-
De prediking van huis tot huis — een uitdagingDe Wachttoren 1981 | 15 augustus
-
-
De prediking van huis tot huis — een uitdaging
DE MAN was een van Jehovah’s Getuigen en ongeveer 75 jaar oud. Hij liep behoorlijk gebrekkig terwijl hij van deur tot deur ging; maar dat was geen wonder, want hij moest zich op twee houten benen voortbewegen. Nadat hij op een deur had geklopt, kwam er een vrouw naar voren die met haar vinger naar hem wees en op een nijdige toon vroeg: ’Bent u een van Jehovah’s Getuigen?’
Hij wachtte even en zei toen, terwijl hij de vrouw recht in de ogen keek: ’Wel, mevrouwtje, ik probeer het te zijn. Het is niet gemakkelijk hoor, maar ik doe mijn best. Het is een moeilijke opdracht. Kunt u zich voorstellen wat het betekent een getuige te zijn van de Allerhoogste, Jehovah, de Soeverein van het universum? Dat is een hele taak. Echt, mevrouwtje, ik doe mijn best.’
Wat zei de vrouw als antwoord daarop? Geen woord. Wat kon zij zeggen?
Het valt niet te ontkennen: van huis tot huis gaan met het goede nieuws van Jehovah’s koninkrijk vormt een werkelijke uitdaging. Ongetwijfeld is dat de reden waarom deze vorm van evangelisatie een uniek kenmerk van de Getuigen is. Geen enkele andere religieuze groepering legt hierop de nadruk bij al haar leden of verwacht van hen dat zij deze soort van activiteit verrichten. En het is inderdaad interessant dat degenen die hevige kritiek uiten op de leringen van Jehovah’s Getuigen, hen er niet van beschuldigen dat zij een werk verrichten waarvoor geen schriftuurlijk precedent bestaat. In plaats dat deze critici de beschuldiging uiten dat de Getuigen geen schriftuurlijke basis voor hun activiteit bezitten, hebben zij herhaaldelijk in publikaties erkend dat deze vorm van evangeliseren schriftuurlijk is. Sommigen klagen er zelfs over dat hun eigen groepering niet hetzelfde van haar leden verwacht.
De Getuigen hebben beslist redenen om van deur tot deur te gaan, zelfs al zouden er in Gods Woord geen rechtstreekse of uitdrukkelijke geboden en precedenten met betrekking tot dit werk te vinden zijn. Liefde voor God en hun naaste dringt hen ertoe zoveel mogelijk mensen getuigenis te geven door hen het goede nieuws van Gods koninkrijk te vertellen en hen te waarschuwen voor de „grote verdrukking” die vlak voor de deur staat — en dit te doen met alle doeltreffende middelen die er maar zijn. In apostolische tijden bezochten de apostel Paulus en anderen synagogen en konden zij het „goede nieuws” prediken tot degenen die daar bijeen waren (Matth. 24:14, 21; Hand. 13:14-16; 14:1; 17:1, 2, 10, 17; 18:4, 19, 26; 19:8). Natuurlijk zijn Getuigen in deze tijd zelden in de gelegenheid een publiek toe te spreken in synagogen of andere religieuze gebouwen. Maar dat hedendaagse Getuigen deze soort van activiteit niet kunnen navolgen, wil nog niet zeggen dat zij andere vormen van apostolisch evangelisme die hun ter beschikking staan niet behoren na te volgen.
Ja, juist het feit dat de van-huis-tot-huisevangelisatie zoveel tegenstand ontmoet, vormt een bewijs van de doeltreffendheid ervan! Wanneer een regering totalitair wordt, is een van de eerste dingen die ze onveranderlijk doet, het van-huis-tot-huispredikingswerk van de Getuigen verbieden. Vele religieuze leiders hebben, vooral in het verleden, zelfs democratische regeringsautoriteiten ertoe gebracht zich met deze vorm van evangelisatie te bemoeien, hetzij door ten onrechte bepaalde wetten op de Getuigen van toepassing te brengen, of door wetten te laten aannemen met het specifieke doel hun van-huis-tot-huiswerk een halt toe te roepen. Ten einde te bewijzen dat zij het wettelijke recht hebben om van deur tot deur te prediken, hebben de Getuigen keer op keer een wettelijke strijd gevoerd in de hogere rechtbanken, met inbegrip van het Hooggerechtshof van de Verenigde Staten. Bijna onveranderlijk heeft dat gerechtshof in hun voordeel beslist, hetgeen er niet alleen een bewijs voor vormt dat de Getuigen het wettelijke recht hebben om dit werk te doen, maar ook dat het doeltreffend is. De volgende uitspraak is typerend:
„Het met de hand verspreiden van religieuze traktaten is een eeuwenoude vorm van zendingsevangelisatie — ze is net zo oud als de geschiedenis van de drukpers. Ze is in de loop der jaren in verscheidene religieuze bewegingen een sterke kracht geweest. Van deze vorm van evangelisatie wordt thans op grote schaal gebruik gemaakt door verscheidene religieuze sekten, wier colporteurs het Evangelie naar duizenden en nog eens duizenden huizen brengen, en die door middel van persoonlijke bezoeken aanhangers voor hun geloof trachten te winnen. . . . Deze vorm van religieuze activiteit neemt onder het Eerste Amendement dezelfde hoge positie in als de aanbidding in de kerken en de prediking vanaf de kansels.”
EEN UITDAGING
Laten we eerlijk zijn: er een begin mee maken van huis tot huis te gaan met een bijbelse boodschap, is voor de gemiddelde bescheiden persoon, of men nu een man of een vrouw, en of men nu jong of oud is, een van de moeilijkste dingen. Ja, zo nu en dan hebben Getuigen die reeds tientallen jaren al hun tijd aan de prediking besteden, toegegeven dat dit werk na al die jaren nog steeds zozeer tegen hun natuurlijke geneigdheid indruist, dat het hun elke morgen echt moeite kost om te beginnen. Men weet nooit wat voor een ontvangst men aan de deur zal krijgen. Ongetwijfeld zijn veel mensen geërgerd wanneer er iemand met een bijbelse boodschap bij hen aan de deur komt, en niemand vindt het leuk om mensen te ergeren. De eerste reactie van menige waarheidlievende persoon die met een van de Getuigen de bijbel bestudeerde, was: ’Ik ga nooit van huis tot huis.’ Hoe moeilijk het kan lijken, blijkt wel uit de ervaring van een Newyorkse brandweerman. Toen hij voor het eerst samen met degene die hem studie uit de bijbel gaf, van huis tot huis ging, riep hij uit: „Dit is nog erger dan een brandend gebouw binnengaan!” Maar het duurde niet lang of ook hij vond het fijn om van huis tot huis te prediken.
Natuurlijk heeft de gemiddelde kerkganger niet veel wat hem ertoe zou motiveren van huis tot huis te gaan. Wat zou hij de huisbewoners moeten vertellen? Hoogstwaarschijnlijk bezit hij geen gedegen kennis van wat zijn eigen kerk onderwijst; hij weet slechts een paar algemeenheden die gebaseerd zijn op de leerstellingen van zijn kerk. Bovendien wordt religie over het algemeen voorgesteld als iets dat voornamelijk een persoonlijke, zelfzuchtige kwestie is. Het voornaamste doel is het redden van iemands eigen ziel; kerkdiensten zijn er niet op gericht de luisteraars op te leiden en ertoe aan te zetten actieve evangelisten te worden. Het is dus geen wonder dat het van-huis-tot-huiswerk een uitdaging is die zelden door anderen dan Jehovah’s Getuigen wordt aangenomen.
Al is het van-huis-tot-huiswerk een uitdaging, zelfs de eenvoudigste christen is in staat er een aandeel aan te hebben. Zo gebeurde het op een keer dat een Mexicaanse Getuige van het platteland, gekleed in zeer eenvoudige plattelandskleding, bij een prachtig groot huis aanklopte. Een man in een zijden badjas deed open en vroeg wat hij wilde. De Getuige zei: „Als er een ezel bij u aan de deur kwam met twee zakken goud, zou u ze dan aannemen?” Geërgerd antwoordde de huisbewoner: „Ik begrijp niet waar u het over heeft. Ik ben een beroemd ingenieur.” Vervolgens vroeg de Getuige hem: „Hebt u verstand van profetieën?” De man gaf toe dat hij daar niets over wist. Toen zei de Getuige: „Dat is nu precies waarover ik met u wil spreken. . . . Ik ben die ezel die bij u aan de deur komt, en de twee zakken goud zijn deze tijdschriften, De Wachttoren en Ontwaakt!” De man was onder de indruk van de aanbieding van deze eenvoudige Getuige en nam de twee tijdschriften. Dit alles herinnert ons aan het voorval dat in Handelingen 4:8-13 staat opgetekend.
DE UITDAGING OM TE VOLHARDEN
Herhaaldelijk hebben Jehovah’s dienstknechten door volharding en geduld aan uitdagingen het hoofd moeten bieden. Een opmerkelijk voorbeeld is dat van Jeremia, die Jehovah’s boodschap meer dan veertig jaar lang onder de meest ongunstige omstandigheden bleef prediken. Geen wonder dat hij op een keer zin had ermee op te houden! Maar hij kon niet zwijgen; hij móest gewoon spreken, om te getuigen van zijn God Jehovah, en de weerspannige joden in zijn tijd Gods boodschap over te dragen. — Jer. 20:9.
Ook in deze tijd moeten de dienstknechten van Jehovah erin volharden, ja, er zelfs vastberaden mee doorgaan, zich van hun door God gegeven toewijzing te kwijten. En er zijn veel redenen waarom zij dit moeten doen. Iedere keer wanneer zij een huisbewoner bezoeken, trachten zij als het ware een paar waarheidszaadjes, een paar druppels geestelijk water, hetzij mondeling of door middel van de gedrukte bladzijde achter te laten. Herhaaldelijk heeft dit een cumulatief effect gehad en heeft het uiteindelijk vruchten opgeleverd, zoals de apostel Paulus opmerkte toen hij zei: „Ik heb geplant, Apóllos heeft begoten, maar God bleef het wasdom geven.” — 1 Kor. 3:6.
En Jehovah’s Getuigen hebben nog meer redenen waarom zij volharden in hun van-huis-tot-huisbediening en er vastberaden mee doorgaan. In De Wachttoren werd dit eens zo goed onder woorden gebracht:
„Er zijn levens bij betrokken (2 Tim. 4:5). Dit betekent dat er herhaalde bezoeken moeten worden afgelegd. In de eerste plaats is het namelijk zo dat de omstandigheden veranderen. Vandaag is de bewoner niet thuis, de volgende keer wellicht wel. Vandaag heeft hij het te druk om te luisteren, maar de volgende keer is hij wel in de gelegenheid. Vandaag komt een bepaald lid van het gezin aan de deur, de volgende keer een ander; . . . Dikwijls zijn gezinnen ten aanzien van religie verdeeld, . . . Bovendien wordt er ook voortdurend verhuisd . . .
Niet alleen de omstandigheden veranderen, maar ook de mensen zelf. . . . Wanneer iemand er vorige maand in het geheel geen belangstelling voor had om over godsdienst te praten, betekent dit nog niet dat hij er een maand later precies zo over denkt. Sinds de laatste keer dat deze man door een Getuige werd bezocht, kan hij wel een pijnlijke ervaring hebben opgedaan, of anderszins iets hebben geleerd waardoor hij nu nederig in plaats van trots, hongerig en zich bewust van zijn geestelijke nooddruft in plaats van zelfvoldaan is.”
Er zijn beslist veel redenen om mensen herhaaldelijk te bezoeken, volhardend te zijn en te zoeken naar met schapen te vergelijken personen. — Matth. 25:31-33.
PERSOONLIJKE VOORDELEN
Het allerbelangrijkste wat de Getuigen tot stand brengen door van huis tot huis te gaan, is dat de naam van Jehovah wordt bekendgemaakt. De prediking van huis tot huis stelt Jehovah’s Getuigen in staat om degenen die waarheid en rechtvaardigheid liefhebben, te helpen op de weg te komen die naar het leven leidt. Door de dag van Jehovah’s wraak aan te kondigen, verrichten de Getuigen ook liefdevol dienst om allen die geen liefde hebben voor waarheid en rechtvaardigheid maar in plaats daarvan genoegens liefhebben, te waarschuwen (2 Tim. 3:1-5). Er vloeien trouwens ook veel voordelen voor de Getuigen zelf uit voort, want de bijbelse spreuk is waar: „Wie anderen rijkelijk laaft, zal ook zelf rijkelijk gelaafd worden.” — Spr. 11:25.
Zo heeft een ouderling van de Getuigen, die negen jaar in een Duits concentratiekamp heeft doorgebracht, eens gezegd dat er niets bestaat wat iemand zo goed helpt de vruchten van Gods heilige geest aan te kweken als de van-huis-tot-huisevangelisatie. Daar valt niet aan te twijfelen. Door in deze activiteit te volharden, leert men onzelfzuchtige liefde aan de dag te leggen, vreugdevol en vredelievend, geduldig en lankmoedig te zijn, zijn geloof in daden om te zetten en zachtaardigheid, vriendelijkheid, goedheid en zelfbeheersing ten toon te spreiden. — Gal. 5:22, 23.
Van huis tot huis gaan met het goede nieuws van het Koninkrijk helpt iemand ook de goede eigenschap nederigheid aan te kweken. Een trots persoon is snel beledigd, handelt onafhankelijk en stelt zich niet ten doel het anderen naar de zin te maken. Wil een Getuige echter doeltreffend zijn, dan moet hij net als de apostel Paulus „alle dingen voor alle soorten van mensen [worden]”, opdat hij enkelen zou kunnen winnen. — 1 Kor. 9:19-23.
Nog een zegen die degenen ontvangen die het hoofd blijven bieden aan de uitdaging van de van-huis-tot-huisprediking, is dat men hierdoor meer medegevoel, meer empathie jegens anderen krijgt. Aan de ene kant leert men medegevoel te hebben met mensen die door valse herders geestelijk verblind zijn, en aan de andere kant leert men medeleven te betonen wanneer mensen over hun problemen vertellen: armoede, werkloosheid, ziekte, huiselijke onenigheid, jeugdmisdaad, enzovoort. Evenals in Jezus’ dagen zijn de mensen thans „gestroopt en heen en weer gedreven . . . als schapen zonder herder”. Zij hebben Jehovah’s koninkrijk nodig. De woorden die Jezus tot zijn discipelen in de eerste eeuw sprak, hebben in deze „laatste dagen” nog meer betekenis, namelijk: „De oogst is groot, maar er zijn weinig werkers.” Hebben wij zelf een ijverig aandeel aan het Koninkrijkswerk en nemen wij met succes de uitdaging van de van-huis-tot-huisprediking aan, terwijl wij bidden dat er meer werkers in de oogst worden uitgezonden? — Matth. 9:36-38.
EEN BESCHERMING
Het van-huis-tot-huiswerk vormt ook een bescherming tegen de wereld. De apostel Johannes heeft in dit verband de volgende waarschuwing gegeven: „Hebt de wereld niet lief noch de dingen in de wereld. Indien iemand de wereld liefheeft, is de liefde van de Vader niet in hem; want alles wat in de wereld is — de begeerte van het vlees en de begeerte der ogen en het opzichtige geuren met de middelen voor levensonderhoud die men heeft — spruit niet voort uit de Vader, maar uit de wereld.” Deze wereldse dingen kunnen voor de christelijke getuige van Jehovah gemakkelijk een verleiding vormen, maar wanneer hij actief blijft door te prediken, zal er minder verleiding voor hem zijn. — 1 Joh. 2:15, 16.
Dit wordt te kennen gegeven door een oude joodse legende of gelijkenis. Deze gaat over een zekere rechtvaardige man die naar de goddeloze stad Sodom kwam en steeds maar bleef prediken, hoewel niemand enige aandacht aan hem schonk. Op zekere dag werd hem door een inwoner van de stad, die dit opmerkte, de vraag gesteld waarom hij doorging met prediken terwijl niemand enige aandacht aan hem schonk. Wat antwoordde hij? ’Opdat de mensen van Sodom míj niet veranderen.’ Terecht wordt er wel eens gezegd dat ’de aanval de beste verdediging is’. Zolang de Getuigen hun uiterste best doen om mensen in de wereld te veranderen, zal de wereld er niet in slagen hèn te veranderen.
Dat is nog niet alles. Doordat zij gehoorzaam zijn aan Gods geboden om van zijn naam en koninkrijk te getuigen, doen zij iets goeds voor anderen en verzamelen zij in werkelijkheid schatten in de hemel (Matth. 6:19-21). Ja, door hun tijd, energie en geld op zulk een onzelfzuchtige wijze te gebruiken, maken zij zich Jehovah God en Jezus Christus tot vrienden. Aldus kunnen zij, wanneer er een eind komt aan dit goddeloze samenstel van dingen, de hoop koesteren het te overleven en na Armageddon een nieuw samenstel van dingen binnen te gaan. — Luk. 16:9.
Er valt niet aan te twijfelen: het is een grote eer en een werkelijke uitdaging de Allerhoogste God Jehovah te vertegenwoordigen. Hiervoor bestaat een deugdelijk schriftuurlijk precedent en het ligt binnen het vermogen van vrijwel iedere opgedragen christen, ongeacht zijn wereldse opleiding. Degenen die met succes de uitdaging van het getuigenisgeven van huis tot huis aannemen, zijn in staat veel goeds voor hun medemensen te doen, en ontvangen hiervoor zegeningen van Jehovah God.
-
-
Ik heb levens wonderbaarlijk zien veranderenDe Wachttoren 1981 | 15 augustus
-
-
Ik heb levens wonderbaarlijk zien veranderen
Zoals verteld door Percy Iszlaub
IN 1949 vermoordde een Japanner, Kimihiro Nakata genaamd, twee mannen. Daartoe was hij gehuurd. Er werd in die tijd veel geweld gepleegd. Miljoenen levens waren op de slagvelden verloren gegaan, en een tijdlang deed de gewelddadigheid van die periode haar invloed nog in de jaren na de oorlog gelden.
Mijn vrouw Ilma en ik waren vlak na de Tweede Wereldoorlog als zendelingen naar Japan gekomen. Kimihiro was toen pas 18 jaar oud. Het gerechtshof veroordeelde hem tot de dood door de strop. Als hij slechts enkele maanden jonger geweest was, had hij niet ter dood veroordeeld kunnen worden. Hij werd naar de gevangenis in Foekoeoka gezonden en kreeg een plaats in een van de dodencellen.
In Japan is het niet gebruikelijk een veroordeelde te vertellen wanneer hij terechtgesteld zal worden. Men kan een week, een maand, een jaar of vele jaren in een dodencel zitten; één man heeft er wel 30 jaar gezeten. In de gevangenis werd Kimihiro een uit het lood geslagen man die hevig tekeerging. Hij greep dan de tralies van zijn cel beet en schreeuwde: „Waarom maken jullie me niet dood! Maak er toch een eind aan!” Maar de jaren verstreken en hij werd niet terechtgesteld.
Na verloop van tijd kreeg Kimihiro belangstelling voor religie. Hij schafte een bijbel aan en begon er met genoegen in te lezen. Maar hij had vragen waar hij geen antwoord op kon krijgen. In het midden van de jaren
-