Heeft God uw lot bepaald?
VEEL mensen zijn ervan overtuigd dat iemands lot inderdaad van tevoren door God wordt bepaald. Zij zijn er zeker van dat dit door de bijbel wordt bewezen.
Sommigen wijzen bijvoorbeeld wel op het geval van Esau en Jakob. Zij waren nog in de moederschoot toen God voorzei: „De oudste zal de jongste dienen” (Genesis 25:23). Zo wist God ook vooruit dat Simson, Jeremia en Johannes de Doper in zijn dienst krachtige werken zouden verrichten (Rechters 13:3-5; Jeremia 1:5; Lukas 1:13-17). Zou dit niet betekenen dat zulke personen voorbeschikt waren tot eeuwige redding?
Sterker nog — hoe zat het met Judas Iskáriot? Lang voordat hij geboren was, spraken bijbelse profetieën erover dat de Messías verraden zou worden (Psalm 41:9; 55:12, 13). De bijbel zegt zelfs dat Jezus Christus „van het begin af” wist wie hem zou verraden. — Johannes 6:64.
Wat zou u er in het licht van het voorgaande van zeggen? Leert de bijbel dat God sommigen heeft voorbeschikt tot eeuwige redding en anderen tot verdoemenis? Heeft God uw lot bepaald?
Voorbeschikking — wat de consequenties zouden zijn
Alvorens deze vragen te beantwoorden, zou het goed zijn te overdenken wat de consequenties van voorbeschikking zouden zijn. Als deze leerstelling waar zou zijn, zou het betekenen dat God bij voorbaat wist wat er allemaal uit het scheppen van de mens zou voortvloeien — de ontrouw van Adam en Eva, de oorlogen, de misdaden, de immoraliteit, de onderdrukking, de leugens, de huichelarij, de ziekten. Door de woorden „Laten wij de mens maken” uit te spreken, zou God dus met opzet al dit kwaad op gang gebracht hebben! (Genesis 1:26) Dat God Adam en Eva eeuwig leven in het vooruitzicht stelde, zou dan bedotterij zijn geweest. Hetzelfde zou gelden voor de uitnodiging in de bijbel: „Een ieder die wil, neme het water des levens om niet.” — Openbaring 22:17.
Maar volgens de bijbel is Jehovah een God die „overvloedig in liefderijke goedheid en waarheid” is (Exodus 34:6). Hij zou nooit iets aanbieden als hij wist dat iemand het onmogelijk zou kunnen krijgen. Jezus Christus vroeg: „Is er soms iemand onder u die wanneer zijn zoon om brood vraagt, hem een steen zal geven? . . . Als gij dus, ofschoon gij boos zijt, goede gaven aan uw kinderen weet te geven, hoeveel te meer zal dan uw Vader, die in de hemelen is, goede dingen geven aan wie hem erom vragen?” (Matthéüs 7:9-11) Bovendien: Als God lang geleden nauwkeurig voorbeschikt heeft wie eeuwige redding zou verwerven en wie voor eeuwig vernietigd zou worden, waarom zegt de bijbel dan dat „Jehovah . . . geduldig met u [is], omdat hij niet wenst dat er iemand vernietigd wordt maar wenst dat allen tot berouw geraken”? — 2 Petrus 3:9.
Predestinatie druist dus in tegen dat wat de bijbel werkelijk over God leert. ’Maar zou het geen afbreuk doen aan Gods almacht te zeggen dat zijn kennis van de toekomst beperkt is?’ zou u kunnen vragen. Helemaal niet. In Titus 1:2 bijvoorbeeld leren wij dat „God . . . niet liegen kan”. Maar doet dat afbreuk aan Gods almacht? Nee, het beklemtoont veeleer Gods waarheidsliefde.
De apostel Paulus vermaande christenen die de gave van profeteren ontvangen hadden: „Gaven van de geest van de profeten moeten door de profeten onder controle worden gehouden. Want God is geen God van wanorde, maar van vrede” (1 Korinthiërs 14:32, 33). Zulke profeten zouden niet zo maar in het wilde weg spreken maar zouden hun profetische boodschappen op een ordelijke wijze doorgeven. Daarvoor was zelfbeheersing nodig. Dan is God beslist ook in staat zijn voorkennis selectief te gebruiken, dat wil zeggen er uitsluitend gebruik van te maken als er een reden voor is of als er een doel mee beoogd wordt. — Vergelijk Genesis 22:1, 12.
Gods voorkennis
Slechts veertig jaar nadat God de Israëlieten tot een natie had georganiseerd, voorzei hij dat zij zijn verbond met hem zouden verbreken. Toch was deze voorkennis niet ongegrond, want er had zich al op nationale schaal verzet en opstandigheid voorgedaan. Daarom zei God: „Want ik ken heel goed hun geneigdheid, die zij heden reeds ontwikkelen, nog voordat ik hen in het land breng dat ik onder ede beloofd heb” (Deuteronomium 31:20, 21). Juist zoals een bekwame aannemer de instorting van een uit ondeugdelijke materialen opgetrokken bouwwerk zou kunnen voorspellen, zo kon Jehovah zien in welke richting de natie koerste. Maar enkelingen konden gunstig reageren op de raad die door Gods profeten gegeven werd en deden dit ook, en trokken er aldus profijt van. — Jeremia 21:8, 9; Ezechiël 33:1-20.
Ook Jezus Christus voorzei rampspoed voor de religieuze leiders die schriftgeleerden en Farizeeën genoemd werden (Matthéüs 23:15, 33). Toch betekende dit niet dat iedere afzonderlijke Farizeeër of schriftgeleerde Gehenna te wachten stond. De apostel Paulus zelf was vroeger een ijverige Farizeeër geweest! — Handelingen 26:4, 5.
Het is waar dat God de levensloop van bepaalde enkelingen zoals Jakob en Esau voorspeld heeft. Maar dat was geen voorbeschikking. In het geval van Esau en Jakob wist God eenvoudig vooruit welke van de nationale groepen die zij voortbrachten de andere zou gaan overheersen (Genesis 25:23-26). Er is echter geen aanwijzing dat God hun eeuwige bestemming had vastgelegd. Het globale karakter en temperament van een kind blijken voor een groot deel door genetische factoren te worden gevormd. Het kan zijn dat Jehovah het genenpakket van de ongeboren Esau en Jakob in aanmerking heeft genomen om vast te stellen welke zoon zou overheersen. — Vergelijk Psalm 139:14-16.
Op overeenkomstige wijze heeft Jehovah zijn voorkennis met betrekking tot Simson, Jeremia en Johannes de Doper gebruikt. Deze voorkennis garandeerde echter niet dat zij tot hun dood getrouw zouden blijven. God voorzei ook dat een van Davids zonen Salomo genoemd zou worden en dat Salomo gebruikt zou worden om de tempel te bouwen (1 Kronieken 22:9, 10). Toch is Salomo op latere leeftijd tot afgoderij vervallen. — 1 Koningen 11:4, 9-13.
Maar hoe zit het met Judas Iskáriot? Was niet duidelijk van tevoren geprofeteerd dat een van Jezus’ discipelen een verraderlijke handelwijze zou volgen? Ja, maar de profetieën gaven niet uitdrukkelijk te kennen welke discipel de verrader zou zijn. Stel nu eens dat Jezus had geweten dat Judas de verrader zou zijn? Dan zou het feit dat Jezus Judas als apostel had aangesteld, betekend hebben dat hij ’deel had’ aan de zonden van die verrader. (Vergelijk 1 Timótheüs 5:22.) Ook God zelf zou medeplichtig zijn, aangezien Jezus vurig tot Jehovah had gebeden voordat hij Judas uitkoos. — Lukas 6:12-16.
Niettemin was Jehovah ’niet onwetend van Satans bedoelingen’. (Vergelijk 2 Korinthiërs 2:11.) Hij wist dat Satan al eerder iemands boezemvriend als verrader had gebruikt, zoals hij in het geval van Davids vriend Achitofel had gedaan. Het was derhalve Satan, en niet God, die het „Judas Iskáriot, de zoon van Simon, reeds in het hart had gegeven om hem [Jezus Christus] te verraden” (Johannes 13:2; 2 Samuël 15:31). Judas liet zich door de zonde overmeesteren in plaats van weerstand te bieden aan de invloed van Satan. En op een gegeven moment kon Jezus Judas’ hart lezen en daardoor zijn verraad voorzeggen (Johannes 13:10, 11). Aldus wist Jezus „van het begin af” dat Judas hem zou verraden — niet vanaf zijn kennismaking met Judas, maar vanaf het „begin” van diens verraderlijke handelwijze. — Johannes 6:64.
Door God voorbestemd
God gebruikt zijn voorkennis dus nooit op grond van een of andere gril. De apostel Paulus zei tot gezalfde medechristenen: „Wij werden voorbestemd overeenkomstig het voornemen van hem [Jehovah God] die alle dingen werkzaam doet zijn naar de wijze waarop zijn wil het aanraadt” (Efeziërs 1:11). Sedert de zondeval van de mens is het Gods voornemen Zijn naam door middel van zijn Koninkrijk te rechtvaardigen. Met dat doel voor ogen heeft God af en toe gebruik gemaakt van zijn vermogen de toekomst te voorzien. Hij heeft bijvoorbeeld voorbeschikt dat er een klasse van medeërfgenamen met Jezus Christus in het Koninkrijk zou zijn, hoewel de afzonderlijke personen hun getrouwheid moeten bewijzen om er deel van te kunnen uitmaken. — 2 Petrus 1:10, 11.
Wanneer u de duidelijke leer van de bijbel over deze kwestie kent, kan dat u helpen een gezonde kijk op de toekomst te hebben. God bepaalt uw lot niet van tevoren. U kunt daarentegen de vrije wil gebruiken die Jehovah God geschonken heeft aan schepselen die „naar zijn beeld” werden gemaakt (Genesis 1:27). U kunt de wijze keuze doen en van harte op Jehovah Gods aanbod van eeuwig leven ingaan. — Johannes 17:3.
[Illustratie op blz. 5]
Als God wist dat Adam en Eva tot mislukking gedoemd waren, zou het een wrede grap geweest zijn hun eeuwig leven in het vooruitzicht te stellen
[Illustratie op blz. 6]
Wanneer besefte Jezus dat Judas hem zou verraden?