2 Maar de farao zei: ‘Wie is Jehovah,+ dat ik hem zou gehoorzamen en Israël zou laten gaan?+ Ik ken Jehovah helemaal niet, en ik zal Israël zeker niet laten gaan.’+
2 Maar Farao zei: „Wie is Jehovah,+ zodat ik zijn stem zou gehoorzamen* en I̱sraël zou heenzenden?+ Ik ken Jehovah in het geheel niet,+ en daarbij komt nog dat ik I̱sraël niet zal heenzenden.”+