Wat bedoelde de wijze man?
De ijdelheid van het streven naar rijkdom
De wijze koning Salomo bemerkte dat het vergaren van materiële bezittingen geen werkelijke voldoening schenkt. Hij schreef: „Iemand die enkel het zilver liefheeft, zal van zilver niet verzadigd worden, noch wie maar ook die rijkdom liefheeft, van inkomsten. Ook dit is ijdelheid. Wanneer goede dingen vele worden, worden degenen die ervan eten stellig vele. En welk voordeel is er voor de voortreffelijke bezitter ervan, behalve dat hij er met zijn ogen naar mag kijken?” — Pred. 5:10, 11.
De mens die veel heeft, is niet tevreden maar wil nog meer hebben. Als zijn „goede dingen” of rijkdommen toenemen, zijn er meer gehuurde mensen en dienaren nodig om voor alles te zorgen, en dezen ontvangen loon voor hun diensten. Omdat zijn rijkdom groot is, kan de eigenaar echter niet van al die weelde persoonlijk profiteren. Hij kan bijvoorbeeld maar één stel kleren tegelijk dragen en slechts van een bepaalde hoeveelheid voedsel en drank genieten. De uiteindelijke beloning voor de eigenaar is dan ook dat hij naar zijn vergaarde rijkdommen kan kijken en kan pochen dat het allemaal van hem is. Indien hij een hebzuchtig mens is, vindt hij het misschien nog onplezierig dat hij iets van zijn rijkdom moet afstaan om zijn dienaren en huurlingen te betalen.
Bovendien kan een rijke zich erg bezorgd maken over wat hij bezit. Anders dan de gewone werkman, die geen uitgebreid bezit heeft waarover hij zich druk kan maken, kan de bezorgdheid van de rijke voor zijn bezittingen hem ervan weerhouden te gaan liggen om van een vredige nachtrust te genieten. Salomo merkte op: „Zoet is de slaap van degene die dient, of hij nu weinig of veel eet; maar de overvloed die de rijke toebehoort, staat hem niet toe te slapen.” — Pred. 5:12.
Met het oog op de onzekerheden van het leven zou de mens die voortgaat rijkdommen te vergaren de schok kunnen ondervinden tot armoede te vervallen in een tijd waarin hij daar waarschijnlijk het minst tegen opgewassen is. Salomo wees hierop toen hij schreef: „Er bestaat een ernstige rampspoed die ik onder de zon heb gezien: rijkdom die wordt bewaard voor de voortreffelijke bezitter ervan tot zijn rampspoed. En die rijkdom is vergaan wegens een rampspoedige bezigheid, en hij is vader geworden van een zoon terwijl er volstrekt niets in zijn hand is.” — Pred. 5:13, 14.
Denk eens na over de grote tragedie welke hier wordt beschreven. Een man werkt hard en wordt rijk; maar in plaats van een beetje van zijn werk te genieten, pot hij zijn rijkdommen op. Dit is tot zijn eigen nadeel, want hij berooft zichzelf van de normale luxe welke hij zich zou kunnen veroorloven. Bovendien maakt hij zich zorgen en piekert hij over het handhaven en vergroten van zijn fortuin. Dan, door de een of andere tegenspoed, een „rampspoedige bezigheid”, misschien een mislukte speculatie, gaat alles verloren. Dus toen hij rijk was, had hij er geen plezier van, en wanneer hij ten slotte vader van een erfgenaam wordt, is er voor zijn zoon zelfs geen erfenis waarop hij zich kan verheugen.
Vervolgens brengt Salomo nog een ander aspect dat het vergaren van grote rijkdommen ijdel en leeg maakt, onder de aandacht. Wij lezen: „Juist zoals men uit zijn moeders buik is voortgekomen, zal men naakt weer heengaan, juist zoals men gekomen is; en men kan volstrekt niets wegdragen voor zijn harde werk, dat hij met zijn hand kan meenemen. En ook dit is een ernstige rampspoed: precies zoals men gekomen is, zo zal men heengaan; en welk voordeel is er voor degene die hard blijft werken voor de wind?” (Pred. 5:15, 16) Ja, bij de dood heeft al de zware arbeid welke voor het vergaren van rijkdommen vereist was, absoluut niets meer te betekenen. Wanneer de potter van rijkdommen op zijn sterfbed ligt, heeft hij zelfs niet de voldoening te weten dat hij tot het geluk van anderen heeft bijgedragen.
Wat een prijs moet de vrekkige mens voor zijn onverzadelijke zucht naar geld betalen! Salomo vervolgt: „Ook eet hij al zijn dagen in de duisternis zelf, met heel veel ergernis, met ziekte zijnerzijds en reden tot verontwaardiging” (Pred. 5:17). Zo’n mens is niet gelukkig. Al zijn dagen zijn duister. Hij doet alsof hij het feit dat hij moet eten betreurt, omdat hij daardoor een klein gat moet slaan in zijn rijkdom. Zijn levensopvatting is ongezond, hetgeen kan bijdragen tot het verlies van zijn lichamelijke gezondheid. Wanneer hij ziek is, maakt hij zich zorgen over het feit dat hij rust moet houden en zich niet aan zijn werkzaamheden kan wijden. Hij maakt zich zorgen en zit in angst over alles wat hem zou kunnen beletten nog rijker te worden.
Waarlijk zo’n materialistische levenswijze is onbevredigend en leeg. Daarom raadt Salomo ons aan vreugde te putten uit ons werk door te zeggen: „Zie! Het beste dat ik voor mij heb gezien, dat uitstekend is, is dat men ete en drinke en het goede zie voor al zijn harde werk waarmee hij hard werkt onder de zon gedurende het getal van zijn levensdagen die de ware God hem gegeven heeft, want dat is zijn deel.” — Pred. 5:18.
Sprekend over de goede invloed die dit op het individu heeft, constateert Salomo: „Ja, ieder mens aan wie de ware God rijkdom en stoffelijke bezittingen heeft gegeven, die heeft hij zelfs gemachtigd ervan te eten en zijn deel weg te dragen en zich in zijn harde werk te verheugen. Dit is de gave Gods. Want niet vaak zal hij aan zijn levensdagen denken, omdat de ware God zorgt dat de verheuging van zijn hart hem geheel in beslag neemt.” — Pred. 5:19, 20.
De mens die zijn voorspoed als een gave van God beschouwt, zal geen rijkdommen oppotten, maar zal ze gebruiken om anderen vreugde te bezorgen. Zo’n mens heeft een evenwichtige kijk op zijn bezittingen omdat hij zich laat leiden door goddelijke wijsheid. Daardoor heeft hij persoonlijk ook plezier van wat hij bezit. Jehovah God heeft hem in staat gesteld genoegen te scheppen in eten en drinken in de zin dat hij de mens de wijsheid schenkt om materiële dingen op een juiste wijze te gebruiken. Tegelijkertijd maakt zo iemand zich niet overmatig bezorgd over de kortheid, de problemen en de onzekerheden van het leven. Neen, hij put zoveel vreugde uit het doen van het goede tijdens zijn leven dat in zijn denken de negatieve aspecten niet overheersen. Hij is blij van hart.
Het is beslist verstandig wanneer men ernaar streeft op een gezonde manier vreugde in het leven te scheppen. Het zal een bescherming zijn tegen de teleurstellingen welke degenen ondervinden wier leven volledig door materialistische doeleinden in beslag genomen wordt.