De zaken rechtzetten tussen God en u
„Al zouden uw zonden als scharlaken blijken te zijn, ze zullen zo wit worden gemaakt als sneeuw.” — JESAJA 1:18.
1, 2. (a) Wat zou u misschien veronderstellen indien iemand zei: ’Kom nu, en laten wij samen redeneren’? (b) Waarom moeten wij niet verwachten dat het in verband met God een kwestie van geven en nemen is?
INDIEN er vanwege een in het verleden begane fout of onvriendelijke daad een gespannen verhouding zou bestaan tussen u en iemand anders, wat zou dan uw reactie zijn op de volgende woorden: ’Kom nu, en laten wij samen redeneren’? Dat zou een uitnodiging kunnen inhouden om er eens rustig voor te gaan zitten ten einde te zien wat er op het gebied van geven en nemen gedaan kan worden, waarbij een ieder concessies doet en bereid is tot een schikking. Een ieder zou zijn kant van de zaak kunnen belichten en een ieder zou dan kunnen toegeven dat hij een mate van schuld heeft of bepaalde dingen verkeerd begrepen heeft.
2 Maar kunt u zich indenken dat de Schepper in die betekenis zou smeken: „Komt nu, en laten wij samen redeneren”, zoals Jesaja 1:18 in de King James-vertaling luidt? Beslist niet. Niemand van ons zou kunnen verwachten de zaak met Jehovah „uit te praten” (The New English Bible) of in verband met hem over geven en nemen te spreken, alsof Jehovah een fout zou moeten toegeven en tot een schikking bereid zou moeten zijn. Maar indien wij vrede met God willen hebben, wat wordt er volgens Jesaja 1:18 dan van ons vereist?
3. Wat is de juiste betekenis van het Hebreeuwse woord dat in Jesaja 1:18 soms vertaald is met „samen redeneren”?
3 De grondbetekenis van het Hebreeuwse woord dat vertaald is met „samen redeneren” is „beslissen, oordelen over, bewijzen”. Het heeft een wettelijk tintje en houdt meer in dan dat twee personen eenvoudig met elkaar redeneren. Er was een beslissing of uitspraak bij betrokken (Genesis 31:37, 42; Job 9:33; Psalm 50:21; Jesaja 2:4).a Wilson’s Old Testament Word Studies geeft de betekenis „het bij het rechte eind hebben; door redenering overtuigen, aantonen wat juist en waar is”. God gaf het bevel: „Komt nu, laten wij de dingen rechtzetten” (The New American Bible) of: „Laten wij de zaken rechtzetten.”
4-6. Wie was Jesaja, en wanneer diende hij als profeet?
4 Jehovah God gebruikte de profeet Jesaja om deze krachtige boodschap over te brengen. Wie was Jesaja, en waarom was zijn boodschap passend voor zijn tijd? En hoe kunnen wij er profijt van trekken?
5 Het woord „profeet” roept bij velen in deze tijd misschien het beeld op van de een of andere ascetische jonge man die zijn verwrongen visie op de werkelijkheid verkondigde. Anderen denken misschien aan een oude zonderling die zichzelf tot rechter opwerpt ten aanzien van de heersende toestanden. De evenwichtige en redelijke man Jesaja, die door Jehovah God werd gebruikt om het bijbelboek te schrijven dat zijn naam draagt, beantwoordde echter totaal niet aan deze beelden.
6 „Jesaja, de zoon van Amoz”, woonde in Juda en diende Jehovah actief „in de dagen van Uzzía, Jotham, Achaz en Hizkía, koningen van Juda” — meer dan veertig jaar lang. Bescheiden verschafte Jesaja niet veel inlichtingen over zichzelf. Volgens de overlevering was hij verwant aan het koninklijke geslacht van Juda. Wij weten zeker dat hij een huisvader was en dat zijn vrouw hem twee kinderen had gebaard. Het kan zijn dat hij na haar dood hertrouwde en vader werd van nog een zoon, die de profetische naam Immanuël droeg. — Jesaja 1:1; 7:3, 14; 8:3, 18.
7. Waarom dienen wij belangstelling te hebben voor Jesaja’s profetie?
7 Er zijn overeenkomsten tussen Jesaja’s tijd en die van ons. U hebt gezien dat wij in een tijd van internationale spanningen, van oorlogen of oorlogsdreigingen, leven. Hoewel religieuze en politieke leiders die beweren God te aanbidden, zichzelf opwerpen als voorbeelden ter navolging, zien wij in de pers herhaaldelijk berichten van de financiële en morele schandalen waarin zij verwikkeld zijn. Hoe beziet God zulke leiders, vooral degenen die met de christenheid verweven zijn? Wat staat hun en degenen die hen navolgen, te wachten? In het boek Jesaja vinden wij van God afkomstige commentaren die rechtstreeks van toepassing zijn op zulke actuele aangelegenheden. Wij treffen ook lessen aan die voor ieder van ons van belang zijn terwijl wij er persoonlijk naar streven God te dienen.
Profeet voor een schuldige natie
8. Wat treffen wij in het boek Jesaja aan, en in welke stijl werd het geschreven?
8 Wanneer u het boek Jesaja leest, zult u daarin boodschappen aantreffen over de schuld van Juda en Jeruzalem, historische bijzonderheden over vijandelijke invallen, aankondigingen van verwoesting voor omringende natiën en aanmoedigende voorzeggingen van herstel en redding voor Israël. Dit alles is in een levendige, boeiende stijl geschreven. Dr. I. Slotki zegt: „Geleerden steken de loftrompet over Jesaja’s briljante verbeeldingskracht en zijn schilderachtige en aanschouwelijke beschrijvingen, zijn beheersing van krachtige beeldspraak, stafrijm, halfrijm en het voortreffelijke evenwicht en de ritmische vloeiendheid van zijn zinnen.” Laten wij in het bijzonder de inleidende boodschap van Jesaja — die te vinden is in hoofdstuk 1 — aan een onderzoek onderwerpen.
9. Wat weten wij over de tijd waarin en de omstandigheden waaronder Jesaja hoofdstuk 1 geschreven werd?
9 De profeet vermeldt niet precies wanneer hij dit hoofdstuk heeft geschreven. Jesaja 6:1-13 dateert uit het jaar dat koning Uzzía stierf. Indien Jesaja zijn inleidende hoofdstukken dus eerder heeft geschreven, kan het zijn dat hij daarin de situatie weergeeft die gedurende het koningschap van Uzzía nog niet openlijk aan het licht was getreden. Over het algemeen „bleef [Uzzía (829-777 v.G.T.)] doen wat recht was in Jehovah’s ogen”, zodat God zijn regering met voorspoed zegende. Toch weten wij dat niet alles goed was, want voordat God Uzzía (of Azarja) met melaatsheid sloeg omdat hij op aanmatigende wijze reukwerk in de tempel offerde, „ging het volk [nog steeds] door met het brengen van slachtoffers en offerrook op de hoge plaatsen” (2 Kronieken 26:1-5, 16-23; 2 Koningen 15:1-5). De onder de oppervlakte heersende slechtheid in Uzzía’s tijd kan geleid hebben tot de oogst van goddeloosheid waarover wij lezen in verband met zijn kleinzoon Achaz (762-745 v.G.T.), een situatie die Jesaja misschien ook in gedachten heeft gehad voor zijn beschrijving. Maar belangrijker dan een specifieke datum voor hoofdstuk 1 is datgene wat God ertoe bewoog te zeggen: „Laten wij de zaken rechtzetten tussen ons.”
10. Welke situatie heerste er in Juda tijdens de regering van koning Achaz, in het bijzonder onder de leiders?
10 Jesaja kondigde onbeschroomd aan: „Wee de zondige natie, het volk zwaarbeladen met dwaling, een zaad van boosdoeners, verderfelijke zonen! Zij hebben Jehovah verlaten, zij hebben de Heilige Israëls met minachting bejegend, zij hebben zich achterwaarts gekeerd. . . . Het gehele hoofd is in een zieke toestand, en het gehele hart is krachteloos. Van de voetzool zelfs tot het hoofd is er geen gave plek aan” (Jesaja 1:4-6). De zestienjarige regering van koning Achaz werd door regelrechte afgoderij gekenmerkt. Hij verbrandde „zijn zonen [als slachtoffers] in het vuur, overeenkomstig de verfoeilijkheden van de natiën . . . En geregeld bracht hij . . . offerrook op de hoge plaatsen en op de heuvels en onder elke soort van lommerrijke boom” (2 Kronieken 28:1-4; 2 Koningen 16:3, 4). Ongerechtigheid, omkoperij en immoraliteit waren wijdverbreid onder de vorsten, die beter regeerders in het oude Sodom hadden kunnen zijn (Jesaja 1:10, 21-23; Genesis 18:20, 21). God kon hen beslist niet goedkeuren. En hoe zou het met het volk gesteld zijn onder zulke leiders?
11. Hoe moeten wij Jesaja 1:29, 30 begrijpen?
11 De profeet Jesaja liet goed uitkomen hoe slecht het met het volk gesteld was door gewag te maken van de heilige bomen en tuinen waar zij afgodische offers brachten en reukwerk brandden voor heidense godheden. Deze „machtige bomen” zouden een oorzaak van schande worden (Jesaja 1:29; 65:3). De beeldspraak vervolgens van toepassing brengend op de afgodendienaars zelf, schreef Jesaja: „Gij zult worden als een grote boom waarvan het loof verwelkt, en als een tuin die geen water heeft” (Jesaja 1:30). Ja, mensen die Jehovah verlieten, zouden „aan hun eind komen”. Zij zouden als vlasafval (brandbare stukjes vlas) worden en hun afgoden zouden een vonk worden — beide zouden in vlammen opgaan. — Jesaja 1:28, 31.
12, 13. Welke punten van overeenkomst bestaan er tussen onze tijd en die van Jesaja?
12 Vergelijk dat nu eens met de situatie in deze tijd. Binnen het tijdsbestek van één maand verschenen in de Verenigde Staten de volgende berichten in de pers: Een prominente kandidaat voor het presidentschap trok zich terug omdat er een schandaal was ontstaan doordat over hem werd bericht dat hij „een vrouwenjager” was; een vooraanstaand geestelijke werd vervangen nadat hij bekend had overspel gepleegd te hebben en beschuldigd was van homoseksualiteit, partnerruil en het misbruiken van fondsen om zwijggeld te betalen. (Volgens Time van 11 mei 1987 had hij „naar verluidt sinds 1984 het formidabele bedrag van $4,6 miljoen voor onkosten in de wacht gesleept”.) In Oostenrijk werd verleden jaar de abt van Rein ’uit zijn functie ontheven en ervan beschuldigd $6 miljoen verkwist te hebben aan een jachthuis en feesten voor leden van de voormalige regeringspartij en voor jonge vrouwen met een minder edele achtergrond’. U kunt waarschijnlijk andere voorbeelden noemen van leiders die zich aan dergelijke dingen schuldig hebben gemaakt. Hoe denkt u dat God zulke personen beziet?
13 Met betrekking tot de mensen in het algemeen is er een toenemende religieuze polarisatie. Sommigen keren religie de rug toe omdat zij ervan walgen of er apathisch tegenover staan. Slechts 3 procent van de bevolking van Engeland bezoekt bijvoorbeeld de staatskerk. Het andere uiterste is extreme godsdienstigheid. Dit komt tot uiting in het toenemende aantal charismatische kerken, met hun emotionele aantrekkingskracht die veroorzaakt wordt doordat men „gered” kan worden, in tongen kan spreken of ziet dat er zieken „genezen” worden. Grote menigten stromen naar heiligdommen in de hoop wonderen te zien geschieden. Anderen brengen offers in de vorm van „geloofs”-daden, zoals op bloedende knieën kruipen om de Maagd van Guadeloupe [Mexico-Stad] te zien. Een nieuwsblad zei: „Hoewel haar bestaan en het vuur waarmee zij vereerd wordt voor buitenstaanders een schaamteloze vermenging van christendom en heidendom moge schijnen, is de Maagd aantoonbaar de belangrijkste figuur in het Mexicaanse katholicisme.”
Hoe kunt u zijn gunst verwerven?
14. Hoe maakte Jehovah bij monde van Jesaja duidelijk dat Hij niet allen die belijden Hem te aanbidden, aanvaardt?
14 Jehovah God laat ons niet in verwarring met betrekking tot zijn zienswijze ten aanzien van hen die beweren aan zijn zijde te staan maar die ’de Vader niet met geest en waarheid willen aanbidden’ (Johannes 4:23). Indien een natie, een religieuze groepering of een individuele persoon niet in overeenstemming met Gods geopenbaarde maatstaven handelt, is elk uiterlijk vertoon van godsdienstigheid doelloos. Religieuze feesten en offers behoorden bijvoorbeeld tot de vereisten van de ware aanbidding in het oude Israël (Leviticus hfdst. 1–7, 23). Toch gaf Jesaja Gods zienswijze weer — een ongunstig oordeel over de ontrouwe joden die deze gebruiken in acht namen. God zei: „Wanneer gij uw handpalmen uitbreidt, verberg ik mijn ogen voor u. Ook al zendt gij veel gebeden op, ik luister niet” (Jesaja 1:11-15). Zo is het ook in deze tijd. In plaats van behagen te scheppen in religieuze ceremoniën of uit het hoofd geleerde geloofsbelijdenissen en gebeden, wil God gebeden en juiste daden die uit het hart komen.
15. Waarom geeft Jesaja 1:18 ons reden tot hoop, en wat is de betekenis van de woorden: ’Komt, en laten wij de zaken rechtzetten’?
15 Deze wetenschap verschaft ons de basis voor hoop. Mensen kunnen Gods gunst verwerven. Op welke wijze? Jesaja betoogde met klem: „Wast u, reinigt u, doet de slechtheid van uw handelingen van voor mijn ogen weg, houdt op kwaad te doen. Leert goed te doen, zoekt gerechtigheid.” Na deze aansporing legde Jesaja Gods bevel voor: „Komt nu, en laten wij de zaken rechtzetten tussen ons.” Jehovah vroeg dus niet om een bijeenkomst tussen gelijken die ervoor zouden gaan zitten om tot een schikking te komen, waarbij er sprake zou zijn van geven en nemen. God wist wat juist of recht was. Zijn oordeel luidde: Het zijn de mènsen die de eventuele veranderingen moeten aanbrengen en zich naar zijn juiste en rechtvaardige maatstaven moeten schikken. Dat is ook in deze tijd nog zo. Mensen kunnen zich veranderen, waardoor zij Gods gunst ontvangen. Zelfs iemand wiens handelwijze beslist slecht is geweest, kan veranderen. Jesaja schreef: „Al zouden uw zonden als scharlaken blijken te zijn, ze zullen zo wit worden gemaakt als sneeuw.” — Jesaja 1:16-18.
16. Hoe hebben sommigen gereageerd op bijbelse raad betreffende kwaaddoen?
16 De neiging bestaat echter zulke raad wel op te merken, maar dan te denken dat die op anderen van toepassing is. Klaarblijkelijk deden velen in Jesaja’s tijd dat. In werkelijkheid moet een ieder afzonderlijk zichzelf onderzoeken. Indien een christen zich schuldig maakt aan ernstige zonde, zoals liegen, bedrog, seksuele immoraliteit, of andere ernstige overtredingen, is het buitengewoon belangrijk blijk te geven van berouw en werken te doen die bij berouw passen (Handelingen 26:20). Het is prijzenswaardig dat sommigen ’zaken hebben rechtgezet tussen hen en Jehovah’. De Wachttoren van 15 april 1985 behandelde bijvoorbeeld de kwestie van het rechtzetten van zonden die misschien verborgen zijn voor het oog van buitenstaanders maar die door God worden gezien (Matthéüs 6:6; Filippenzen 4:13). Er werden drie terreinen genoemd waaraan aandacht geschonken moest worden: in het geheim een bloedtransfusie aanvaarden, masturbatie en alcoholmisbruik. Nadat die stof behandeld was, schreef een tamelijk groot aantal lezers brieven waarin zij hun waardering tot uitdrukking brachten; zij gaven toe dat zij die fouten hadden begaan maar dat zij ertoe gebracht waren berouw te hebben en veranderingen aan te brengen.
17. Hoe kan Jesaja 1:18 zelfs als wij geen grove overtredingen begaan, op ons van toepassing zijn en ons helpen?
17 Natuurlijk maken de meeste christenen die dit materiaal bestuderen, zich niet aan grof wangedrag schuldig. Niettemin dient Jesaja’s boodschap ons toch tot een diepgaand onderzoek aan te zetten. Moeten wij misschien de een of andere zaak rechtzetten tussen ons en God? Een essentieel element van Jesaja’s boodschap was de juiste motivatie van het hart. Met betrekking tot het gebed zou iemand zich kunnen afvragen: ’Komen mijn gebeden uit het diepst van mijn hart en doe ik mijn uiterste best om in overeenstemming met mijn gebeden te handelen?’ Sommigen die zich aan zo’n onderzoek onderwerpen, zijn tot de ontdekking gekomen dat er ruimte voor verbetering is. Zij hebben gebeden om meer kennis van Gods wil te verkrijgen maar toch hebben zij weinig tijd besteed aan het bestuderen van de bijbel en christelijke publikaties. Anderen hebben gebeden om een groter aandeel aan de bediening te hebben maar de levensstijl die zij eropna hielden, verhinderde hen financieel een stap terug te doen door minder werelds werk te gaan verrichten. Of hebt u erom gebeden dat God uw arbeid op het gebied van het maken van discipelen zou zegenen? In welke mate werkt u er dan aan een doeltreffender onderwijzer te worden? Hebt u gewetensvol meer nabezoeken gebracht en de bereidheid getoond tijd beschikbaar te stellen om met iemand anders geregeld de bijbel te bestuderen? Door uzelf in overeenstemming met uw gebeden in te spannen, zult u blijk geven van uw oprechte verlangen dat God naar u luistert.
18. Waarom dienen wij aandacht te schenken aan het rechtzetten van zaken tussen ons en God?
18 Het is volkomen juist dat ieder van ons ernaar streeft dat in alle aspecten van ons leven de zaken zijn ’rechtgezet’ tussen ons en God, onze Schepper. Merk Jesaja’s redenatie in dit verband op: „Een stier kent heel goed zijn koper, en de ezel de krib van zijn eigenaar; Israël van zijn kant heeft niet gekend, mijn eigen volk heeft zich niet verstandig gedragen” (Jesaja 1:3). Niemand van ons zou graag beschreven willen worden als iemand die minder kennis of waardering heeft dan een stier of een ezel. Die beschrijving zou echter op ons toegepast kunnen worden indien wij zouden denken dat wij er geen moeite voor hoeven te doen onze Levengever en zijn vereisten te leren kennen en er dan ernstig naar te streven om dienovereenkomstig te leven.
19. Welk vooruitzicht stelde Jesaja degenen voor ogen die zaken met God rechtzetten, en welke betekenis heeft dit voor ons?
19 Jesaja gaf zijn volk reden tot optimisme. Hij zei dat zij weer een reine positie voor het aangezicht van Jehovah konden innemen. Dit zou dan zijn alsof een scharlakengekleurd kleed wit als wol of als de met sneeuw bedekte top van de berg Hermon zou zijn geworden (Jesaja 1:18; Psalm 51:7; Daniël 7:9; Openbaring 19:8). Ook al zou de meerderheid niet gunstig reageren, en de natie derhalve aan het zwaard en aan gevangenschap overgegeven worden, een getrouw overblijfsel zou kunnen terugkeren. Ook wij kunnen Jehovah’s gunst verwerven, misschien met de hulp van gewetensvolle opzieners, die in de gemeente als liefdevolle ’rechters en raadslieden’ dienst verrichten (Jesaja 1:20, 24-27; 1 Petrus 5:2-4; Galaten 6:1, 2). Wees er dus van overtuigd dat u zaken tussen God en u kunt rechtzetten. En indien u reeds Gods gunst geniet, kunt u uw verhouding met hem hechter maken. Dat is werkelijk elke inspanning van uw zijde waard.
[Voetnoten]
a Dr. E. H. Plumptre verklaart: „De [weergave in de King James-vertaling] roept de gedachte op van een bespreking tussen gelijken. Het Hebreeuws geeft veeleer de sfeer weer van iemand die een gezaghebbend ultimatum stelt, zoals een rechter dat doet tegenover de beschuldigde.”
Punten om te herhalen
◻ Wat werd bedoeld met het bevel om te ’komen en de zaken recht te zetten’ met God?
◻ Welke overeenkomst bestaat er tussen Jesaja’s tijd en die van ons?
◻ Wat moesten individuele personen volgens Jesaja doen om Gods gunst te verwerven?
◻ Op welke terreinen nog meer, afgezien van grove zonde, dienen wij wellicht zaken recht te zetten tussen ons en God?
[Illustratie op blz. 10]
Gezicht vanaf de besneeuwde hellingen van de berg Hermon, wanneer men over het noordelijke Jordaandal heen in zuidwestelijke richting naar de heuvels van Galiléa kijkt
[Verantwoording]
Pictorial Archive (Near Eastern History) Est.
[Illustratie op blz. 13]
Jesaja zei dat ’een ezel de krib van zijn eigenaar kent’. Welke les kunnen wij hieruit leren?