12 En gij hadt niet mogen kijken naar wat er te zien was op de dag van uw broeder,+ op de dag van zijn tegenspoed; en gij hadt u niet mogen verheugen over de zonen van Ju̱da op de dag dat zij omkwamen;+ en gij hadt geen grote mond mogen opzetten op de dag van [hun] benauwdheid.