10 Toen zei ik: ‘O Soevereine Heer Jehovah! U hebt dit volk en Jeruzalem volledig misleid+ door te zeggen: “Jullie zullen vrede hebben”,+ maar nu staat het zwaard ons op de keel.’*
10 Toen zei ik: „Ach, o Soevereine Heer Jehovah! Waarlijk, gij hebt dit volk en Jeru̱zalem absoluut bedrogen,+ door te zeggen: ’Vréde zal U ten deel vallen’,+ en het zwaard heeft helemaal tot aan de ziel* gereikt.”