Kunt u beproevingen met succes doorstaan?
„Beschouwt het een en al vreugde, mijn broeders, wanneer u verscheidene beproevingen overkomen, daar gij weet dat deze beproefde hoedanigheid van uw geloof volharding bewerkt”. — Jak. 1:2, 3.
1. Als wij over de beproevingen lezen die christenen hebben ondergaan en nog ondergaan, welke vragen kunnen er dan in onze geest opkomen?
Wanneer mensen lezen over de beproevingen van christenen in de eerste eeuw, alsook van degenen in nazi-landen gedurende de Tweede Wereldoorlog en, in recente tijden, in landen over de gehele aarde, hebben wij sommigen onder hen horen zeggen: „Ik vraag mij af of ik zou hebben kunnen volharden.” Maar zelfs in het dagelijks leven van alle christenen doen zich problemen voor die niet alleen moeilijk te dragen zijn, maar die zo gecompliceerd zijn dat men vaak niet weet hoe men ze moet aanpakken. Kan een christen die God dient, volharden? Kan hij succesvol aan beproevingen en problemen het hoofd bieden?
2, 3. Waarom was Jakobus’ brief actueel en passend?
2 Jakobus, de halfbroer van Jezus Christus, schreef nu juist aan personen die beproevingen ondergingen en die aan zulke problemen het hoofd moesten bieden. Zijn woorden zijn zeer vertroostend, want hij schreef toen christenen niet alleen hevig werden vervolgd, maar ook een tijd tegemoet gingen waarin de situatie van de Romeinse natie woeliger zou worden voor zover dit christenen betrof.
3 Slechts kort nadat Jakobus schreef, zouden de christenen in Rome door de Romeinse keizer Nero vals beschuldigd worden van de grote brand die in 64 G.T. uitbrak en veel van die stad verwoestte. Natuurlijk zou dit tot de vervolging van christenen in het gehele rijk leiden. Weer iets later, in het jaar 70, zouden Jeruzalem en het land Juda door de Romeinse legers worden verwoest. Vóór de vernietiging van de stad zouden de christenen in Jeruzalem, in gehoorzaamheid aan Christus’ waarschuwing, de Jordaan overvluchten, waardoor zij hun leven zouden redden maar hun bezittingen zouden verliezen en aan veel ontberingen het hoofd zouden moeten bieden.
4. Hoe helpt Jakobus’ brief christenen, zodat zij niet in de verkeerde houding vervallen die in Psalm 73:2, 3, 5, 11-13 tot uitdrukking wordt gebracht?
4 Jakobus’ brief kwam dus juist van pas. Maar of christenen nu hevig worden vervolgd of niet, zij hebben volharding nodig. Zij moeten namelijk in een wereld leven die zich niets aantrekt van christelijke beginselen, terwijl zij bovendien met ziekte en veel andere problemen te maken hebben. De 73ste psalm spreekt over moeilijkheden waaraan dienstknechten van God het hoofd moeten bieden doch waarmee degenen die geen christenen zijn niet te kampen hebben. Hoe komt dit? Doordat niet-christenen gewoonlijk onverschillig zijn. Zij hopen niet net als christenen op God, en ook missen zij het geloof in God, zodat zij er niet toe worden bewogen hem te behagen. Jakobus’ brief helpt christenen niet te vervallen in de houding die Asaf, de schrijver van die psalm, tijdelijk had. Asaf zei:
„Wat mij betreft, haast waren mijn voeten afgeweken, bijna waren mijn schreden uitgegleden. Want ik werd afgunstig op de pochers, toen ik maar steeds de vréde der goddelozen zag. Zij verkeren zelfs niet in de moeite van de sterfelijke mens, en zij worden niet zo geplaagd als andere mensen. En zij hebben gezegd: ’Hoe is God het te weten gekomen? En bestaat er wel kennis bij de Allerhoogste?’ Zie! Dit zijn de goddelozen, die voor onbepaalde tijd onbezorgd zijn. Zij hebben hun middelen voor levensonderhoud vermeerderd. Waarlijk, het is tevergeefs dat ik mijn hart heb gereinigd en dat ik mijn handen in louter onschuld was.” — Ps. 73:2, 3, 5, 11-13.
5. Jakobus richt zijn brief aan „de twaalf stammen die overal verstrooid zijn”. Aan wie schreef hij?
5 Jakobus begint zijn brief op bescheiden wijze, niet door naar de familieverhouding te verwijzen waarin hij tot Jezus Christus stond, maar door zich „een slaaf van God en van de Heer Jezus Christus” te noemen. Hij richt zich tot „de twaalf stammen die overal verstrooid zijn” met de aanhef: „Gegroet!” (Jak. 1:1) Dit zijn niet de twaalf stammen van het natuurlijke Israël, zoals uit de inhoud van de brief blijkt. Jakobus zou niet op zulk een wijze geschreven hebben als zijn lezers slechts joden naar het vlees waren geweest. Bovendien was een dergelijke begroeting gewoon onder christenen, vooral onder degenen die werkelijk van joodse afkomst waren, zoals Jakobus. Paulus noemt de christelijke gemeente „het Israël Gods”. (Gal. 6:16; vergelijk Romeinen 2:28, 29.) Tegen die tijd waren de christenen over het hele Romeinse Rijk verstrooid. De inspanningen van de apostel Paulus in het westelijke deel van de beschaafde wereld en Petrus’ krachtsinspanningen in het gebied van Babylon, in het oosten, hebben veel bijgedragen tot de toename waarin de christenen zich verheugden. Petrus richtte zijn eerste brief aan „de tijdelijke inwoners die verstrooid zijn” in delen van Klein-Azië. — 1 Petr. 1:1.
HET DOEL VAN BEPROEVINGEN EN VOLHARDING
6. Waarom moet een christen het ’een en al vreugde beschouwen’ wanneer hij beproevingen ondervindt, en van welke waarde zijn beproevingen voor hem?
6 Jakobus vervolgt: „Beschouwt het een en al vreugde, mijn broeders, wanneer u verscheidene beproevingen overkomen” (Jak. 1:2). Jezus had in zijn Bergrede gezegd: „Gelukkig zijt gij wanneer men u smaadt en vervolgt en liegende allerlei kwaad tegen u spreekt om mijnentwil. Verheugt u en springt op van vreugde, want uw beloning is groot in de hemelen” (Matth. 5:11, 12). Niet alleen wacht hun een hemelse beloning, maar het verduren van beproevingen heeft ook nu een gunstige uitwerking, zoals Jakobus vervolgens opmerkt: „Daar gij weet dat deze beproefde hoedanigheid van uw geloof volharding bewerkt” (Jak. 1:3). Geloof dat onder beproeving standhoudt, is beter — het is beproefd geloof. Dit soort van geloof leidt ertoe dat iemand bij de volgende beproeving nog een krachtiger volharding aan de dag kan leggen.
7. Waarom moet een christen niet proberen beproevingen uit de weg te gaan of waarom moet hij er niet moe onder worden?
7 Een christen moet niet proberen beproevingen uit de weg te gaan of denken dat hij lang genoeg heeft volhard. Jakobus zegt: „Maar laat de volharding haar werk voltooien, opdat gij volkomen en in alle opzichten ongeschonden moogt zijn, in niets te kort schietend” (Jak. 1:4). Het werk dat door volharding binnen in een christen tot stand wordt gebracht, moet niet door geklaag, gemurmureer of opstand belemmerd worden. Indien hij getrouw volhardt, zonder tegen God of zijn eigen broeders te klagen en zonder er vanwege vrees of vermoeidheid mee op te houden anderen over Gods voornemen door middel van Zijn koninkrijk te vertellen, zal hij volkomen worden en in alle opzichten ongeschonden zijn. Zo’n volharding zal hem helpen zijn persoonlijkheid te veranderen. Hij zal iemand worden die anderen met redelijkheid, medegevoel en barmhartigheid kan helpen. Zonder met volharding beproeving te hebben ondergaan, kan men in dit opzicht niet bekwaam worden. Men kan geen volkomen christen zijn. — Vergelijk Matthéüs 5:48; 24:13.
WIJSHEID OM AAN BEPROEVINGEN HET HOOFD TE BIEDEN
8, 9. Hoe zeker kunnen wij ervan zijn dat wij de wijsheid zullen hebben om aan een bepaalde beproeving het hoofd te bieden en deze te verduren?
8 Hoe zeker kunnen wij ervan zijn dat wij de kracht en wijsheid zullen bezitten om aan een bepaald probleem — welke beproeving maar ook — het hoofd te bieden en te volharden? Jakobus zegt: „Schiet iemand van u daarom te kort in wijsheid, dan moet hij God blijven vragen, want hij geeft aan allen edelmoedig en zonder verwijt en ze zal hem gegeven worden” (Jak. 1:5). Wij kunnen er daarom zeker van zijn dat als wij om de wijsheid bidden om aan een probleem of beproeving waarvoor wij ons gesteld zien, het hoofd te bieden, wij die wijsheid zullen ontvangen.
9 Dit wil niet zeggen dat het probleem altijd zal worden weggenomen of dat het onmiddellijk opgelost zal worden, maar dat wij de handelwijze zullen kunnen volgen die onszelf en alle andere betrokkenen in geestelijk opzicht goed zal doen. Wij zullen de beproeving tot het einde toe kunnen verduren en er als betere christenen uit te voorschijn komen dan wij waren toen wij door de beproeving werden getroffen. En anderen die ons zien en die een juiste hartetoestand hebben, zullen worden geholpen.
10. (a) Wat voor antwoord krijgen wij vaak wanneer wij ergens om bidden? (b) Op welke manieren kunnen wij antwoord krijgen in het geval van een gebed waarin wij om wijsheid vragen om aan een beproeving het hoofd te bieden?
10 Er zijn veel dingen in verband waarmee wij misschien bidden die wel eens anders zouden kunnen verlopen dan wij graag zouden willen. Ons gebed zal verhoord worden, maar misschien anders dan wij hadden verwacht; datgene zal gebeuren waarvan God weet dat dit het beste voor ons is. Sommige dingen waar wij om vragen, zouden ons zelfs niet eens tot voordeel strekken als ze ons overeenkomstig ons verzoek of verlangen gegeven zouden worden. Maar wat beslist door God wordt beloofd, is wijsheid om aan een beproeving het hoofd te bieden. Wij kunnen er zeker van zijn dat wij de noodzakelijke wijsheid verkrijgen als wij hier op juiste wijze om vragen. De wijsheid zal op één of meer van de volgende drie manieren gegeven worden: (1) Bepaalde schriftplaatsen die het antwoord verschaffen dat wij nodig hebben, zullen hetzij door onze eigen studie of via onze broeders onder onze aandacht worden gebracht. (2) Omstandigheden en gebeurtenissen zoals die door Gods voorzienigheid worden gemanoeuvreerd, zullen ons in staat stellen duidelijk te zien wat wij moeten doen. Misschien worden bepaalde belemmeringen wel van ons pad verwijderd. (3) Gods heilige engelen kunnen onze geest in de juiste richting stuwen.
11. Hoe ’geeft God edelmoedig, zonder verwijt’?
11 God geeft edelmoedig, dat wil zeggen, met een oprechte, gulle geest, meer dan wij vragen (Ef. 3:20; 1 Joh. 5:14, 15). Hij doet dit zonder verwijt. Hier staat tegenover dat als u iets aan een mens vraagt, hij kan antwoorden: ’Wat een domme vraag!’ Hij zou zelfs met verachting op u kunnen neerzien. Na verscheidene verzoeken, zou hij bovendien ongeduldig kunnen worden en u bits de mond kunnen snoeren met een weigering. God is echter niet zo. Hij zegt nooit: ’Wat een dom verzoek!’ En ook geeft hij iemand niet het gevoel inferieur te zijn. Hij maakt u geen verwijten wegens uw vroegere gedrag, zoals mensen geneigd zijn te doen. Hij heeft heel veel waardering voor iemand die het geloof bezit en zich ergens voldoende om bekommert om er herhaaldelijk om te bidden. — Vergelijk Lukas 18:1-14.
12. Waarvan kunnen wij op grond van Jakobus’ woorden „ze zal hem gegeven worden” zeker zijn?
12 „Ze zal hem gegeven worden.” Wijsheid, die wij onder leiding van Gods geest verwerven, behoort tot de dingen die God zijn dienstknechten heel graag geeft. Hij is blij wanneer wij om wijsheid vragen. Deze wijsheid strekt ons altijd tot voordeel en helpt ons wanneer wij bidden of wij mogen begrijpen hoe Gods Woord op onze situatie van toepassing is (1 Kor. 2:9, 10). Jezus zei: „Als . . . gij, ofschoon gij boos zijt, goede gaven aan uw kinderen weet te geven, hoeveel te meer zal dan de Vader in de hemel heilige geest geven aan hen die hem erom vragen!” — Luk. 11:13; Mark. 11:24.
DE VERDERFELIJKE UITWERKING VAN TWIJFEL
13. Met welke houding moet men om wijsheid bidden en waarom?
13 „Maar hij moet in geloof blijven vragen, in het geheel niet twijfelend, want wie twijfelt, is gelijk een golf van de zee, die door de wind gedreven en heen en weer geslingerd wordt” (Jak. 1:6). Degene die het verzoek doet, moet volledig geloof stellen in God en zijn Zoon, en in hun bereidheid datgene te verschaffen wat nodig is, en nergens anders aan denken dan aan de belangen van het christelijke geloof en het voornemen van God. Hij moet niet om het één bidden en halfslachtig iets anders verlangen. Zijn gebed moet uit het diepst van zijn hart komen. Anders is hij als een golf van de zee, die heen en weer en op en neer gaat. Elke wind — elke invloed van buitenaf, elke vrees — brengt een verandering in hem teweeg.
14. Wat zegt Jakobus over de mens die twijfelt?
14 Jakobus zegt tot besluit over zo iemand: „Die mens moet feitelijk niet menen dat hij iets van Jehovah zal ontvangen; hij is een besluiteloos [Grieks: „tweezielig”] man, ongestadig in al zijn wegen” (Jak. 1:7, 8). Hij is verdeeld van geest, want hij probeert tegelijkertijd in twee richtingen te gaan, verdeeld als hij is tussen iets van de wereld en de dingen van God, of beïnvloed door dingen die niets met Gods Woord te maken hebben, terwijl hij de ene keer zus denkt en een andere keer weer anders. (Vergelijk Matthéüs 6:24.) Hij zou zelfs kunnen aarzelen iets aan God voor te leggen. De ene keer is hij enthousiast en dan is hij weer ontmoedigd. Zo is hij niet alleen in de kwestie van het gebed, maar ook in andere dingen die verband houden met geloof. Hij is geen evenwichtige, betrouwbare getuige van Jehovah. De Schrift zegt daarentegen: „Zonder geloof [is het] onmogelijk [God] welgevallig te zijn, want wie tot God nadert, moet geloven dat hij bestaat en dat hij de beloner wordt van wie hem ernstig zoeken.” — Hebr. 11:6.
RAAD VOOR RIJK EN ARM
15. Hoe kan een geringe broeder juichen „over zijn verhoging”?
15 Wanneer Jakobus voortgaat met aan beproevingen te denken, spreekt hij vervolgens over een beproeving die veel voorkomt: „Laat de geringe broeder . . . juichen over zijn verhoging” (Jak. 1:9). De meeste christenen waren, en dit is ook thans nog zo, mensen van eenvoudige afkomst (1 Kor. 1:26). Aangezien zij over weinig financiële middelen beschikken, kan hun financiële toestand het voor hen moeilijker maken wanneer er vervolging komt. Ook zijn sommigen die rijk zijn geweest, door vervolging arm geworden. Niettemin kunnen zij zich verheugen, omdat hun nederige maatschappelijke positie in de christelijke gemeente geen nadeel is. Zij zijn kinderen van God, „medeburgers van de heiligen en leden van het huisgezin van God” (Ef. 2:19). De arme kan zijn aardse armoede vergeten wegens de overtreffende rijkdom van zijn verhouding tot God en Christus en de liefde van zijn christelijke broeders. En hij kan blij zijn dat hij anderen kan helpen door hun het „goede nieuws” mede te delen. Op deze dingen kan hij zich beroemen.
16. Hoe kan een rijke broeder juichen „over zijn vernedering”?
16 Wat de rijke betreft die een christen is geworden, hij kan juichen „over zijn vernedering”. Zijn rijkdom telt nu niet meer werkelijk. In plaats dat de geest van Christus wordt gekenmerkt door hoogmoed, welke vaak door rijkdom wordt voortgebracht, wordt ze gekenmerkt door ootmoedigheid van geest en nederigheid (Fil. 2:3-8). Hij kan zich erover verheugen dat hij thans, door Gods onverdiende goedheid, „de bedrieglijke kracht van de rijkdom” kan onderscheiden en dat hij inziet dat hij zijn vertrouwen niet op rijkdom moet stellen (Matth. 13:22). Ook beseft hij dat het zinloos is om tijd en moeite aan het vergaren van wereldse rijkdommen te besteden, aangezien dit er gemakkelijk toe leidt de geestelijke gezindheid en vaak de gezondheid van een persoon te verwoesten. Jakobus verschaft redenen waarom dit zo is: „Want gelijk een bloem van de plantengroei zal hij voorbijgaan.” Hij weet dat zijn rijkdommen niet gedurende zijn gehele levensduur zullen blijven. „Want de zon gaat op met haar brandende hitte en doet de plantengroei verdorren, en zijn bloem valt af en de schoonheid van haar uiterlijke verschijning vergaat. Zo zal ook de rijke in zijn levenswijze verwelken.” — Jak. 1:10, 11.
17. Verklaar Jakobus’ beschrijving van wat er van een rijke man en zijn „schoonheid” terechtkomt.
17 De plantengroei verdort als gevolg van de zon en haar schoonheid verdwijnt. Zo is ook wanneer een rijke oud wordt en sterft, de pracht van de rijkdom die hem omringt en ’verfraait’, verdwenen. Arme mensen sterven natuurlijk ook, maar zij hebben nooit het prachtige, bloeiende voorkomen gehad van iemand die rijk is. Deze „schoonheid” van de rijke valt echter zijn erfgenamen en anderen ten deel, terwijl de zaak die hij heeft opgebouwd vaak uiteenvalt en de doeleinden die hij heeft nagestreefd, worden genegeerd. Terwijl hij „zijn levenswijze” volgt en misschien op een zakenreis is of een plan volvoert om meer rijkdom te krijgen, sterft hij. In veel gevallen komt de dood van een rijke voordat hij de gelegenheid heeft gehad om van zijn rijkdommen te genieten. De rijke die een christen wordt, kan daarentegen werkelijk genieten van zijn materiële rijkdommen, omdat hij ze gebruikt om de belangen van Gods koninkrijk te bevorderen. Hij kan er gewoonlijk regelingen voor treffen meer tijd aan de bekendmaking van het „goede nieuws” te besteden en kan bijdragen geven voor het onderhoud van vergaderplaatsen en voor de bevordering van het Koninkrijkswerk zoals dit over de gehele wereld wordt verricht.
DE BELONING VAN VOLHARDING
18. Welke beloning beschrijft Jakobus voor degene die getrouw beproevingen verduurt?
18 Terwijl Jakobus in 1 de verzen 3 en 4 op de onmiddellijke voordelen van volharding wijst, beklemtoont hij in 1 vers 12 het uiteindelijke resultaat — de beloning voor standvastigheid in het ondergaan van beproevingen. Hij schrijft: „Gelukkig is de man die beproeving blijft verduren, want nadat hij is goedgekeurd, zal hij de kroon des levens ontvangen, die Jehovah beloofd heeft aan hen die hem blijven liefhebben” (Jak. 1:12). De „kroon des levens” is de gave van het leven die God geeft aan „hen die hem blijven liefhebben”, ondanks de vele beproevingen die God laat samenwerken om zijn dienstknechten te vervolmaken — indien zij deze althans standvastig, zonder te klagen en met zijn hulp zegevierend verduren (Rom. 8:28). Dit wil niet zeggen dat een christen het recht op leven wegens zijn werken van volharding verdient, want het leven is een vrije gave door middel van geloof in Jezus Christus. De volhardende christen heeft evenwel bewezen dat hij dat geloof bezit. De kwaliteit ervan is beproefd en is krachtig en volkomen gebleken.
19. Wat is derhalve het juiste christelijke standpunt met betrekking tot beproevingen?
19 Een christen KAN dus alle beproevingen die hem treffen, verduren, zelfs de zwaarste. Hij moet deze beproevingen niet in zijn eigen kracht tegemoettreden. In plaats daarvan zal hij Gods wijsheid en kracht zoeken door middel van gebed in de naam van Jezus Christus, die, toen hij op aarde was, het volmaakte voorbeeld van volharding heeft gegeven. Een christen kan volledig vertrouwen stellen in de vertroostende verzekering van de apostel Petrus: „Nadat gij een korte tijd hebt geleden, zal de God van alle onverdiende goedheid, die u geroepen heeft tot zijn eeuwige heerlijkheid in eendracht met Christus, zelf uw opleiding voleindigen, hij zal u standvastig maken, hij zal u sterk maken.” — 1 Petr. 5:10; Rom. 8:35-39.