31 Nu geschiedde het dat zodra de wagenoversten Jo̱safat zagen, zij, van hun kant, bij zichzelf zeiden: „Dat is de koning van I̱sraël.”+ Daarom keerden zij zich tegen hem om te strijden; en Jo̱safat ging luid om hulp roepen,+ en Jehovah zelf hielp hem,+ en God lokte hen terstond van hem weg.+