„Verheug u niet, o Filistea”
ONDER de oude geschriften onderscheidt de bijbel zich als een profetisch boek. Er zijn vele honderden gebeurtenissen in voorzegd, en de vervulling ervan kan door de feiten van de geschiedenis worden gestaafd.
Een van deze profetieën was gericht tegen Filistea in het jaar waarin de Judese koning Achaz stierf. De profeet Jesaja werd er van godswege toe geïnspireerd te verklaren: „Verheug u niet, o Filistea, wie maar ook van u, enkel omdat de stok van degene die u sloeg, is verbroken. Want uit de wortel der slang zal een giftige slang voortkomen, en haar vrucht zal een vliegende vurige slang zijn.” — Jes. 14:28, 29.
Gedurende de regering van koning Achaz was de macht van Juda aanzienlijk verzwakt. In slechts één dag doodden de legers van het vijandige tien-stammenkoninkrijk Israël 120.000 strijders in het koninkrijk Juda. De Edomieten vielen Juda vanuit het zuidoosten binnen en voerden gevangenen weg. En de Filistijnen pleegden een overval op westelijke steden in Juda (2 Kron. 28:5, 6, 17, 18). Ten einde zich tegen de bedreiging van de zijde van Israël en Syrië te beschermen, deed Achaz ten slotte een beroep op Assyrië om hulp. Op de duur schonk dit hem geen verlichting maar werd hij onder het zware Assyrische juk „in het nauw” gebracht (2 Kron. 28:16, 20). Wat de Filistijnen betreft, het koninkrijk Juda vormde niet langer een gevaar voor hen zoals in het verleden het geval was geweest. De „stok” die hen had geslagen, was verbroken.
Toen Uzzía, de grootvader van Achaz, als koning regeerde, was de situatie heel anders. De bijbel bericht: „Hij nu trok uit en streed tegen de Filistijnen en brak door de muur van Gath en de muur van Jabné en de muur van Asdod heen, waarna hij steden bouwde in het gebied van Asdod en onder de Filistijnen. En de ware God kwam hem voortdurend te hulp tegen de Filistijnen en tegen de Arabieren die in Gur-Baäl woonden en de Meünim. Voorts gaven de Ammonieten schatting aan Uzzía. Mettertijd drong zijn faam zelfs tot in Egypte door, want hij spreidde in buitengewoon grote mate sterkte ten toon.” — 2 Kron. 26:6-8.
Wegens grove veronachtzaming van Gods geboden, ondervond Achaz daarentegen tegenslagen. Met de dood van Achaz, en de komst van een nieuwe, onervaren koning op de troon moesten de Filistijnen zich echter niet verheugen, in de gedachte verkerend dat zij nog meer vijandelijke invallen in het koninkrijk Juda konden doen. Er zou een verandering in de situatie komen. Koning Uzzía was, door de overwinningen die hij op de Filistijnen had behaald, als een slang geweest. De Filistijnen zouden echter met een dodelijker vijand te maken krijgen, en wel met iemand die uit de „wortel” van Uzzía zou voortspruiten. Deze persoon zou als een „giftige slang”, een „vliegende vurige slang” zijn. Een „vliegende vurige slang” zou snel vooruitschieten en zou bliksemsnel toeslaan en zou door het gif dat in een slachtoffer werd geïnjecteerd een brandende uitwerking veroorzaken. In de vervulling van Jesaja’s profetie bleek de „vliegende vurige slang” Hizkía, de achterkleinzoon van Uzzía, te zijn. De bijbel vertelt ons: „Hij was het die de Filistijnen sloeg helemaal tot aan Gaza en ook de gebieden ervan.” — 2 Kon. 18:8.
De annalen van de Assyrische koning Sanherib onthullen dat de Filistijnen zich aan Hizkía onderwierpen. Over hetgeen er met Padi, de koning van de Filistijnse stad Ekron, gebeurde, vermelden deze annalen dat ’de stadsfunctionarissen, de notabelen en de gewone stadsbevolking van Ekron hun koning Padi in boeien hadden geslagen’ en „hem hadden overgeleverd aan de jood Hizkía”, die „hem gevangen hield”.
Met het oog op deze ontwikkelingen gedurende de regering van Hizkía was het profetische gebod dat de Filistijnen zich niet moesten verheugen, bijzonder passend. Wat zij van de zijde van Hizkía ondervonden, was werkelijk als het letsel dat een „vliegende vurige slang” haar slachtoffers kan toebrengen. De in Jesaja 14:29 opgetekende profetie is onmiskenbaar in vervulling gegaan.