Masada — Een bewijs dat de Messias was gekomen?
BLOEDVERGIETEN in naam van religie is een steeds terugkerende plaag in de geschiedenis. Masada vormde geen uitzondering, want de verdedigers ervan hadden krachtige religieuze motieven. Als u de opgravingen te Masada bezoekt, kunt u de ruïnes zien van een synagoge waar de dolkstekers bijeenkwamen voor aanbidding, en de rituele baden die voor religieuze reiniging dienden.
Er zijn te Masada ook bijbelfragmenten gevonden. Hoe, zo vraagt u zich misschien af, laat de bijbelse boodschap waarover de dolkstekers beschikten, zich vergelijken met wat wij thans in de bijbel lezen? Dr. Yigael Yadin schreef in zijn boek Masada over de eerste ontdekking van dien aard:
„Een haastig onderzoek ter plekke wees uit dat het om een gedeelte van het boek Psalmen ging, en wij konden zelfs de hoofdstukken vaststellen: het gedeelte liep van Psalm 81 tot en met Psalm 85. . . . Het liet zich zonder de minste twijfel dateren; het kon niet van later datum zijn dan 73 n. Chr., het jaar waarin Masada viel. . . . Dit gedeelte van het boek Psalmen is, evenals de andere schriftrollen die wij later vonden, bijna identiek . . . aan de tekst van de bijbelboeken die wij tegenwoordig gebruiken.”
Klaarblijkelijk geloofden de dolkstekers dat de Goddelijke Auteur van de Hebreeuwse Geschriften hun opstand tegen Rome zou zegenen. The Universal Jewish Encyclopedia zet uiteen: „De fanatieke ijver van de Joden in de Grote Oorlog tegen Rome (66–73 G.T.) werd versterkt door hun geloof dat het Messiaanse tijdperk nabij was. Door het verlies van de Tempel namen de speculaties over de komst van de Messias alleen nog maar toe.”
De komst van de Messias
„Joodse aanhangers van het messianisme”, zegt The Encyclopedia of Religion, „baseerden hun berekeningen vaak op het boek Daniël.” Inderdaad voorzei de Hebreeuwse profeet Daniël de komst van „Messias de Leider” (Daniël 9:25). In twee andere verslagen zei Daniël dat de Messias Heerser der wereld zou worden en dat Zijn koninkrijk alle ertegen gekante menselijke regeringen zou vernietigen. — Daniël 2:44; 7:13, 14.
De eerste-eeuwse joodse opstandelingen meenden dat de tijd voor de vervulling van deze profetische visioenen was aangebroken. „Wat hen meer dan iets anders tot de oorlog aanzette,” zegt Josephus, „was [het geloof] dat in die tijd iemand uit hun land wereldheerser zou worden.” Maar Daniël had voorzegd dat de Messiaanse Leider eerst „afgesneden” moest worden en dat na zijn dood Jeruzalem en zijn tempel door ’het volk van een andere leider die komt’, ten verderve zouden worden gebracht. — Daniël 9:25, 26.
Joodse opvattingen aangaande heidense overheersing
Het eerste-eeuwse Judea was verdeeld in een handjevol rijken en vele armen. Enkele rijke joden, vooral onder de Sadduceeën en Farizeeën, waren zeer ingenomen met de autoriteit die Rome hun in het land toestond, en zij verachtten het gewone volk. Zij waren daarom tegen elke gedachte aan opstand gekant en beijverden zich in plaats daarvan voor vredige betrekkingen met Rome. — Lukas 16:14; 19:45, 46; Johannes 2:14; 7:47-49; 11:47, 48.
De gewone Judeeërs daarentegen leden onder de Romeinse belastingdruk en de last van hun eigen onderdrukkende landgenoten. Zij putten geen troost uit het feit dat zij onder de zogenoemde Pax Romana (Romeinse Vrede) leefden maar wensten een verandering. Dit belangenconflict leidde tot afschuwelijke burgertwisten. „De ene groep was op heerschappij uit,” schreef Josephus, „de andere op geweld en het beroven van de rijken.”
De dolkstekers bijvoorbeeld plunderden en doodden medejoden en rechtvaardigden deze terroristische daden door ze te betitelen als een bestraffing van joden die zogenaamd met Rome heulden. Een tweede-eeuwse rabbi, Johanan ben Torta, gaf als reden voor de rampspoed die over de eerste-eeuwse joden kwam: „Zij waren belust op geld en haatten elkaar.”
Geen wonder dat de joden die werkelijk godvrezend waren, verlangend uitzagen naar de komst van de Messias, die naar zij hoopten de Romeinse heerschappij zou omverwerpen en een rechtvaardig koninkrijk Gods zou oprichten. Maar gewetenloze mannen maakten misbruik van deze hoop.
Valse messiassen
Omstreeks het jaar 33 G.T. herinnerde een joodse leider, Gamaliël genaamd, zijn mederegeerders in Jeruzalem aan het volgende: „Vóór deze dagen . . . stond Judas de Galileeër op, in de dagen der inschrijving, en hij trok volk achter zich. En toch is die man omgekomen, en allen die hem gehoorzaamden, werden verstrooid.” — Handelingen 5:36, 37.
De „inschrijving” die tot Judas’ opstand leidde, werd in 6 G.T. georganiseerd met het doel belastingen voor Rome te heffen. Josephus vertelt ons dat Judas uitriep dat de joden „lafaards waren als zij ermee instemden belastingen te betalen aan de Romeinen”. De naam Judas komt van de naam Juda, wat erop kan duiden dat hij tot de stam behoorde waaruit de Messias werd verwacht (Genesis 49:10). „Vanwege zijn vurige welsprekendheid en de populariteit van zijn leringen schaarden enorme aantallen zich onder zijn vaandel, van wie velen hem als de Messias beschouwden”, aldus McClintock en Strongs Cyclopædia.
Merk op dat Handelingen 5:37 bericht dat de volgelingen van deze Judas niet met hem omkwamen. Zijn beweging, aldus de joodse geleerde Gaalya Cornfeld, „schoot diep wortel en appelleerde aan messiaanse verwachtingen”. In feite waren twee leiders van de dolkstekers, Menahem en Eleazar, nakomelingen van deze Judas de Galileeër. Bij het begin van de joodse opstand in 66 G.T. bewapende Menahem zijn volgelingen met wapens uit de arsenalen te Masada. Vervolgens „keerde hij als een koning naar Jeruzalem terug” en „werd de leider van de opstand”. „Het is vrijwel zeker”, voegt de Encyclopaedia Judaica toe, „dat Menahem[, de zoon van] Juda als een messias werd beschouwd.”
Nog datzelfde jaar werd Menahem echter door leden van een rivaliserende joodse revolutionaire beweging vermoord. Zijn volgelingen vluchtten naar Masada, waar Eleazar tot 73 G.T. het bevel over de dolkstekers op zich nam. In Eleazars oproep tot zelfmoord klinkt nog de dwaalleer van zijn voorvader Judas door: „Reeds lang geleden zijn wij, mijn dappere metgezellen, tot het vaste besluit gekomen noch de Romeinen noch iemand anders dan alleen God te dienen.”
De neutraliteit van de Judese christenen
Al vóór de joodse opstand in 66 G.T. waren er in Judea christelijke gemeenten opgericht, waaronder natuurlijk de gemeente in Jeruzalem (Handelingen 9:31). Deze bestonden uit joden die geloofden dat Jezus van Nazareth de Messias was wiens dood en opstanding waren voorzegd (Handelingen 2:22-36). De joodse christenen verbreidden hun geloof ijverig, terwijl zij vreedzaam de tweede komst van de Messias, als wereldheerser ditmaal, afwachtten. Jezus had te kennen gegeven dat hij „na een lange tijd” zou terugkeren. — Mattheüs 25:19, 31; 28:19, 20; Handelingen 1:8-11.
Maar wat behoedde die Judese christenen ervoor zich in 66 G.T., toen de joodse opstand eenmaal uitbrak, door het aanvankelijke succes ervan te laten meeslepen? Zij herinnerden zich ongetwijfeld de waarschuwing van hun Meester: „Allen die naar het zwaard grijpen, zullen door het zwaard vergaan” (Mattheüs 26:52). Jezus had hun ook een evenwichtige kijk op heidense regeringsautoriteit gegeven. Hij zei: „Betaalt caesar terug wat van caesar, maar God wat van God is” (Markus 12:17). Bovendien had Jezus voorzegd dat personen zich voor de Messias zouden uitgeven en zouden zeggen: „’Ik ben het’, en: ’De bestemde tijd is nabij gekomen’”, maar hij waarschuwde: „Gaat hen niet achterna.” — Lukas 21:8.
Jezus had zelfs de afloop van de joodse opstand voorzegd: „Wanneer gij . . . Jeruzalem door legerkampen ingesloten ziet, weet dan dat haar verwoesting nabij gekomen is. Laten dan zij die in Judea zijn, naar de bergen vluchten, en laten zij die in haar midden zijn, eruit trekken, en laten zij die zich in de landstreken bevinden, er niet binnengaan; . . . want er zal grote nood over het land zijn en gramschap over dit volk; en zij zullen vallen door de scherpte van het zwaard en gevankelijk worden weggevoerd naar alle natiën.” — Lukas 21:20-24.
De verschrikkelijke golf van verwoesting die op de joodse opstand volgde, was een dramatische vervulling van Jezus’ profetie! Maar de Judese christenen ontkwamen doordat zij gehoorzaam ’naar de bergen vluchtten’. „Vóór de belegering van Jeruzalem door Titus [in 70 G.T.]”, zegt de Encyclopaedia Judaica, „trok de christelijke gemeenschap uit die stad naar Pella.” Het is interessant dat Pella in noordelijke richting aan de voet van een bergketen aan de overzijde van de Jordaan lag en dus door het Jordaandal volledig van Judea gescheiden was. „Deze vlucht valt moeilijk te verklaren als [Jezus’] profetie pas achteraf was opgetekend”, zegt G. A. Williamson in zijn inleiding tot Josephus — The Jewish War.
Ja, de succesvolle vlucht van de Judese christenen vormt een krachtig bewijs dat zij volgelingen van de ware Messias waren. Dit werpt belangrijke vragen op. Wat was het doel van de eerste komst van de Messias? En welke waarschuwing houdt de rampzalige joodse opstand voor ons in deze tijd in, vooral voor het gedeelte van de mensheid dat als „christelijk” wordt bestempeld? Deze vragen zullen verderop in dit tijdschrift worden behandeld.