9 ‘Doe alsjeblieft een beroep op God om ons gunst te tonen. Zal hij ook maar iemand van jullie vriendelijk ontvangen terwijl jullie met zulke offers aankomen?’,* zegt Jehovah van de legermachten.
9 „Nu dan, vermurwt alstublieft het aangezicht+ van God,* opdat hij ons gunst betoont.+ Door UW hand is dit geschied. Zal hij ook maar iemand van U vriendelijk ontvangen?”, heeft Jehovah der legerscharen gezegd.