„Uw woord is waarheid”
Hebreeuwse poëzie
VOOR een juist begrip van een bepaald gedeelte van Gods Woord is het een grote hulp als men rekening houdt met de schrijfstijl van de betrokken bijbelschrijver. Dit geldt zeker in het geval van bijbelse Hebreeuwse poëzie.
Het is passend dat bepaalde gedeelten van de bijbel in poëtische stijl geschreven zijn. Waarom? Poëzie doet niet alleen een beroep op het verstand maar wekt ook gevoelens op. Ze heeft een bepaalde symmetrische opbouw waardoor het geschrevene makkelijker te begrijpen en te onthouden is. Poëzie doet zowel een beroep op het oog als het oor. Vaak rijzen er echter problemen in verband met de betekenis.
Sommige uitdrukkingen in de bijbel moeten duidelijk niet letterlijk genomen worden, maar als beeldspraak worden opgevat. Het is zonneklaar dat de aarde niet op letterlijke „voetstukken met inzinking” rust noch dat haar rivieren werkelijk „in de handen klappen” (Job 38:4-6; Ps. 98:8). Niettemin worden er heel duidelijke waarheden bekendgemaakt wanneer zulke uitdrukkingen worden gebezigd: de aarde wordt onwrikbaar op haar plaats gehouden door onveranderlijke wetten, en op het water van rivieren ontstaan met handen te vergelijken golven die met veel geluid tegen de oevers klotsen. Hoewel deze afwijking in stijl van gewoon proza gewoonlijk duidelijk is en bijgevolg ook begrepen wordt, is dit met andere kenmerken van de Hebreeuwse dichtkunst niet het geval.
Hoe moeten bijvoorbeeld Lamechs poëtische woorden in Genesis 4:23 worden begrepen?
„Een man heb ik gedood om het verwonden van mij,
Ja, een jonge man om een slag mij toegebracht.”
Heeft Lamech twee personen gedood, een ’man’ en een ’jonge man’? Tot ongeveer twee eeuwen terug was dit de algemene opvatting van commentators. Daarna is er echter een nauwkeuriger begrip van de Hebreeuwse poëzie ontstaan.
Ze verschilt van veel van de klassieke en moderne poëzie, waarin rijm vaak een belangrijk element is. In plaats daarvan wordt de Hebreeuwse dichterlijke stijl gekenmerkt door zogenaamde parallellismen. Wat hiermee wordt bedoeld, kan het beste aan de hand van voorbeelden duidelijk gemaakt worden.
Het meest komt het zogenaamde synoniem parallellisme voor, waarbij de tweede regel een gedeelte van de gedachte in de eerste regel herhaalt, maar in andere bewoordingen. Psalm 24:1 is hiervan een voorbeeld:
„Aan Jehovah behoort de aarde en dat wat haar vult,
Het produktieve land en zij die daarop wonen.”
De woorden „Aan Jehovah behoort” zijn voor beide regels onontbeerlijk. De uitdrukkingen „de aarde” en „het produktieve land” zijn poëtische synoniemen, evenals „dat wat haar vult” en „zij die daarop wonen”.
Dezelfde dichtvorm wordt gebruikt in het vers waar Lamech aan het woord is. Hij doodde klaarblijkelijk slechts één persoon; de tweede regel van zijn dichterlijke verklaring is een herhaling van de eerste, een herhaling weliswaar met andere woorden, maar die toch dezelfde gedachte, alleen enigszins uitgebreid en vergroot, weergeeft.
In de bijbel komt ook het antithetisch parallellisme voor, dat wil zeggen, een parallellisme waarbij elke regel een tegengestelde gedachte weergeeft. Psalm 37:9 is hiervan een voorbeeld:
„Want de boosdoeners zelf zullen afgesneden worden,
Maar wie op Jehovah hopen, díe zullen de aarde bezitten.”
Ook is er nog het synthetisch parallellisme. Hierbij geeft het tweede gedeelte van een vers of versdeel niet een herhaling van de gedachte in het eerste deel, noch een gedachte die daarmee een tegenstelling vormt, neen, er wordt een nieuwe gedachte toegevoegd. Psalm 19:7 is hiervan een voorbeeld:
„De wet van Jehovah is volmaakt,
de ziel wederbrengend.
De vermaning van Jehovah is betrouwbaar,
de onervarene wijs makend.”
Merk op dat het tweede deel van elke zin de gedachte aanvult; het gehele vers is daarom een synthese, dat wil zeggen het resultaat van het samenvoegen van elementen. Slechts door de twee aanvullende zinnen, „de ziel wederbrengend” en „de onervarene wijs makend”, leert de lezer hoe de ’wet volmaakt is’ en in welk opzicht de ’vermaning van Jehovah betrouwbaar is’. In zo’n reeks van synthetische parallellismen dient deze verdeling tussen een eerste en tweede deel als een ritmische onderbreking. Te zamen met het voortschrijden van de gedachte wordt er dus tevens een bepaalde versstructuur, een parallelle vorm, behouden. Om deze reden wordt dit parallellisme ook wel formeel of constructief parallellisme genoemd.
Natuurlijk wil dit alles niet zeggen dat de Hebreeuwse dichtkunst nu volledig begrepen wordt. Dat is niet zo. Zo zijn er bijvoorbeeld vele pogingen gedaan om van de Hebreeuwse poëzie het precieze metrum te ontdekken, de wetten die het aantal strofen in een gedicht en het aantal lettergrepen in een regel bepalen. Sommigen zijn zover gegaan dat zij de Hebreeuwse tekst veranderd hebben om die met hun eigen vooropgezette denkbeelden omtrent de Hebreeuwse poëtische stijl te laten overeenstemmen. Al zulke pogingen om een bepaald metrumsysteem te vinden zijn echter grotendeels op een mislukking uitgelopen. Hoe komt dit?
Misschien omdat er geen metrumsysteem te ontdekken valt. Terwijl de hierboven besproken parallelle poëtische structuur een grote gedachtenvrijheid toelaat en uitgebreide uitdrukkingsmogelijkheden biedt, kan dat niet van een metrum gezegd worden, dat heel snel leidt tot beperkingen. Een voormalig hoogleraar in de Hebreeuwse taal aan de universiteit van Glasgow merkte hierover op: „Het past niet dat goddelijke geïnspireerde gedachten te zeer aan banden gelegd zouden worden door menselijke kunst. Ze moeten vrij zijn, of de vorm waarin ze zich aan ons aanbieden moet minstens zodanig zijn dat deze niet de goddelijke inhoud verdringt of geweld aandoet.”
Bovendien zijn er ook gedeelten in de Hebreeuwse bijbel waar de scheidslijn tussen proza en poëzie moeilijk te trekken is. Sommige gedeelten bevatten proza dat bijna geheel in poëtische bewoordingen is neergeschreven. Hoewel de schrijver zijn materiaal misschien niet met opzet in poëtische vorm heeft gegoten — hetgeen met de Psalmen wel het geval is — zal hij misschien toch een vrijelijk gebruik hebben gemaakt van beeldspraak of woordspelingen en zelfs van parallellismen om zijn zienswijze duidelijk te maken. Of in dergelijke gevallen deze verzen in moderne vertalingen als dichtregels worden afgedrukt, hangt enigszins af van de persoonlijke opvatting van de vertalers omtrent poëzie.
Daar onze kennis van de Hebreeuwse dichtkunst onvolledig is, lijkt een woord van waarschuwing hier op zijn plaats. Als wij twee regels lezen die schijnbaar parallellen van elkaar zijn, dienen wij niet te denken dat ze dat ook inderdaad en niets anders zijn. Misschien zullen de twee regels in de context of in een ander bijbelgedeelte verschillend worden uitgelegd. Zo luidt in Zacharias 9:9 (Petrus-Canisiusvertaling) een profetie betreffende de Messías (die Jezus bleek te zijn):
„Juich van vreugde, dochter van Sion,
Jubel, Jerusalems dochter:
Zie, uw koning komt naar u toe!
Hij is Rechtvaardig en een Verlosser,
Nederig, op een ezel gezeten,
Op een veulen, het jong van een ezelin!”
Bij een oppervlakkige lezing lijken de woorden „een ezel” en „een veulen, het jong van een ezelin” niet meer dan parallelle uitdrukkingen te zijn die slechts naar één dier verwijzen. Weliswaar zijn de „ezel” en het „veulen, het jong” inderdaad één dier, maar in de vervulling, zoals die staat beschreven in het verslag van Matthéüs (21:1-5), zond Jezus zijn discipelen uit om „een vastgebonden ezelin [te] vinden en een veulen bij haar”. „Maakt ze los en brengt ze bij mij”, zo zei hij. Volgens de uitleg van de bijbel werd in Zacharia’s profetie dus op twee dieren gedoeld, namelijk zowel de „ezel” of het „veulen, het jong” als zijn moeder, de „ezelin”. Jezus bereed niet de „ezelin”.
Gewapend met een beter begrip van de grondbeginselen van de poëtische stijl van Gods Woord der waarheid, zullen wij zijn litteraire schoonheid steeds meer gaan waarderen. En wat belangrijker is, wij zullen hierdoor worden geholpen de werkelijke betekenis van zijn inhoud te ontdekken.