30 Niemand van jullie zal het land binnengaan waarvan ik heb gezworen* dat jullie er zouden wonen,+ behalve Kaleb, de zoon van Jefu̱nne, en Jozua, de zoon van Nun.+
30 Wat U aangaat, GIJ zult het land niet binnengaan waaromtrent ik mijn hand [in een eed] heb opgeheven+ om er bij U te verblijven, behalve Ka̱leb, de zoon van Jefu̱nne, en Jo̱zua, de zoon van Nun.+