en voorspoed zou genieten. Zij wisten uit Jeremia’s profetie dat Jeruzalems verwoesting niet langer dan zeventig jaar zou duren (Jer. 25:11, 12). Zij waren op grond van de profetie van Jesaja op de hoogte van Jeruzalems herstel en komende heerlijkheid (Jesaja, hoofdstuk 52). Zij wisten dat de stad Jeruzalem ten tijde van de komst van de Messias op de berg Sion zou zijn gelegen en dat Jehovah’s tempel van ware aanbidding zich in haar zou bevinden. De toestand zag er destijds inderdaad zeer slecht uit, want zelfs de geslachtslijn van de koninklijke familie was zeer dun geworden. Alle zonen van Zedekía, Juda’s laatste koning, waren gedood, en slechts één lid van het regerende geslacht, Jojachin of Jechonja, Zedekía’s neef, was in leven gebleven. Hetzelfde kon gezegd worden van de geslachtslijn van de hogepriester. Nebukadnezar had Seraja ter dood gebracht maar hij spaarde het leven van zijn zoon Jozadak, die evenals Jechonja gevangen werd gezet in Babylon. Dat deze twee mannen in leven waren gebleven en dat het gedurende Juda’s tijd van verwoesting aan geen vreemde natie werd toegestaan zich in het land te vestigen, vormden echter in deze duistere tijd alleen al krachtige tekenen op grond waarvan de getrouwen onder de joodse bannelingen de toekomst licht konden inzien. Zij konden zien dat God er op wonderbaarlijke wijze voor zorgde dat zowel de koninklijke als de priesterlijke lijn bewaard bleef en dat het land onbewoond bleef totdat hij zijn volk zou terugsturen om Jeruzalem te herbouwen. Dat de Messias niet naar een verwoeste plaats maar naar een herbouwd Jeruzalem zou gaan, werd te kennen gegeven in een opmerkelijke profetie die staat opgetekend in Daniël 9:25 (Belg. PB): „Weet dus en versta: Van het uitgaan van een woord, opdat Jeruzalem wederom opgebouwd worde, tot eenen Gezalfde, eenen vorst, zeven weken, en twee en zestig weken zullen er zijn; en wederom worden de pleinen herbouwd, en de muren in den druk der tijden.”
DE TEMPELBOUW VOLTOOID
3. (a) Wat gebeurde er met de herbouw van de tempel, kort nadat het fundament was gelegd? (b) Hoe zorgde Jehovah ervoor dat de herbouw van de tempel werd hervat? (c) Welke gebeurtenissen deden zich vervolgens voor?
3 In ons voorgaande artikel bespraken wij de terugkeer van de joden onder Zerubbabel, een afstammeling van de koninklijke geslachtslijn, die werd vergezeld door de hogepriester Jesua, de zoon van Jozadak. De terugkeer geschiedde op grond van het bevel van Kores de Pers, de veroveraar van Babylon, zoals Jehovah had voorzegd. In 536 v.G.T. waren deze teruggekeerde joden met het fundament van Jehovah’s tempel gereed. Kort hierna belette de Duivel het hun echter met hun werk voort te gaan, door ervoor te zorgen dat de Samaritaanse vijanden van de joden hun veel last veroorzaakten, terwijl zij uiteindelijk van de Perzische regering gedaan wisten te krijgen dat de bouwwerkzaamheden officieel werden verboden. Dit verzwakte de joden dermate dat zij met dit uiterst belangrijke werk ophielden en in plaats van aan de tempelbouw te werken, voor zich zelf huizen gingen bouwen. Doch ook deze tegenstand en het feit dat het joodse overblijfsel ten gevolg van vrees in gebreke bleef met het werk door te gaan, konden Jehovah’s voornemen dwarsbomen. Hij verwekte de profeten Haggaï en Zacharia, die de joden er met veel ijver en een krachtige boodschap van God toe aanspoorden de tempelbouw te hervatten (Hag 1:1-3, 9; Zach. 1:1-3, 16; Ezra 4:24–5:2). In het tweede jaar van de regering van de Perzische koning Daríus I, vijftien jaar nadat het fundament van de tempel was gelegd, begonnen deze profeten te spreken. De hervatting van de bouwwerkzaamheden werd vanzelfsprekend snel door de vijand opgemerkt en de wettigheid van de activiteit van de joden werd ter sprake gebracht en aan de door de Perzische regering aangestelde ambtenaren die de provincies tussen de rivier de Eufraat en de Middellandse Zee bestuurden, voorgelegd. Deze keer waren de joden, hiertoe aangespoord door Haggaï en Zacharia, echter onbevreesd en gingen zij met het werk door. Zij vestigden er de aandacht op dat Kores het besluit had uitgevaardigd dat de tempel herbouwd moest worden. Hierop schreven Thathnai, de bestuurder aan wie Zerubbabel verantwoording verschuldigd was, en andere bestuursambtenaren, een brief naar de koning van Perzië om zijn mening in deze zaak te vernemen. De schriftgeleerde Ezra bericht welk resultaat dit had:
4. Welke stappen deed koning Daríus als antwoord op de brief van de officiële bestuursambtenaren van Juda, en welk bevelen vaardigde hij uit?
4 „Toen gaf koning Darius bevel en men deed onderzoek in de boekerij te Babel, waar de schatten waren opgeborgen; en in Achmetha, de vesting in het gewest Medië, werd een rol gevonden, waarin het volgende geschreven stond. Oorkonde: In het eerste jaar van koning Kores gaf koning Kores dit bevel: wat betreft het huis Gods te Jeruzalem, dat huis moet worden herbouwd tot een plaats waar men slachtoffers brengt; en zijn fundamenten moeten gelegd worden; zijn hoogte moet zestig el bedragen, zijn breedte zestig el. Er zullen drie lagen steenblokken zijn en één laag hout. De kosten moeten uit de koninklijke schatkist betaald worden. Ook zal men de gouden en zilveren voorwerpen van het huis Gods, welke Nebukadnezar uit den tempel te Jeruzalem heeft gehaald en naar Babel gebracht, teruggeven, opdat het naar den tempel te Jeruzalem, op zijn plaats kome, en gij zult het nederzetten in het huis Gods.” — Ezra 6:1-5.
5. Welke waarschuwing voegde koning Daríus aan Kores’ besluit toe?
5 Daríus erkende de wettigheid van de bouwwerkzaamheden en gaf de bestuursambtenaren het uitdrukkelijke bevel: „Gij moet u verre houden van daar; laat den arbeid aan dat huis Gods toe.” Bovendien uitte hij de waarschuwing „dat er van ieder die dit besluit overtreedt, een paal uit zijn huis zal worden gerukt, opdat hij daaraan gehangen en vastgeslagen worde, en dat daarom zijn huis tot een puinhoop zal gemaakt worden”. — Ezra 6:6-12.
6. Welke uitwerking had Daríus’ besluit op de joden, en wanneer werd de tempelbouw voltooid?
6 Door een zo duidelijke zegen van God aangemoedigd, gingen de joden snel aan het werk en in minder dan vier en een half jaar was de tempel geheel herbouwd. In Ezra 6:15 wordt de datum genoemd waarop het gebouw gereedkwam, want wij lezen daar: „Zij waren met dit huis gereed tegen den derden dag van de maand Adar, en wel in het zesde jaar van de regering van koning Darius.” Als men het eerste jaar van Daríus I vanaf 522 v.G.T. begint te tellen, toen zijn voorganger Cambyses stierf, werden de bouwwerkzaamheden aan de opnieuw opgetrokken tempel in maart 516 v.G.T. voltooid.a
7. Wanneer was de tempel gereed, waardoor de joden wat konden doen?
7 De maand die op Adar volgt, is Nisan. Doordat de joden op 3 Adar met de tempelbouw gereedkwamen, konden zij de tempel op tijd inwijden om in de maand Nisan, in het begin van het zevende jaar van koning Daríus I het Pascha te houden: „Toen vierden de Israëlieten, de priesters, de Levieten en de overigen die in de ballingschap geweest waren, de inwijding van dit huis Gods met vreugde” (Ezra 6:16). Nu was de aanbidding van Jehovah in Jeruzalem volledig hersteld. Het moet de bouwers bijzonder vreugdevol hebben gestemd toen zij zagen dat de tempelbouw geheel en al was voltooid.
ER WORDT AANDACHT BESTEED AAN DE BOUW VAN DE STAD
8. (a) Wanneer werd iemand ertoe aangespoord de herbouw van Jeruzalem te voltooien, en wie bleek deze persoon te zijn? (b) Wat heeft Nehemía vooral tot activiteit aangezet?
8 Hoe stond het echter met de stad zelf? En wat viel er te zeggen over Jesaja’s profetie dat Jeruzalem voorspoed zou genieten en Daniëls profetie over het herbouwen van de pleinen en het aanleggen van de gracht? Alhoewel dit pas veel later gebeurde, moest het toch worden gedaan om de weg te bereiden voor de komst van Messias de Vorst. Pas gedurende de regering van koning Artaxerxes van Perzië, ook wel Arthahsasta genoemd, spoorde Jehovah de geest van een andere getrouwe dienstknecht ertoe aan, de zorg op zich te nemen dat dit inderdaad gebeurde. Deze dienstknecht was Nehemía, die destijds de verantwoordelijke positie van schenker bij koning Artaxerxes van Perzië bekleedde. Alhoewel hij niet in Jeruzalem kon zijn, was hij daar wel met zijn hart, want hij wist dat daar de ware aanbidding van Jehovah was geconcentreerd. Jeruzalem was de plaats waarop Jehovah’s naam rustte en daar bevond zich de nu herbouwde tempel van Jehovah. Hij vertelt ons hoe hij zich zorgen maakte over de stad en over het feit dat er geen schot kwam in de herbouw, zoals aan het licht was gekomen door een verslag over de toestand waarin de stad ongeveer zestig jaar na de herbouw van de tempel verkeerde: „In de maand Kisleu, in het twintigste jaar, toen ik in den burcht Susan was, kwam tot mij Hanani, één van mijn broeders, met enige mannen uit Juda. En ik vroeg hen naar de Joden, de ontkomenen, die uit de gevangenschap waren overgebleven en ook naar Jeruzalem. Zij zeiden tot mij: De overgeblevenen, die daar in het gewest uit de gevangenschap zijn overgebleven, verkeren in groten rampspoed en smaad, en de muur van Jeruzalem is afgebroken, en zijn poorten zijn met vuur verbrand. . . . Ik was namelijk schenker van den koning.” — Neh. 1:1-3, 11.
9. Hoe stelde koning Artaxerxes Nehemía in de gelegenheid zijn verzoek in te dienen?
9 Nehemía was diepbedroefd toen hij dit vernam. Hij legde de aangelegenheid onmiddellijk in gebed aan Jehovah voor. Het antwoord op zijn gebed liet niet lang op zich wachten. Hij vertelt ons: „In de maand Nisan, in het twintigste jaar van koning Arthahsasta, toen er wijn voor hem gereed stond, hief ik den wijn op en reikte dien den koning toe. Nu was ik nooit treurig geweest in zijn tegenwoordigheid. De koning zeide tot mij: Waarom staat uw gezicht zo somber, hoewel gij niet ziek zijt? Dit kan niet anders dan hartzeer zijn. Toen werd ik ten zeerste bevreesd.” — Neh. 2:1, 2.
10. (a) Op welke wijze zocht Nehemía Gods leiding voordat hij zijn verzoek indiende, en hoe reageerde de koning? (b) Wat verzocht Nehemía?
10 Nehemía legde de koning uit waarom hij zo bedroefd was. Toen Artaxerxes vroeg: „Wat is dan uw verzoek?” zond Nehemía een onhoorbaar gebed op tot Jehovah en vatte hij zoveel moed dat hij de koning durfde te vragen hem naar Jeruzalem te zenden om de stad te herbouwen. Het gebed werd beantwoord; koning Artaxerxes stemde erin toe. Nehemía verhaalt: „De koning stemde er in toe mij te zenden; en ik gaf hem een bepaalden tijd op. En ik zeide tot den koning: Indien het den koning goeddunkt, laat men mij brieven geven voor de landvoogden van het gebied over de Rivier [de Eufraat], dat zij mij laten doortrekken, totdat ik in Juda kom; ook een brief aan Asaf, den houtvester des konings, dat hij mij hout geve om de poorten van den burcht die bij den tempel behoort, van zolders te voorzien, en voor den muur van de stad en voor het huis, waar ik mijn intrek nemen zal. En de koning gaf ze mij, daar de goede hand van mijn God over mij was.” — Neh. 2:3-8.
11. (a) Welke tegenstand ondervonden Nehemía en zijn medebouwers, en hoe overwonnen zij deze? (b) Wanneer werd de muur voltooid?
11 Op welk een wonderbaarlijke wijze toonde Jehovah aan dat zijn hand niet verkort was! Zoals hij in Daniël 9:25 had voorzegd, werd de stad „in den druk der tijden” herbouwd. Zelfs na het officiële bevel van de koning werden Nehemía en zijn medebouwers van alle kanten bedreigd en ondervonden zij veel tegenstand van de zijde van de niet-joodse omliggende volken. Er werd van alles gedaan om hen van het werk af te houden. Nehemía kwam in levensgevaar te verkeren, maar doordat de joden hun geloof en vertrouwen in de Almachtige God stelden en zich bewapenden ten einde zich tegen aanvallen te kunnen verdedigen en doordat zij het werk dat God hun had opgedragen, getrouw bleven verrichten, slaagden zij erin de verdedigingsmuren rond Sion of Jeruzalem binnen twee maanden te bouwen. „De muur nu was voltooid op den vijf en twintigsten Elul, in twee en vijftig dagen.” (Nehemía ging ervan uit dat het jaar met Tisjri begon en met Elul, als de twaalfde maand, eindigde.) — Neh. 6:15.
JEHOVAH’S VERVULDE VOORNEMEN SCHENKT GELUK
12. Wie zette de vijanden ertoe aan de bouwwerkzaamheden tegen te werken, en waarom streden zij tegen hun eigen belangen?
12 Niets kon Jehovah’s voornemen in de weg staan. Het was voor hem een kleinigheid om de bittere vijanden die door Satan de Duivel tot hun verzet werden aangezet, te verdringen. Zij waren totaal blind voor het glorierijke voornemen waartegen zij streden en beseften niet hoe enorm belangrijk deze herbouw was in verband met de komst van het Beloofde Zaad dat alle geslachten van de aarde zou zegenen. Zonder het te weten, streden zij tegen een regeling die uiteindelijk tot gevolg zou hebben dat velen van hun eigen natie gezegend zouden worden.
13. (a) Waardoor werden de bouwers van de stad in staat gesteld met hun werk door te gaan? (b) Welke organisatie riep Nehemía in het leven zodra de muren voltooid waren?
13 Jehovah had echter mensen die hem en zijn aanbidding liefhadden en die naar de komst van de Messias uitzagen. Hij kon hun met de ijver en kracht bezielen om zelfs „in den druk der tijden” deze belangrijke herbouw ter hand te nemen. Nehemía zegt hierover: „Toen dan de muur herbouwd was, bracht ik de deuren aan, en werden de poortwachters, de zangers en de Levieten aangesteld. Over Jeruzalem stelde ik aan mijn broeder Hanani en Hananja, den overste van den burcht, — want deze was een betrouwbaar man en godvrezend boven velen.” — Neh. 7:1, 2.
14. (a) Welke feesten werden er gedurende de volgende maand gevierd? (b) Welke belangrijke persoon was aanwezig, en hoe sterkten hij en Nehemía de feestvierenden? (c) Welke wens die Jehovah met betrekking tot zijn volk koesterde, werd nu verwezenlijkt?
14 Dit was stellig de tijd voor de grootste vreugde. Vandaar dat in de volgende maand, de maand Tisjri, in het eenentwintigste jaar van Artaxerxes, de normale religieuze feesten voor deze maand werden gevierd: het blazen op de trompet en het feest op de eerste dag, de dag van de nieuwe maan, de verzoendag op de tiende dag en, te beginnen met de vijftiende dag, het loofhuttenfeest. Ezra, de befaamde afschrijver van Gods wet, was daar aanwezig om het geschreven Woord van God in het openbaar aan hen voor te lezen. Na de voorlezing sterkte bestuurder Nehemía de feestvierenden met de woorden: „Weest . . . niet verdrietig, want de vreugde in den Here, die is uw toevlucht.” Jehovah wilde dat zijn getrouwe volk blij zou zijn, en dit waren zij ook, zoals wij lezen: „Zó hadden de Israëlieten niet gedaan sinds de dagen van Jozua, den zoon van Nun, tot op dien dag. Er heerste dus zeer grote vreugde. Uit het boek der wet Gods las men elken dag voor, van den eersten tot den laatsten dag; zij vierden zeven dagen feest, en op den achtsten dag was er een feestelijke vergadering, volgens het voorschrift.” — Neh. 8:1-18.
15. Beschrijf de gebeurtenissen tijdens de inwijding van de muren.
15 Alhoewel het verslag over de inwijding van de muren pas verderop in het boek Nehemía wordt behandeld, werd deze inwijding vermoedelijk na bovengenoemde religieuze plechtigheid gevierd. De Israëlieten werden erdoor in staat gesteld zelfs nog na de feesten uitdrukking te geven aan hun overgrote blijdschap. Wij lezen: „Bij de inwijding van Jeruzalems muur riep men de Levieten uit al hun woonplaatsen op en deed hen naar Jeruzalem komen, om de feestelijke inwijding te verrichten, met lofzangen en liederen bij cimbalen, harpen en citers.” Het was een kleurrijke inwijding waarbij twee processies werden gevormd die in tegenovergestelde richting op de gereedgekomen muur marcheerden. De muur was helemaal gaaf. „Ten slotte”, zo verhaalt Nehemía, „kwamen de twee dankzeggende koren tot stilstand bij het huis van de ware God, ook ik en de helft van de gevolmachtigde regeerders met mij, en de priesters . . . En de zangers met de opziener Jizrahja lieten zich voortdurend horen.” Hierna gingen de feestvierenden de op de berg Moria gelegen tempel binnen, alwaar vol vreugde grote offers op Jehovah’s altaar werden geofferd. „Want de ware God zelf had hen verheugd met grote vreugde. En ook de vrouwen en de kinderen verheugden zich, zodat de vreugde van Jeruzalem op verre afstand gehoord kon worden.” — Neh. 12:27-39; vs. 40-43, NW.
16. Over welke dingen konden de getrouwe joden zich destijds verheugen, en wat zal hun in de toekomst nog meer blijdschap schenken?
16 Op welk een wonderbaarlijke wijze toonde Jehovah God zijn macht om zijn voornemens ten uitvoer te brengen! Wat vormde dit een overwinning op Satan de Duivel en wat werden de tegenstanders van Jehovah’s ware aanbidding erdoor vernederd! Het getrouwe joodse overblijfsel in Jeruzalem werd er geestelijk enorm door gesterkt! Zij waren nu dubbel zeker van Jehovah’s liefderijke goedheid en de stelligheid van zijn voornemens. Met wat een vertrouwen en ijver konden zij Gods lof zingen en Gods wonderbaarlijke werken aan hun kinderen en aan anderen doorvertellen! Zelfs zij konden destijds niet volledig begrijpen welk een wonderbaarlijke rol zij in Gods voornemens speelden. Wat zullen zij zich echter verheugen wanneer zij door de Messias, naar wie zij hebben uitgezien, uit de doden zullen worden opgewekt en wanneer zij te weten komen welke rol Jehovah hen heeft laten spelen in de ontwikkeling van zijn voornemens met betrekking tot de grote Messias, het Zaad der belofte!
17. (a) Welke dingen gebeurden er in verband met de Messias die het noodzakelijk maakten, dat de stad Jeruzalem na haar verwoesting door Babylon hersteld zou worden? (b) Welke andere factor in verband met deze gebeurtenissen is belangrijk, en waarvan voorziet deze factor ons?
17 Door zijn volk naar Jeruzalem terug te brengen, zorgde God ervoor dat er een natie bleef bestaan waar de Messias naar toe kon komen. De Messias predikte vaak in het tempelgebied, waar velen die hier speciaal naar toe waren gekomen om Jehovah te aanbidden, hem konden horen, met het gevolg dat zijn eerste volgelingen uit hen werden genomen. Buiten Jeruzalems poorten heeft hij zijn leven voor de mensheid opgeofferd. Het was beslist een belangrijk onderdeel van Gods voornemen dat de stad Jeruzalem hersteld zou worden nadat ze door Babylon was verwoest. Er is echter nog een andere zeer belangrijke factor in verband met deze gebeurtenissen en wat Daniël erover heeft geprofeteerd. Dat is de tijd waarin ze gebeurden. Wij worden erdoor voorzien van een van de nauwkeurigste manieren om de Messias te identificeren. Allen die in de Hebreeuwse Geschriften geloven, of zij nu joden zijn of heidenen, worden erdoor geholpen zich te vergewissen van belangrijke gebeurtenissen die zich gedurende de bediening van Gods beloofde Messias hebben voorgedaan en die tot hun redding kunnen leiden. Dit belangrijke onderwerp zal in onze volgende uitgave worden besproken.
[Voetnoot]
a Aangezien Daríus I zich pas in Babylon vestigde nadat hij de opstandeling Nebukadnezar III in december 522 had verslagen en hem kort daarna had gevangen genomen en in Babylon had gedood, kan het jaar 522 v.G.T. als het opvolgingsjaar van koning Daríus I worden beschouwd. Aangezien het regeringsjaar van een Perzische koning in de voorjaarsmaand Nisan begon, zou het eerste regeringsjaar van koning Daríus I in het voorjaar van 521 v.G.T zijn begonnen, zoals wordt uiteengezet in Babylonian Chronology 626 B.C. — A.D. 75 (blz. 28) door Parker en Dubberstein. In dat geval begon het zesde regeringsjaar van koning Daríus I op 11/12 april 516 v.G.T. en duurde het voort tot het einde van de twaalfde maanmaand (Adar) van zijn zesde jaar, of tot het einde van maart 515 v.G.T. Op grond hiervan kan er gezegd worden dat de herbouw van de tempel door Zerubbabel op 5/6 maart 515 v.G.T. werd voltooid.