God
Definitie: Het Opperwezen, wiens kenmerkende naam Jehovah is. De Hebreeuwse taal gebruikt uitdrukkingen voor „God” die het idee overdragen van kracht, alsmede van majesteit, waardigheid en uitnemendheid. In tegenstelling met de ware God zijn er ook valse goden. Sommige van deze goden hebben zichzelf tot goden opgeworpen; andere zijn door degenen die hen dienen tot voorwerpen van aanbidding gemaakt.
Zijn er deugdelijke redenen om in God te geloven?
Ps. 19:1: „De hemelen maken de heerlijkheid van God bekend; en het uitspansel vertelt het werk van zijn handen.”
Ps. 104:24: „Hoe talrijk zijn uw werken, o Jehovah! Gij hebt ze alle in wijsheid gemaakt. De aarde is vol van uw voortbrengselen.”
Rom. 1:20: „Zijn onzichtbare hoedanigheden worden van de schepping der wereld af duidelijk gezien, omdat ze worden waargenomen door middel van de dingen die gemaakt zijn.”
Het tijdschrift New Scientist zei: „Met een zekere hardnekkigheid handhaaft zich bij leken de gedachte dat geleerden de religie hebben ’weerlegd’. Bij dit idee hoort ook de verwachting dat geleerden niet gelovig zijn; dat Darwin de laatste nagels in Gods doodkist heeft geslagen; en dat er door een hele reeks wetenschappelijke en technologische innovaties sindsdien niet de minste kans bestaat op een herrijzenis. Deze gedachte is volslagen onjuist.” — 26 mei 1977, blz. 478.
Een lid van de Franse Academie van Wetenschappen verklaarde: „De natuurlijke orde werd niet door de menselijke geest uitgevonden . . . Het bestaan van orde vereist het bestaan van een organiserende intelligentie. Dat kan niets anders zijn dan de intelligentie van God.” — Dieu existe? Oui (Parijs, 1979), Christian Chabanis, aanhaling van een uitspraak van Pierre-Paul Grassé, blz. 94.
Wetenschappers hebben meer dan 100 chemische elementen geïdentificeerd. Uit de atoomstructuur van die elementen blijkt een ingewikkelde onderlinge mathematische samenhang. Het periodiek systeem wijst duidelijk op ontwerp. Zo’n verbazingwekkend ontwerp zou onmogelijk willekeurig, bij toeval, tot stand gekomen kunnen zijn.
Illustratie: Als wij een camera, een radio of een computer zien, erkennen wij grif dat zo’n apparaat het produkt van een met verstand begiftigde ontwerper moet zijn. Zou het dan redelijk zijn te zeggen dat dingen die veel ingewikkelder zijn — het oog, het oor en de menselijke hersenen — geen intelligente Ontwerper gehad hebben?
Zie ook blz. 383-385, onder „Schepping”.
Bewijst het bestaan van goddeloosheid en lijden dat er geen God is?
Beschouw eens enkele voorbeelden: Bewijst het feit dat er messen gebruikt zijn om moorden te plegen, dat niemand ze ontworpen heeft? In oorlogstijd worden er straalvliegtuigen gebruikt om bommen af te werpen; bewijst dit dat die vliegtuigen geen ontwerper hebben gehad? Of is het veeleer de manier waarop ze worden gebruikt die de mensheid leed berokkent?
Is het niet waar dat veel ziekten een gevolg zijn van de slechte leefgewoonten van de mens zelf en van de wijze waarop hij het milieu voor zichzelf en anderen bederft? Vormen de oorlogen die door mensen worden gevoerd niet een van de grote oorzaken van menselijk lijden? Is het ook niet waar dat, terwijl miljoenen mensen met voedselgebrek te kampen hebben, er in andere landen meer dan genoeg is, zodat een van de grondproblemen menselijke hebzucht is? Al deze dingen bewijzen niet dat er geen God is, maar dat mensen op bedroevende wijze misbruik maken van hun door God geschonken vermogens en van de aarde zelf.
Bekommert God zich werkelijk om de mensheid?
Ja zeker! Beschouw de bewijzen eens: De bijbel vertelt ons dat God de mens een volmaakt begin heeft gegeven (Gen. 1:27, 31; Deut. 32:4). Of de mens Gods gunst zou blijven genieten, hing echter af van gehoorzaamheid aan zijn Maker (Gen. 2:16, 17). Indien de mens gehoorzaam was, zou hij zich in volmaakt menselijk leven blijven verheugen — zonder ziekte, zonder lijden, zonder dood. De Schepper zou de mens de nodige leiding verschaffen en zou Zijn macht gebruiken om de mensheid voor rampspoed te vrijwaren. Maar de mens verwierp Gods leiding; hij verkoos de weg van zelfbeschikking. Door te proberen iets te doen dat nooit de bedoeling was geweest, heeft hij rampspoed over zichzelf gebracht (Jer. 10:23; Pred. 8:9; Rom. 5:12). Toch heeft God door de eeuwen heen geduldig gezocht naar diegenen die uit liefde voor hem en zijn wegen bereid zijn hem te dienen. Hij stelt hun de gelegenheid in het vooruitzicht alle zegeningen te genieten waarvan zij wegens de onvolmaaktheden en het wanbestuur van de mens verstoken zijn geweest (Openb. 21:3-5). De voorziening die God door bemiddeling van zijn Zoon heeft getroffen om mensen van zonde en dood los te kopen, is een schitterend bewijs van Gods grote liefde voor de mensheid (Joh. 3:16). God heeft ook een tijd vastgesteld waarop hij degenen zal verderven die de aarde verderven en ervoor zal zorgen dat wie rechtvaardigheid liefhebben, van het leven kunnen genieten in overeenstemming met zijn oorspronkelijke voornemen. — Openb. 11:18; Ps. 37:10, 11; zie ook „Lijden” en „Goddeloosheid”.
Is God een werkelijke persoon?
Hebr. 9:24: „Christus is . . . binnengegaan . . . in de hemel zelf, om nu ten behoeve van ons voor de persoon van God te verschijnen.”
Joh. 4:24: „God is een Geest.”
Joh. 7:28: „Hij die mij gezonden heeft, bestaat werkelijk”, zei Jezus.
1 Kor. 15:44: „Indien er een fysiek lichaam is, dan is er ook een geestelijk lichaam.”
Heeft God net zulke gevoelens als levende mensen kunnen hebben?
Joh. 16:27: „De Vader zelf heeft genegenheid voor u, omdat gij genegenheid voor mij hebt gehad en hebt geloofd dat ik als de vertegenwoordiger van de Vader ben uitgegaan.”
Jes. 63:9: „In al hun benauwdheid was het benauwend voor hem. . . . In zijn liefde en in zijn mededogen heeft hijzelf hen verlost.”
1 Tim. 1:11: „De gelukkige God.”
Heeft God een begin gehad?
Ps. 90:2: „Voordat de bérgen geboren werden, of gij voorts de aarde en het produktieve land als met barensweeën hadt voortgebracht, ja, van onbepaalde tijd tot onbepaalde tijd zijt gij God.”
Is dat redelijk? Ons verstand kan het niet helemaal bevatten. Maar dat is geen deugdelijke reden om het te verwerpen. Beschouw eens enkele voorbeelden: (1) Tijd. Niemand kan het ogenblik aanwijzen waarop de tijd is begonnen. En het is een feit dat de tijd niet ophoudt, ook al is dat met ons leven wel het geval. Wij verwerpen het begrip tijd niet omdat wij niet alle aspecten ervan begrijpen. Veeleer richten wij ons leven ernaar. (2) Ruimte. Sterrenkundigen zijn er niet in geslaagd te ontdekken waar de ruimte begint of eindigt. Hoe dieper zij in het universum doordringen, des te groter blijkt het te zijn. Zij verwerpen niet wat het bewijsmateriaal aantoont; velen zeggen dat de ruimte oneindig is. Hetzelfde beginsel is van toepassing op het bestaan van God.
Andere voorbeelden: (1) Sterrenkundigen vertellen ons dat de inwendige hitte van de zon 15.000.000 °C bedraagt. Verwerpen wij die gedachte omdat wij ons zo’n intense hitte niet goed kunnen voorstellen? (2) Zij vertellen ons dat de afmetingen van ons Melkwegstelsel zo groot zijn dat een lichtstraal met een snelheid van meer dan 300.000 kilometer per seconde 100.000 jaar nodig zou hebben om de afstand van het ene einde naar het andere af te leggen. Kan ons verstand zo’n afstand werkelijk bevatten? Toch aanvaarden wij dit gegeven omdat het door wetenschappelijk bewijsmateriaal wordt ondersteund.
Wat is redelijker — dat het universum door een levende, intelligente Schepper is voortgebracht, of dat het eenvoudig bij toeval is ontstaan uit een niet-levende bron zonder sturende intelligentie? Sommigen huldigen deze laatste zienswijze omdat iets anders geloven, zou betekenen dat zij het bestaan van een Schepper zouden moeten erkennen wiens hoedanigheden zij niet ten volle kunnen begrijpen. Maar het is bekend dat de geleerden niet volledig begrijpen hoe de genen die zich in levende cellen bevinden en die bepalen hoe deze cellen zullen groeien, functioneren. Ook begrijpen zij niet helemaal hoe de menselijke hersenen werken. Maar wie zou willen ontkennen dat ze bestaan? Dienen wij werkelijk te verwachten dat wij alles kunnen begrijpen over een Persoon die zo groots is dat hij het ontzagwekkende universum tot bestaan heeft kunnen brengen?
Is het belangrijk Gods naam te gebruiken?
Rom. 10:13: „Een ieder die de naam van Jehovah aanroept, zal worden gered.”
Ezech. 39:6: „Men zal moeten weten dat ik Jehovah ben.”
Jezus zei tot zijn Vader: „Ik heb hun [zijn ware volgelingen] uw naam bekendgemaakt en zal hem bekendmaken.” — Joh. 17:26.
Zie ook blz. 213, 214, onder „Jehovah”.
Is het belangrijk welke God wij dienen, zolang wij maar een religie hebben?
1 Kor. 10:20: „De dingen die de natiën slachtofferen, [slachtofferen] zij . . . aan demonen . . . en niet aan God.”
2 Kor. 4:4: „De god van dit samenstel van dingen [heeft] de geest van de ongelovigen . . . verblind opdat het verlichtende licht van het glorierijke goede nieuws over de Christus, die het beeld van God is, niet zou doorschijnen.” (Hier wordt de Duivel een „god” genoemd. Zie 1 Johannes 5:19; Openbaring 12:9.)
Matth. 7:22, 23: „Velen zullen op die dag tot mij [Jezus Christus] zeggen: ’Heer, Heer, hebben wij niet in uw naam geprofeteerd, en in uw naam demonen uitgeworpen, en in uw naam vele krachtige werken verricht?’ En toch zal ik hun dan in het openbaar bekendmaken: Ik heb u nooit gekend! Gaat weg van mij, gij werkers der wetteloosheid.” (Zelfs wanneer wij belijden een christen te zijn, vormt dat geen garantie dat wij de ware God op een aanvaardbare wijze dienen.)
Zie ook blz. 359, 360, onder „Religie”.
Als Jehovah „de enige ware God” is, wat voor „God” is Jezus dan?
Jezus zelf sprak over zijn Vader als „de enige ware God” (Joh. 17:3). Jehovah zelf zei: „Buiten mij is er geen God” (Jes. 44:6). De apostel Paulus schreef dat er voor ware christenen „maar één God, de Vader,” is (1 Kor. 8:5, 6). Jehovah is dus uniek; hij deelt zijn positie met niemand. Jehovah verschilt totaal van afgoden, vergoddelijkte mensen en Satan, die allemaal valse goden zijn.
Jezus wordt in de Schrift „een god”, ja zelfs „Sterke God”, genoemd (Joh. 1:1; Jes. 9:6). Maar nergens wordt van hem gezegd dat hij Almachtig is, zoals Jehovah (Gen. 17:1). Van Jezus wordt gezegd dat hij „de weerspiegeling van [Gods] heerlijkheid” is, maar de Vader is de Bron van die heerlijkheid (Hebr. 1:3). Jezus probeert op geen enkele manier de positie van zijn Vader te bemachtigen. Hij zei: „Jehovah, uw God, moet gij aanbidden en voor hem alleen heilige dienst verrichten” (Luk. 4:8). Hij bestaat „in Gods gedaante” en de Vader heeft geboden dat „in de naam van Jezus iedere knie zich zou buigen”, maar dat wordt allemaal gedaan „tot de heerlijkheid van God, de Vader”. — Fil. 2:5-11; zie ook blz. 228-232.
Als iemand zegt —
’Ik geloof niet in God’
Dan zou je kunnen antwoorden: ’Hebt u er altijd zo over gedacht? . . . Hebt u voordat u tot die conclusie kwam, misschien een reeks bewijzen onderzocht die u doorslaggevend vond?’ En misschien toevoegen: ’Dit is een onderwerp dat mij buitengewoon interesseert en ik heb er heel wat over nagedacht. Een paar punten die ik erg nuttig vond, waren: . . . (Zie het onderkopje „Zijn er deugdelijke redenen om in God te geloven?” op blz. 172; ook blz. 383-385, onder „Schepping”.)’
Of kunnen zeggen: ’Bedoelt u dat u niet gelooft dat er een Schepper is, of hebt u zoveel huichelarij in de kerken gezien dat u geen geloof hecht aan wat die leren?’ En in het laatste geval zou je misschien kunnen toevoegen: ’Er is een groot verschil tussen de kerken van de christenheid en het ware christendom. Het is waar dat de christenheid mensen heeft onderdrukt, maar het christendom heeft dat niet gedaan. De christenheid heeft oorlogen gevoerd, maar het christendom niet. De christenheid heeft nagelaten passende morele leiding te verschaffen, maar het christendom niet. Gods Woord, de bijbel, ondersteunt de christenheid niet. Integendeel, het veroordeelt de christenheid.’
Een andere mogelijkheid: ’Ik heb interessante gesprekken gehad met anderen die er net zo over dachten als u. Sommigen van hen zeiden dat zij geloof in God eenvoudig niet konden rijmen met alle leed en goddeloosheid in de wereld. Denkt u er ook zo over? (Zo ja, gebruik dan iets van het materiaal op blz. 173, 174, onder het onderkopje „Bewijst het bestaan van goddeloosheid en lijden dat er geen God is?”)’
’Ik geloof alleen wat ik zie, en God heb ik nog nooit gezien’
Dan zou je kunnen antwoorden: ’Die opvatting is tegenwoordig tamelijk algemeen. En dat heeft zijn reden. Wij leven in een maatschappij die de nadruk legt op materiële bezittingen. Maar u ziet de dingen graag realistisch, is het niet?’ En misschien toevoegen: (1) ’Zijn er ook dingen die wij niet met onze ogen kunnen zien maar waarvan wij wel geloven dat ze bestaan omdat wij daar gegronde redenen voor hebben? Wat zou u bijvoorbeeld zeggen van de lucht die wij inademen? Wij kunnen ze voelen als het waait. Wij merken dat onze longen ermee gevuld worden, ook al zien wij de lucht niet. Omdat wij de uitwerking zien, hebben wij goede reden om erin te geloven, is het niet?’ (2) ’Ook kunnen wij de zwaartekracht niet zien. Maar als wij iets laten vallen, zien wij het bewijs dat de zwaartekracht werkt. Ook zien wij geen geuren, maar onze neus vangt ze op. Geluidsgolven kunnen wij niet zien, maar ze worden door onze oren waargenomen. Wij geloven dus in dingen die wij niet kunnen zien — vooropgesteld dat daar een goede reden voor is. Klopt dat?’ (3) ’Wel, zijn er bewijzen dat er werkelijk een onzichtbare God bestaat? (Gebruik materiaal op blz. 172, 173, onder het onderkopje „Zijn er deugdelijke redenen om in God te geloven?”)’
’Ik heb mijn eigen opvatting over God’
Dan zou je kunnen antwoorden: ’Ik ben blij te horen dat u iemand bent die hierover heeft nagedacht en dat u in God gelooft. Mag ik u vragen wat uw opvatting over God is?’ En misschien toevoegen: ’Ik ben ervan overtuigd dat u inziet hoe belangrijk het is ons ervan te vergewissen dat alles wat wij geloven, in overeenstemming is met wat God zelf zegt. Mag ik misschien één enkele gedachte uit de bijbel over dit onderwerp met u delen? (Ps. 83:18)’