Dienen baby’s gedoopt te worden?
De pasgeboren baby heeft nauwelijks iets weg van een zondaar. Toch draait deze eeuwenoude rite om het afwassen van zonden. Driemaal verzaakt de peetvader Satan en zijn werken. Dan neemt de priester een kannetje en giet voorzichtig driemaal wat water over het voorhoofd van het kind, met de woorden: „Ik doop u in de naam van de Vader en de Zoon en de Heilige Geest.”
BIJNA tweeduizend jaar lang zijn er baby’s door middel van een dergelijke ceremonie gedoopt. Ouders zullen deze plechtigheid misschien beschrijven als een diep ontroerende gebeurtenis. Vindt het gebruik echter zijn oorsprong in Gods Woord? Katholieke theologen geven toe dat dit niet zo is. — Zie de New Catholic Encyclopedia, Deel 2, bladzijde 69.
Lees voor uzelf het boek Handelingen eens, dan zult u al spoedig zien dat onder de vroege christenen de doop bedoeld was voor mensen die in staat waren met begrip ’aandachtig te luisteren’ en ’zich te bekeren’ (Handelingen 2:14, 22, 38, 41, Willibrordvertaling), dingen die een pasgeborene moeilijk zou kunnen doen! Zeker, de bijbel spreekt erover dat hele huisgezinnen, zoals het huisgezin van Cornelius, werden gedoopt.a Maar zelfs toen was de doop voor hen „die het woord hoorden” — niet voor baby’s. — Handelingen 10:44-47.
Een traditie van God of van mensen?
Omdat het Vaticaan niet op een bijbels precedent kan wijzen, zegt het: „Het gebruik van de kinderdoop wordt beschouwd als een regel met een onheuglijk lange traditie.” Maar werd deze traditie door Jezus Christus ingesteld? Neen, want de kinderdoop raakte pas geruime tijd na de dood van de apostelen in zwang. Aan het eind van de tweede eeuw betoogde de kerkvader Tertullianus: „Laten [kinderen] christenen worden wanneer het voor hen mogelijk is geworden Christus te leren kennen.”
De apostel Paulus waarschuwde echter dat er ten slotte een tijd zou komen „dat zij de gezonde leer niet zullen verdragen” (2 Timótheüs 4:3). Toen de apostelen gestorven waren en niet meer in staat waren ’als een belemmering te werken’, begonnen onschriftuurlijke praktijken de christelijke aanbidding binnen te sluipen (2 Thessalonicenzen 2:6). Daartoe behoorde ook de kinderdoop. Maar pas in de vijfde eeuw werd de kinderdoop de regel. In die tijd vond er een heftig debat plaats, waardoor de christenheid voorgoed veranderde.
Het begon toen een Britse monnik, Pelagius genaamd, een reis naar Rome maakte. Ontzet over het bederf dat de geestelijke daar onder zogenaamde christenen waarnam, begon hij de mensen tot „grotere morele krachtsinspanningen” aan te sporen. De mens kon de ’erfzonde’ niet de schuld geven van zijn eigen zwakheden, zei Pelagius. „Al het goede en al het kwade . . . wordt door ons gedaan, en niet met ons geboren.” De pelagiaanse leer werd al spoedig het middelpunt van de gesprekken in de christenheid.
Maar dat duurde niet lang. De kerkleiders beschouwden deze afdanking van de ’erfzonde’ als ketterij. En Pelagius speelde hun ongewild rechtstreeks in de kaart doordat hij voorstander was van een inmiddels populair geworden gebruik — de kinderdoop. Een bisschop genaamd Augustinus beschouwde dit als een enorme inconsequentie. ’Als zuigelingen gedoopt moeten worden’, zo betoogde Augustinus, ’hoe staat het dan met de ongedoopte?’ De schijnbaar logische conclusie was dat die in de hel moesten branden omdat zij ongedoopt waren. Toen dit punt blijkbaar was vastgesteld, gaf Augustinus de doodsteek: Aangezien ongedoopte zuigelingen werkelijk verdoemd waren, wat kon daarvan dan de oorzaak zijn als het niet de ’erfzonde’ was?
Het was gedaan met het pelagianisme. Een in Carthago gehouden kerkvergadering verklaarde vervolgens de leer van Pelagius tot ketterij. De ’erfzonde’ werd een even vaststaand aspect van het katholicisme als de biecht. En nu stuurde de kerk aan op de bevordering van — dikwijls gedwongen — massale bekeringen, ten einde mensen te redden van het ’hellevuur’. De kinderdoop veranderde van een populair gebruik in een officieel instrument tot redding, een instrument dat het protestantisme als erfenis zou meenemen.
„Aan de rand van de hel”
De leer van Augustinus leverde enkele pijnlijk lastige vragen op: Hoe kon een God van liefde onschuldige baby’s laten lijden in de hel? Zouden ongedoopte baby’s dezelfde straf krijgen als geharde misdadigers? Het is de theologen niet gemakkelijk gevallen daar antwoorden op te vinden. De katholieke priester Vincent Wilkin zegt: „Sommigen hebben de ongedoopte zuigelingen overgeleverd aan de volle hevigheid van het hellevuur, anderen geloofden dat zij niet door de vlammen werden verteerd, doch slechts werden verhit tot een werkelijk onaangename temperatuur; anderen hielden het erop dat het hier ging om het geringste ongemak dat in de hel mogelijk was . . . Sommigen dachten hun een plaats toe in een aards paradijs.”b
Het populairst is echter de theorie gebleken dat de zielen van ongedoopte zuigelingen in het voorgeborchte vertoeven. Dit woord duidt een plaats aan die zich aan de rand van de hel heet te bevinden. Voor theologen is het voorgeborchte een bijzonder welkom begrip. Het afgrijselijke schrikbeeld van gepijnigde zuigelingen wordt er op zijn minst door verzacht.
Maar zoals bij alle door mensen bedachte theorieën, zitten er problemen aan het voorgeborchte vast. Waarom wordt het niet in de Schrift genoemd? Kunnen baby’s uit het voorgeborchte komen? En waarom moeten onschuldige baby’s er trouwens heen? Het is begrijpelijk dat de kerk uitdrukkelijk verklaart dat het voorgeborchte „geen officiële katholieke leer is”.c — New Catholic Encyclopedia.
Het debat laait weer op
Eeuwenlang hebben de katholieken in grote trekken vastgehouden aan de Augustiniaanse zienswijze en hun kinderen door middel van de doop „gevrijwaard van het voorgeborchte”. Sedert de jaren vijftig van deze eeuw is het debat over de kinderdoop echter weer in volle gang. Katholieke geleerden zijn ertoe overgegaan uiting te geven aan ernstige twijfel of het gebruik wel bijbels is. Anderen geven toe dat zij noch Augustinus’ ideeën over het hellevuur, noch het voorgeborchte kunnen aanvaarden.
Aanvankelijk weigerden de conservatieve kerkleiders echter te wijken. In 1951 hield paus Pius XII een rede voor een groep vroedvrouwen. Hij bevestigde de geloofsovertuiging dat „de staat van genade op het ogenblik van de dood absoluut noodzakelijk is voor redding” en moedigde de vroedvrouwen aan de dooprite zelf te verrichten als het waarschijnlijk leek dat een pasgeboren baby zou sterven. „Verzuim dus niet deze barmhartige dienst te verlenen”, drukte hij hun op het hart. In dezelfde trant waarschuwde het Vaticaan in 1958 in kernachtige bewoordingen dat „zuigelingen zo spoedig mogelijk gedoopt moeten worden”.
Niettemin ontbrandde na het beroemde Tweede Vaticaanse Concilie de strijd opnieuw. De kerk deed een verrassende poging om zowel op het conservatieve als op het liberale standpunt vat te krijgen. ’De doop is absoluut noodzakelijk voor redding’, zei het concilie. Maar merkwaardigerwijs was redding ook mogelijk voor hen „die buiten hun eigen schuld het evangelie van Christus niet kennen”.d
In aansluiting hierop herzag de kerk vervolgens de rite voor de kinderdoop. Onder meer hadden de priesters voortaan de keus om de doop te weigeren als de ouders van het kind niet beloofden het kind katholiek op te voeden. Had de kerk eindelijk de leer van Augustinus verlaten? Sommigen dachten dat dit het geval was en begonnen de noodzaak van de kinderdoop in twijfel te trekken.
Toen vaardigde het Vaticaan zijn „Instructie voor de kinderdoop” uit, waarin werd verklaard: „De Kerk . . . kent buiten de doop geen middel om de kinderen van toegang tot eeuwig geluk te verzekeren.” De bisschoppen kregen opdracht „al wie . . . van het traditionele gebruik is afgeweken, tot dit gebruik terug te brengen”. Maar hoe staat het met baby’s die ongedoopt sterven? „De Kerk kan hen slechts aan Gods genade toevertrouwen.”
De kinderdoop en uw kind
Ongetwijfeld zijn veel oprechte katholieken door dit alles werkelijk het spoor bijster geraakt. Toch zijn sommigen wellicht van mening dat de doop, wat de katholieke leer ook zeggen mag, een kind ten minste een goede religieuze start bezorgt. Maar is dat zo? Een katholieke moeder zei: „Ik heb twee heel jonge kinderen, die allebei als baby gedoopt zijn, en ik kan geen spoortje van genade in hen ontdekken, eerder het tegendeel.”
Een klein kind dopen, helpt hem niet zijn geloof te ontwikkelen. Het is zelfs in strijd met Jezus’ gebod: „Gaat daarom en maakt discipelen [of: „maakt leerlingen”] . . . hen dopende” (Matthéüs 28:19). De doop is zinloos tenzij iemand oud genoeg is om een discipel te zijn. Zeker, de kinderdoop kent een „onheuglijk lange traditie”. Maar heeft Jezus niet zijn veroordeling uitgesproken over hen ’die het woord Gods krachteloos hebben gemaakt ter wille van hun overlevering’ of traditie? — Matthéüs 15:6.
De bijbel moedigt ouders bijgevolg aan kinderen „van kindsbeen af” op te leiden in geestelijke dingen (2 Timótheüs 3:14-17). Daarom maken Jehovah’s Getuigen ernst met de bijbelse aansporing om hun kinderen „in het strenge onderricht en de gezaghebbende raad van Jehovah” groot te brengen (Efeziërs 6:4). Dikwijls gebeurt dit door vast te houden aan een geregeld programma van gezinsbijbelstudie. Zulke ouders leren hun kinderen christelijke vergaderingen bij te wonen en eraan mee te doen (Hebreeën 10:24, 25). Zij moedigen hen aan een „openbare bekendmaking” van hun geloof te doen (Romeinen 10:10). Mettertijd zullen hun kinderen zich misschien uit eigen beweging aan Jehovah God opdragen en die opdracht symboliseren door de waterdoop. Dit is schriftuurlijk en veel zinvoller en bevredigender dan het gadeslaan van een formalistische rite die wordt verricht bij een zuigeling die er niets van begrijpt.
Indien het kind van een christen vóór zijn doop sterft, behoeven de ouders niet te vrezen dat het in de hel moet branden of in het voorgeborchte moet blijven. De bijbel leert dat de doden geen bewustzijn hebben (Prediker 9:5, 10). Ouders kunnen derhalve vertroosting putten uit Jezus’ belofte dat „het uur komt waarin allen die in de herinneringsgraven zijn, zijn stem zullen horen en te voorschijn zullen komen” met het vooruitzicht op leven in een hersteld Paradijs (Johannes 5:28, 29; Lukas 23:43). Deze op de bijbel gebaseerde hoop is veel vertroostender dan veranderlijke — en verwarrende — menselijke overleveringen zijn.
[Voetnoten]
a Het is duidelijk dat in de bijbel de uitdrukking „huisgezin” soms de baby’s buiten beschouwing laat. Titus 1:11 spreekt bijvoorbeeld over afvalligen die „hele huisgezinnen ondersteboven keren”. — Zie ook 1 Samuël 1:21, 22.
b Augustinus zelf opperde dat ongedoopte zuigelingen „de mildste veroordeling van alle zullen ontvangen”.
c Toen een achttiende-eeuwse kerkelijke synode probeerde het voorgeborchte tot „een pelagiaanse dwaalleer” te verklaren, vaardigde paus Pius VI een bul uit waarin de synode als ketters werd veroordeeld. Hoewel de pauselijke bul de theorie van het voorgeborchte niet helemaal onderschreef, werd deze er wel door in het leven gehouden.
d De katholieke theoloog Tad Guzie noemde het nieuwe standpunt van de kerk „een tamelijk lachwekkende vorm van sacramentele schizofrenie, waarbij de waterdoop een essentiële eerste fase is voor redding van zuigelingen, maar de laatste fase van een groter proces voor alle anderen”.
[Tabel op blz. 7]
Hoofdpunten uit de geschiedenis van de kinderdoop
Datum (G.T.) Gebeurtenis
ca. 193 Tertullianus bepleit de doop van volwassenen
253 Concilie van Carthago verklaart dat ’baby’s
onmiddellijk gedoopt dienen te worden’
412-417 Debat tussen Pelagius en Augustinus over de
’erfzonde’
417 Concilie van Carthago veroordeelt pelagiaanse
zienswijze als ketterij. Kinderdoop wordt een
vast onderdeel van het katholicisme
1201, 1208 Paus Innocentius III schrijft ten gunste van de
kinderdoop
1545-1563 Concilie van Trente spreekt de „banvloek” uit
over ieder die de kinderdoop afwijst
1794 Pauselijke bul Auctorem Fidei veroordeelt de
jansenistische synode, die het voorgeborchte
ketterij noemde
1951 Paus Pius XII beklemtoont de noodzaak van de
kinderdoop door vroedvrouwen aan te moedigen de
rite in noodgevallen te verrichten
1958 Vaticaan verordent dat ’zuigelingen zo spoedig
mogelijk gedoopt moeten worden’
1963-1965 Tweede Vaticaanse Concilie verklaart dat redding
zonder doop mogelijk is. Geeft opdracht tot
herziening van de rite voor de kinderdoop
1980 Vaticaan bekrachtigt de gewoonte van de
kinderdoop door te zeggen dat het ’buiten de doop
geen middel kent om de kinderen van toegang tot
eeuwig geluk te verzekeren’