11 Toen zei hij tegen me: ‘Mensenzoon, deze botten zijn het hele huis van Israël.+ Ze zeggen: “Onze botten zijn uitgedroogd en onze hoop is vergaan.+ We zijn volledig afgesneden.”
11 En hij zei voorts tot mij: „Mensenzoon, wat deze beenderen betreft, ze zijn het gehele huis van I̱sraël.+ Zie, zij zeggen: ’Onze beenderen zijn verdord en onze hoop is vergaan.+ Wij zijn afgesneden en aan onszelf overgelaten.’