Hebt u de evangelisatiegeest?
1. Waarom behoort het werk dat bestaat in het verkondigen van het goede nieuws tot het belangrijkste werk dat op aarde wordt verricht?
HET werk dat bestaat in het verkondigen van het goede nieuws van het Koninkrijk behoort tot het belangrijkste werk dat ooit op aarde is verricht. Waarom? Omdat het de „toetssteen” is op grond waarvan de mensheid wordt geoordeeld. Het aanvaarden en gehoorzamen van het goede nieuws leidt tot redding; het verwerpen en niet gehoorzamen ervan betekent vernietiging.
2, 3. (a) Geef een voorbeeld waaruit blijkt hoe door het goede nieuws de werkelijke houding van een persoon wordt onthuld. (b) Welke vragen met betrekking tot het goede nieuws zou iemand zich terecht kunnen stellen?
2 Een persoon kan bijvoorbeeld heel religieus zijn. Hij kan naar het zich laat aanzien een voortreffelijke persoonlijkheid hebben en edelmoedig en menslievend zijn. Maar door zijn reactie op het goede nieuws wordt onthuld of hij werkelijk een vriend van God is. Want God kent het hart van de mensen. „Elke weg van een man is recht in zijn eigen ogen”, zegt de Spreukenschrijver, „maar Jehovah toetst harten” (Spr. 21:2). Een christen moet een voortreffelijke persoonlijkheid hebben, doch ook al heeft hij zo’n persoonlijkheid of welke andere kenmerkende eigenschap maar ook, indien hij geen liefde voor God en voor zijn medemens heeft, is hij niets. — 1 Kor. 13:1-3.
3 Aanvaardt u het goede nieuws? Bent u het goede nieuws gehoorzaam? Hebt u het verlangen het aan anderen te vertellen? Móet u werkelijk het goede nieuws verkondigen om er gehoorzaam aan te zijn?
DE BELANGRIJKHEID VAN DE EVANGELISATIEGEEST
4. Waarom dienen wij het goede nieuws te willen verkondigen?
4 Wanneer wij goed nieuws ontvangen, ongeacht wat het is, willen wij het vanzelf aan anderen vertellen en wij doen dit vaak louter omdat het ons vreugde schenkt erover te spreken. Het goede nieuws van het Koninkrijk beweegt ons er echter niet alleen toe het aan anderen te vertellen omdat het ons vreugde schenkt, maar ook omdat wij door liefde voor onze medemens worden gedreven. De evangelisatiegeest spruit voort uit liefde voor God en de naaste. Het goede nieuws betekent leven voor degene die het ontvangt en daarom is het van levensbelang dat het wijd en zijd wordt verkondigd. De apostel Paulus schreef in een van zijn eerste geïnspireerde brieven dat bij Christus’ openbaring vanuit de hemel degenen „die het goede nieuws omtrent onze Heer Jezus niet gehoorzamen” „de gerechtelijke straf van eeuwige vernietiging [zouden] ondergaan”. — 2 Thess. 1:8, 9.
5. Hoe toonde de apostel Petrus de belangrijkheid van het goede nieuws aan?
5 De apostel Petrus beklemtoonde de belangrijkheid van het kennen en gehoorzamen van het goede nieuws toen hij er met de volgende woorden over sprak dat christenen geoordeeld worden: „Als het [oordeel] nu eerst bij ons begint, wat zal dan het einde zijn van hen [belijdende christenen] die het goede nieuws van God niet gehoorzaam zijn?” Hij voegde eraan toe: „En indien de rechtvaardige met moeite wordt gered, waar zal dan de goddeloze en de zondaar verschijnen?” (1 Petr. 4:17, 18) Bijgevolg is de geest die de verkondiger van het goede nieuws moet hebben niet louter om het te verkondigen, maar om het stevig in het hart van de toehoorders te planten. Waarom? Omdat zelfs de rechtvaardige onder belijdende christenen slechts „met moeite” gered zal worden.
6. Hoe gebruikt de bijbel de term „evangelieprediker” in een speciale betekenis?
6 Het Griekse woord dat in de bijbel voor „goed nieuws” wordt gebruikt, is euangelion, of „evangelie”. De bijbel gebruikt de term „evangelieprediker” met betrekking tot bepaalde aangestelde personen, want daarin wordt ons verteld dat Jezus, toen hij naar de hemel opsteeg, gaven in mensen heeft gegeven, „sommigen . . . als apostelen, sommigen als profeten, sommigen als evangeliepredikers, sommigen als herders en leraren, met het oog op de opleiding van de heiligen, voor het werk der bediening, tot opbouw van het lichaam van de Christus” (Ef. 4:11, 12). Het schijnt dat deze „evangeliepredikers” Gods geest op een bijzonder krachtige wijze ontvingen om te prediken en anderen op te leiden en op te bouwen. Filippus was zo’n evangelieprediker. — Hand. 21:8, 9.
7. Hoe dienen alle verkondigers van het goede nieuws in algemene zin evangeliepredikers te zijn?
7 Niettemin zijn alle verkondigers van het goede nieuws in algemene zin evangeliepredikers. Zij dienen stellig de evangelisatiegeest te hebben. Zij dienen het goede nieuws bekend te maken, maar dienen het daarbij niet te laten. Zij moeten al het mogelijke doen om anderen op te leiden en op te bouwen opdat deze mensen op hun beurt dezelfde krachtige geest kunnen hebben. Om dit te bereiken, zullen zij elke gelegenheid en omstandigheid moeten benutten om over het goede nieuws te spreken. De eerste-eeuwse christenen verschaffen ons vele voorbeelden.
DE VERKONDIGING VAN HET GOEDE NIEUWS IN DE EERSTE EEUW
8. Hoe en waar verrichtte Jezus evangelisatiewerk?
8 Jezus zelf trok „van stad tot stad en van dorp tot dorp, terwijl hij het goede nieuws van het koninkrijk Gods predikte en bekendmaakte. En de twaalf waren met hem” (Luk. 8:1). Jezus reisde bijna uitsluitend te voet. Nu en dan zond hij zijn discipelen voor zich uit opdat het dorp of de stad hem zou verwachten en gereed zou zijn om naar hem te luisteren (Luk. 10:1). Hij onderwees overal waar hij maar mensen kon bereiken. Dit kon zijn in een dorp, in de tempel te Jeruzalem, in een particuliere woning, in zijn eigen woonplaats, in de synagogen, aan de zeekust of op een berg. En hij sprak tot degenen die hij onderweg, of terwijl hij rustte, ontmoette — kortom, wanneer en waar maar ook mensen te vinden waren. — Matth. 5:1; 13:1, 2; 26:6-13; Mark. 2:1, 2; 3:1-5; Joh. 4:6-10.
9, 10. Hoe evangeliseerde Filippus, en hoe zou hij met bepaalde personen onder Jehovah’s getuigen in deze tijd vergeleken kunnen worden?
9 Sommigen van de evangeliepredikers in de eerste eeuw reisden heel veel. Zij gingen naar plaatsen waar God onthulde dat hun diensten nodig waren. Wij lezen dat Filippus naar Samária ging. Nadat hij daar goed werk had verricht, gelastte Jehovah’s engel hem naar het zuiden te gaan, naar de weg die van Jeruzalem naar Gaza leidde. Daar verklaarde hij het goede nieuws aan een Ethiopische eunuch. Vandaar leidde Gods geest hem naar Asdod en „hij trok het gebied door en bleef aan alle steden het goede nieuws bekendmaken totdat hij te Cesaréa kwam” (Hand. 8:4-40). Daar treffen wij hem later in een huis aan en is hij een huisvader. — Hand. 21:8, 9.
10 Filippus zou in zeker opzicht vergeleken kunnen worden met „pioniers”, „speciale pioniers” en zendelingen onder Jehovah’s getuigen, die een speciale opdracht hebben om te prediken. Maar een voortreffelijke evangelisatiegeest wordt ten toon gespreid door degenen die verhuizen naar plaatsen waar een grotere behoefte aan predikers bestaat. Sommigen van hen hebben evenals Filippus een gezin.
11. Hoe evangeliseerde Paulus?
11 Paulus was een van de grootste evangeliepredikers. Hij reisde wijd en zijd in Azië en Europa en maakte overal waar hij heen ging het goede nieuws bekend. Hij trachtte hoofdzakelijk in die gebieden te prediken waar het goede nieuws nog niet was bekendgemaakt. In sommige plaatsen bleef hij geruime tijd om gemeenten op te richten en te versterken. Het is interessant om op te merken dat Paulus zich in deze evangelisatieactiviteit financieel onderhield door een ambacht uit te oefenen. — 2 Kor. 10:13-16; Hand. 18:1-4; 19:8-10; 1 Kor. 9:15-18.
EVANGELISEREN HOUDT NIET NOODZAKELIJKERWIJS REIZEN IN
12. Vormt reizen een noodzakelijk onderdeel van het evangeliseren?
12 Hoewel het waar is dat deze evangeliepredikers in de meeste gevallen heel wat reisden, is het niet noodzakelijk naar een andere plaats te reizen om te prediken indien wij de evangelisatiegeest hebben. Want het bezitten van de evangelisatiegeest betekent niet dat men een zucht heeft naar reizen en avontuur. Wanneer een persoon vrij is van verplichtingen die hem ervan zouden weerhouden te verhuizen en hij zich hiervoor aanbiedt, kan hij door degenen die de leiding hebben over het predikingswerk in een land, aan een bepaalde plaats worden toegewezen waar zijn diensten het hardst nodig zijn. Het kan zijn dat zijn reizen daar eindigt, want hij zal zich daar misschien vestigen, zoals Filippus zich in Cesaréa vestigde, en er het goede nieuws blijven bekendmaken, waarbij hij tevens de gemeente in die plaats opbouwt. Het kan zijn dat hij daar jarenlang, misschien wel zijn hele leven, blijft, zoals met vele zendelingen van Jehovah’s getuigen het geval is.
13. Door welk voorbeeld wordt aangetoond dat wij kunnen evangeliseren zonder uit onze woonplaats te verhuizen?
13 Maar sommige personen zijn wegens gezinsverplichtingen, om gezondheidsredenen of andere redenen misschien niet in staat te verhuizen. Niettemin kunnen zij, indien zij de evangelisatiegeest hebben, veel goeds tot stand brengen in het gebied waar zij wonen. Hier volgt een voorbeeld. Het betreft een kleine gemeente in de Amerikaanse staat Arkansas. Een Getuige woont al jarenlang in dat gebied. Zijn gedrag is dusdanig dat iedereen tot kilometers in de omtrek zijn christelijke persoonlijkheid kent, en hij geniet een voortreffelijke reputatie wegens eerlijkheid en rechtschapenheid. De gemeente is klein, maar indien allen die door zijn prediking en voorbeeld het goede nieuws hebben gehoord en aanvaard, in dat gebied waren gebleven, zou er een gemeente zijn die voor die kleine gemeenschap groot zou zijn. Maar deze man en zijn vrouw werkten zo hard en gaven zo’n voortreffelijk voorbeeld van liefde en een christelijke levenswijze en leidden de nieuwelingen die het goede nieuws aanvaardden zo goed op, dat zij hun toehoorders dermate van de evangelisatiegeest vervulden dat dezen op hun beurt naar plaatsen verhuisden waar de nood groter is. Een verrassend aantal personen van deze gemeente is naar de zendelingenschool Gilead gegaan en vervolgens naar het buitenland gezonden om daar te dienen. Moeten deze man en zijn vrouw ontmoedigd zijn omdat zij niet naar plaatsen konden verhuizen waar het goede nieuws niet zo intensief werd verkondigd? Volstrekt niet. Jehovah heeft hen rijkelijk gezegend en hun werk in het gebied waar zij wonen, heeft een wereldomvattende uitwerking gehad.
14. Hoe hebt u, indien u de evangelisatiegeest bezit, volop gelegenheid om in uw eigen woonplaats te prediken?
14 Dus ongeacht waar u zich bevindt, u hebt onbeperkte gelegenheden om te prediken. Het goede nieuws kan van deur tot deur gepredikt worden. Dan zijn er de mensen die u misschien zelden of nooit thuis treft. Dezen ziet u misschien op uw dagelijks werk, in uw winkel of wanneer u reist. U treft hen misschien wanneer zij op een parkeerplaats in hun auto zitten of bij een benzinepomp op hun beurt wachten of in parken. Als u vervuld bent van de geest dat u het goede nieuws met anderen wilt delen, hoeft u niet altijd een formele regeling of een vastgestelde tijd te hebben. U bent te allen tijde een getuige van Jehovah! U vertelt het goede nieuws aan anderen omdat het in uw hart leeft en u bemerkt dat u er onder alle omstandigheden over spreekt of gelegenheden maakt om er onder alle omstandigheden over te spreken. — Jer. 20:9.
EVANGELISEREN BETEKENT MEER DAN SLECHTS VERKONDIGEN
15. Hoe houdt het bezitten van de evangelisatiegeest meer in dan louter het goede nieuws aan anderen te vertellen?
15 Het bezitten van de evangelisatiegeest houdt evenwel meer in dan louter het goede nieuws aan anderen te vertellen. Er schuilt veel diepte van betekenis in het goede nieuws en enkele dingen zijn „moeilijk te begrijpen” (2 Petr. 3:16). Het vereist nadenken van uw zijde om te bepalen hoe u deze punten aan uw leerling van het goede nieuws duidelijk moet maken. Ook is het niet louter een kwestie van de kennis in zijn hoofd te krijgen, maar in zijn hart. U zult in Jezus’ illustratie van de zaaier opmerken dat het zaad op een bepaalde plaats terecht kwam. Waar? Op harten. Als een prediker van het goede nieuws wilt u dat zaad in het hart van uw leerling aankweken. — Matth. 13:19.
16. Hoe was Paulus een voortreffelijk voorbeeld van een werkelijke evangelieprediker?
16 Een evangelieprediker moet genegenheid voor mensen hebben, zoals de apostel Paulus toonde en waarover hij het volgende schreef: „Daar wij dus tedere genegenheid voor u hadden, hebben wij u gaarne niet alleen het goede nieuws van God meegedeeld, maar ook onze eigen ziel, want gij zijt ons lief geworden” (1 Thess. 2:8). Paulus en zijn metgezellen gaven zichzelf geheel en al ten behoeve van degenen in Thessaloníka die het goede nieuws aanvaardden. Paulus’ tijd en energie waren van hen, en hij koesterde de wens en deed er met geheel zijn hart moeite voor dat zij dezelfde alles verterende liefde voor het goede nieuws zouden bezitten door er in elk aspect van hun leven naar te handelen.
17. Als u de ware evangelisatiegeest hebt, hoe zult u degenen aan wie u het goede nieuws bekend maakt, dan bezien en bejegenen?
17 Koestert u ook zulke gevoelens ten opzichte van degenen tot wie u het goede nieuws brengt en doet u ook zoveel moeite om hen te helpen? Zo ja, dan zult u niet zelfzuchtig jegens hen zijn. U zult hen niet als uw „schapen” beschouwen, maar u zult voor hen zorgen als schapen die aan de Heer Jezus Christus, de Opperherder, toebehoren (1 Petr. 5:1-4). U zult trachten de geest van God in hen te planten. U zult trachten hen zoveel mogelijk met anderen van de gemeente bekend te maken, want u beseft dat „er verscheidenheid van gaven [is], maar het is dezelfde geest; en er is verscheidenheid van bedieningen, en toch is het dezelfde Heer; en er is verscheidenheid van werkingen, en toch is het dezelfde God die alle werkingen in alle personen teweegbrengt. Doch de manifestatie van de geest wordt aan een ieder gegeven voor een nuttig doel” (1 Kor. 12:4-7). U zult beseffen dat u niet alle bekwaamheden bezit en dat u ook niet alle manifestaties van Jehovah’s geest hebt. Maar u weet dat pasgeïnteresseerde personen door omgang met de gemeente daar zullen zijn waar Jehovah’s geest het meest geconcentreerd is en dat zij door die omgang tot rijpheid gebracht zullen worden.
OPBOUWEN EN OPLEIDEN
18. Waarop hebt u het gemunt wanneer u de bijbel met iemand bestudeert?
18 Het bezitten van de evangelisatiegeest wordt niet afgemeten naar de hoeveelheid tijd die aan het prediken tot anderen wordt besteed. Het omvat de doeltreffendheid waarmee men anderen opbouwt en opleidt. Degene met wie u studeert, begrijpt wellicht enkele van de fundamentele leerstellingen, zoals de waarheid inzake een aards paradijs, het dwaalbegrip van leerstellingen als de onsterfelijkheid van de menselijke ziel, hellepijniging en de Drieëenheid. Hij kan een goede kennis omtrent deze dingen in zijn hoofd krijgen. Hij is wellicht in staat de vragen in de studie heel goed te beantwoorden. U hebt het echter niet hoofdzakelijk op het hoofd maar op het hart gemunt. Wat zijn dan de dingen die u in zijn hart wilt prenten om hem te helpen een deugdelijke, rijpe christen te worden? — Hebr. 6:1-3.
19. (a) Noem enkele van de uiterst belangrijke dingen die u in gedachten zult houden ten einde ze in het hart van uw leerling te prenten. (b) Hoe moet hij God gaan bezien?
19 U zult voortdurend de volgende belangrijke punten willen nagaan en in gedachten willen houden, en het is uw plicht er moeite voor te doen degene met wie u studeert, te helpen deze punten in te zien: Leert uw leerling Jehovah kennen, dat wil zeggen, begrijpt hij waarom Jehovah het goede nieuws tot hem en anderen laat brengen? Begrijpt hij waarom God goddeloosheid een tijdlang heeft toegelaten en waarom hij niet overeenkomstig het verlangen van de mens handelt om goddeloosheid onmiddellijk uit te roeien? Heeft hij een duidelijk begrip van de strijdvraag inzake Jehovah’s soevereiniteit en beseft hij welk een liefderijke goedheid het van Gods zijde is om tijd toe te staan waarin de strijdvraag opgelost kan worden? Beseft hij dat alles wat op aarde gebeurt, God veel meer pijn doet dan ons? Ja, dat God, hoewel hij in staat is een eind aan het kwaad te maken, zich ten behoeve van de mensheid inhoudt? (Vergelijk Genesis 6:3, 5-7.) Ziet hij in dat God alle goede eigenschappen die wij in zekere mate bezitten, in een veel grotere mate heeft — liefde, waardering, gevoel, consideratie, barmhartigheid en geduld? Beschouwt hij God als een intieme vriend, als iemand die bereid is alles te doen wat goed voor hem is? Hij moet God leren kennen als iemand die degenen die hem dienen waardeert, ook al is het de kleinste dienst die zij vanuit het hart verrichten. Om God welgevallig te zijn, moet men geloven dat hij de Beloner is van wie hem zoeken (Hebr. 11:6). Hij is zo’n God. Allen die de ware evangelisatiegeest bezitten, weten dat dit zo is en daarom trachten zij dit zelfde verlangen in anderen te planten, namelijk om Hem lief te hebben en te dienen wegens zijn onvergelijkelijke hoedanigheden. — Ex. 34:6, 7; Ps. 145:8-21.
20, 21. (a) Wat willen wij dat degenen die met ons de bijbel bestuderen, verwerven? (b) Hoe kunnen wij hen helpen een persoonlijke verhouding tot God te ontwikkelen in plaats dat zij naar ons als hun onderwijzer opzien?
20 Wanneer u degenen die het goede nieuws aanvaarden, derhalve onderwijst en opleidt, dient u deze dingen bovenal in gedachten te houden en ze voortdurend in het hart van uw toehoorders te prenten. U wilt dat zij rijpheid verwerven, wat het vermogen inhoudt om onderscheid te maken tussen goed en kwaad (Hebr. 5:14). Wat u hun ook onderwijst, welk punt zij ook leren, breng het in verband met Jehovah’s liefde, barmhartigheid, mededogen en andere eigenschappen. Doe hen inzien dat Jehovah degene is die belang in hen stelt, dat Hij het is die hen helpt en dat alles wat zij leren van die grote Bron afkomstig is, omdat hij consideratie jegens hen heeft.
21 Doe uw leerlingen weten dat zij in een persoonlijke verhouding tot God kunnen staan. Wat zij leren, zijn geen onpersoonlijke leerstellingen, en ook is het niet aan hun eigen intelligentie of goedheid te danken dat zij in staat zijn het goede nieuws te begrijpen. Het is Gods belangstelling voor de mensheid die ertoe heeft geleid dat zij het goede nieuws zien. Toon hun wat een goddelijke gunst het is dat het God heeft goedgedacht hun het goede nieuws te laten zien en te maken dat zij het begrijpen; zonder de werking van zijn geest zouden zij het goede nieuws nooit hebben kunnen begrijpen. De wijzen van deze wereld zijn zeer intelligent, maar zij kunnen het goede nieuws niet begrijpen (Matth. 11:25; 1 Kor. 1:19-21). Laat hen weten dat u slechts een werktuig bent om dingen onder hun aandacht te brengen. Jehovah is de Grootse Onderwijzer van zijn volk. — Jes. 30:20; 54:13.
22. Hoe kunnen wij onze leerling toerusten met het oog op de vervolging waar hij tegenover zal komen te staan?
22 Wanneer u een pasgeïnteresseerde persoon onderwijst en opleidt, beseft u dat hij tegenstand en zelfs vervolging zal ontmoeten. Bereid hem hierop voor en toon hem waarom er vervolging komt en waarom God die toelaat. Help hem bijbelteksten te begrijpen waaruit blijkt dat degenen die vervolgd worden, ten zeerste begunstigd zijn. Het is een bewijs dat Gods geest op zo iemand rust. Het is niet iets waarover men beschaamd of ontmoedigd moet zijn, maar veeleer iets waarover men dient op te springen van vreugde (Matth. 5:11, 12; Fil. 1:27, 28; 2 Tim. 1:8; Jak. 1:2, 12; 1 Petr. 4:12-14). Sterk hem met het oog op eventuele tegenstand van familieleden of vrienden door Jezus’ woorden in Markus 10:29, 30 aan te halen. U kunt hem aanmoedigen in getrouwheid te volharden in de hoop dat hij uiteindelijk misschien in staat zal zijn degenen die hem na staan en hem lief zijn te redden.
23. Welke belangrijke aangelegenheid dienen wij niet over het hoofd te zien voordat wij pasgeïnteresseerde personen ertoe aanmoedigen met ons in de velddienst te gaan, en hoe kunnen wij hierin te werk gaan?
23 Aangezien het bezitten van de evangelisatiegeest ook omvat dat wij anderen opleiden, moeten wij, ten einde discipelen te maken die als hun Meester Jezus Christus zijn, erop toezien dat zij aan de vereisten voldoen om predikers van het goede nieuws te worden. Mensen dienen pas uitgenodigd te worden om met de leden van de gemeente aan de prediking deel te nemen wanneer zij hun leven volledig in het reine hebben gebracht zodat zij aan de vereisten voldoen. Zij moeten beseffen dat allen die de vaten van Jehovah dragen, rein moeten zijn (Jes. 52:11; 2 Kor. 7:1). Zij moeten inzien dat zij het „kenteken” van de christelijke persoonlijkheid moeten bezitten om God te behagen en te voorkomen dat zijn toorn over hen komt. — Ezech. 9:4-6; Ef. 4:23, 24.
24, 25. (a) Alleen door wat voor soort van mensen wil God gediend worden? (b) Kunnen wij eisen dat een pasgeïnteresseerde persoon onmiddellijk met al zijn slechte gewoonten en praktijken breekt, of wat dan wel?
24 God wil door mensen gediend worden die door en door christenen zijn. Hij is niet geïnteresseerd in kwantiteit, in louter een groot aantal predikers van het goede nieuws. Maar hij trekt degenen uit dit corrupte samenstel van dingen die hun leven in het reine willen brengen. Zijn geest, die hij op degenen legt die hem gehoorzamen, is een kracht tot reinheid. Indien een persoon een handelwijze volgt die onrein is, gaat hij in tegen het doel waarvoor God zijn geest uitzendt en zal die geest hem niet ondersteunen. — 1 Thess. 4:7, 8.
25 Het is dus verstandig deze beginselen van een juiste levenswijze vanaf het begin in het hart van personen te planten. Natuurlijk kan er niet van hen verwacht worden dat zij hun leven onmiddellijk in het reine brengen, maar indien u de ware evangelisatiegeest bezit, zult u hen gestadig naar dat doel leiden. Dit kan met vriendelijkheid en tact gedaan worden en zonder zich op ongepaste wijze met hun zaken te bemoeien. Uw doel is, uw leerling te kennen en hem te helpen op die punten waarbij hij hulp nodig heeft. Vervolgens kunt u hem met u meenemen en hem opleiden om een aandeel te hebben aan de verkondiging van het goede nieuws.
26. Wat is noodzakelijk voordat een nieuweling tot de doop wordt aangemoedigd?
26 Insgelijks dient u iemand ook pas tot de doop aan te moedigen indien u weet dat de persoon zijn leven werkelijk in het reine heeft gebracht en lang genoeg in deze reine toestand heeft geleefd om te kennen te geven dat hij niet tot vroegere slechte gewoonten en praktijken zal terugkeren.
27. Wat zijn de beloningen voor hen die de evangelisatiegeest hebben?
27 Het bezitten van de evangelisatiegeest schenkt het grootste geluk. Er bestaat thans geen grotere vreugde dan in staat te zijn Jehovah’s naam in een goddeloze wereld hoog te houden en licht en hoop tot anderen te brengen. En wanneer u vervolgens ziet hoe degenen die u helpt, Jehovah en Jezus Christus en wat zij hebben gedaan, gaan leren kennen en waarderen, wordt uw vreugde nog groter. De evangelisatiegeest verdrijft de geest van jaloezie of afgunst. Wie de evangelisatiegeest bezit, verheugt zich in de geestelijke vooruitgang van anderen, vooral van degenen die u helpt. U denkt er in dit opzicht net zo over als de apostel Paulus wilde dat Timótheüs erover dacht: „De dingen die gij van mij gehoord hebt met de ondersteuning van vele getuigen, vertrouw die toe aan getrouwe mensen, die op hun beurt voldoende bekwaam zullen zijn om anderen te onderwijzen.” — 2 Tim. 2:2; 1 Kor. 10:24.
28. Als u meent dat u de evangelisatiegeest niet in voldoende mate bezit, wat kunt u dan doen om die geest te krijgen of te doen toenemen?
28 Alle ware dienstknechten van Jehovah wensen derhalve de evangelisatiegeest in zichzelf en in anderen aan te kweken. Indien u deze geest in uzelf wilt intensiveren, ga dan nauw om met degenen die deze voortreffelijke houding hebben en roep de hulp in van de ouderlingen in de gemeente. Zij zullen u graag helpen, want zij weten dat deze evangelisatiegeest tot heerlijkheid van God strekt en tot redding bijdraagt van henzelf en van degenen die zij helpen. — 1 Tim. 4:16.
[Illustratie op blz. 528]
Filippus had de evangelisatiegeest . . .
[Illustratie op blz. 529]
. . . U ook?