Genesis schenkt geloof, hoop en moed
In de maand augustus zullen Jehovah’s Getuigen het bijbelboek Genesis gaan bestuderen. Een tijdlang zal dit opwindende verslag op hun wekelijkse theocratische bedieningsschool worden beschouwd. Als een hulp voor een beter begrip wordt dit artikel thans gepubliceerd, en wij hebben het vertrouwen dat hierin vragen worden beantwoord die u misschien zult hebben over Genesis, een werkelijk boeiend, geloofopbouwend deel van de Heilige Schrift.
JEHOVAH schept alleen maar behagen in personen die een onvoorwaardelijk geloof in hem stellen. En zij hebben beslist redenen om hem te vertrouwen, want hij is „de God die hoop geeft”, en zijn grootse beloften zullen nimmer falen. In afwachting van de vervulling ervan, kunnen zij weliswaar moeilijkheden en beproevingen ondervinden. Maar allen die ’op Jehovah wachten’, kunnen voortdurend moedig blijven omdat hij degenen die hem getrouw dienen, altijd behoedt. — Rom. 15:13; Ps. 31:23, 24; Hebr. 11:6.
Dit alles wordt duidelijk in het bijbelboek Genesis aangetoond. Dit waardevolle deel van Gods Woord, dat in 1513 v.G.T. door Mozes in de wildernis van Sinaï werd geschreven, schenkt ons geloof, hoop en moed.
Het boek in een notedop
Genesis gaat miljarden jaren terug in de tijd doordat de eerste woorden ervan luiden: „In het begin schiep God de hemel en de aarde” — zowel hemelse als aardse dingen. De aarde wordt voor menselijke bewoning in gereedheid gebracht en uiteindelijk staat de mens in volmaaktheid voor de Schepper. Hoewel het paradijs ten gevolge van zonde verloren gaat, verschaft Jehovah hoop door een „zaad” te voorzeggen dat de kop van de slang zou vermorzelen. In geloof offert de rechtvaardige Abel een aanvaardbaar slachtoffer aan God, maar hij sterft als de eerste getuige van Jehovah de marteldood doordat hij door zijn broer wordt vermoord. — Gen. 1:1–4:26.
Henoch ’wandelt met God’ doordat hij overeenkomstig de goddelijke wil handelt. De toestanden verslechteren echter wanneer ongehoorzame engelen-’zonen van God’ zich vrouwen nemen uit de dochters der mensen en de Nefilim voortbrengen. Maar met geloof, hoop en moed bouwt Noach de ark; hij waarschuwt voor de naderende Vloed en ontkomt uiteindelijk met zijn gezin aan de vernietiging. Nu de wereld van vóór de Vloed is voorbijgegaan, gaat de mensheid een nieuw tijdperk binnen. Na verloop van tijd trachten degenen die de toren van Babel bouwen, zich echter een naam te maken, welk voornemen evenwel wordt verijdeld wanneer Jehovah hun taal verwart en hen over de gehele aarde verstrooit. — Gen. 5:1–11:9.
Abram handelt op Gods aanwijzingen in geloof door Ur der Chaldeeën te verlaten en een tentbewoner te worden in een land dat Jehovah aan hem en zijn nakomelingen belooft te geven. Er wordt van Godswege tegen de goddeloze inwoners van Sodom en nabijgelegen steden opgetreden. Na verloop van tijd gaat met de geboorte van Isaäk een belofte van God in vervulling. Jaren later wordt Abraham echter aan een grote beproeving onderworpen wanneer Jehovah hem opdraagt deze zoon als een slachtoffer te offeren. De bejaarde patriarch wordt door een engel tegengehouden, zodat hij deze daad niet ten uitvoer hoeft te brengen. Nu bestaat er echter geen twijfel over dat hij een man des geloofs is en hij ontvangt de verzekering dat door bemiddeling van zijn zaad alle natiën zich zullen zegenen. De dood van Abrahams geliefde vrouw Sara heeft verdriet tot gevolg, maar hij kan met een verzekerde hoop op de opstanding vooruitkijken. — Gen. 11:10–23:20; Hebr. 11:8-19.
Via zijn knecht treft Abraham regelingen voor Isaäks huwelijk met Rebekka, een vrouw die geloof stelt in Jehovah. Mettertijd brengt zij de tweeling Esau en Jakob ter wereld. Esau veracht het geboorterecht en verkoopt het aan Jakob, die later de zegen van zijn vader ontvangt. Jakob vlucht naar Paddan-Aram, waar hij met Lea en Rachel trouwt en ongeveer twintig jaar lang, totdat hij met zijn huisgezin vertrekt, de kudden van hun vader Laban hoedt. Later worstelt Jakob met een engel, waarna hij wordt gezegend en zijn naam in Israël wordt veranderd. Als een man des geloofs die een verzekerde hoop heeft, blijft Israël als een vreemdeling in Kanaän, het land der belofte, wonen. — Gen. 24:1–37:1.
Jaloezie brengt Jakobs zonen ertoe hun broer Jozef als slaaf te verkopen. In Egypte komt Jozef, doordat hij getrouw en moedig aan Gods hoge morele maatstaven vasthoudt, in de gevangenis terecht. Maar na verloop van tijd wordt hij uit de gevangenis gehaald om met Jehovah’s hulp Farao’s dromen uit te leggen waarin wordt voorzegd dat zeven jaren van overvloed door zeven jaren van hongersnood gevolgd zullen worden. Hij wordt tot Egypte’s voedselbestuurder aangesteld. Jozefs broers proberen in Egypte aan voedsel te komen, maar zij herkennen hem niet. Hij stelt hen eerst op de proef en onthult ten slotte zijn ware identiteit. De getrouwe Jakob wordt weer met zijn lang verloren gewaande zoon verenigd en het huisgezin van de patriarch vestigt zich in het vruchtbare land Gosen. Op zijn sterfbed zegent Jakob zijn zonen en wordt hij ertoe gebracht te voorzeggen dat de scepter en de gebiedersstaf niet van Juda zullen wijken totdat Silo komt — een profetie die de stellige hoop biedt op grootse zegeningen in toekomstige eeuwen. Het stoffelijk overschot van Jakob wordt naar Kanaän gebracht om daar begraven te worden, en wanneer Jozef op de leeftijd van 110 jaar sterft, wordt zijn lichaam gebalsemd opdat het op zekere dag naar het Beloofde Land overgebracht kan worden. — Gen. 37:2–50:26; Ex. 13:19.
Wanneer u Genesis zorgvuldig leest, zal dit opwindende verslag van geloof, hoop en moed u beslist tot voordeel strekken. Er zullen hierbij misschien echter vragen bij u opkomen. Sommige van die vragen kunnen worden beantwoord wanneer wij het eerste boek van de bijbel nauwkeuriger beschouwen.
De wereld van vóór de Vloed
● 1:26 — Hoe werd de mens naar het beeld en de gelijkenis van God geschapen?
Gods gedaante is niet aan de mens bekend (Deut. 4:15-20). De mens werd evenwel naar Jehovah’s beeld en gelijkenis geschapen doordat hij met hoedanigheden van God, zoals gerechtigheid, wijsheid, macht en liefde, werd geschapen (Deut. 32:4; Job 12:13; Jes. 40:26; 1 Joh. 4:8). Aangezien Gods Zoon, het Woord, deze eigenschappen eveneens bezit, zei Jehovah terecht tot hem: „Laten wij de mens maken naar ons beeld, overeenkomstig onze gelijkenis.” — Joh. 1:1-3, 14.
● 4:17 — Waar haalde Kaïn zijn vrouw vandaan?
Adam „werd . . . de vader van zonen en dochters” (Gen. 5:4). Kaïn heeft dus een van zijn zusters tot vrouw genomen. Het huwelijk tussen een vleselijke broer en zuster werd de Israëlieten later krachtens Gods Wet verboden. — Lev. 18:9.
● 6:6 — In welk opzicht ’gevoelde Jehovah spijt’ dat hij de mens gemaakt had?
Het Hebreeuwse woord dat hier vertaald is met ’spijt voelen’, heeft betrekking op een verandering van houding of oogmerk. Jehovah is volmaakt en heeft derhalve geen fout begaan door de mens te scheppen. Maar Hij veranderde wel van geesteshouding met betrekking tot het goddeloze geslacht van vóór de Vloed. Gods houding veranderde van die van Schepper van mensen tot die van een vernietiger van hen omdat hun goddeloosheid hem mishaagde. Het speet Jehovah dat de goddeloosheid van de mens een grote vernietiging van leven nodig maakte, maar hij was verplicht handelend op te treden ten einde zijn rechtvaardige maatstaven hoog te houden. Dat hij sommige mensen in het leven hield, toont aan dat zijn spijt beperkt was tot degenen die zowel in woord als in daad slecht waren gaan handelen. — 2 Petr. 2:5, 9.
De mensheid gaat een nieuw tijdperk binnen
● 8:11 — Als de bomen door de Vloed werden vernield, waar kreeg de duif dan het olijfblad vandaan?
Er bestaat geen twijfel over dat de wateren van de Vloed voor veel bomen inderdaad funest waren. De olijf is echter een vrij sterke boom. Tijdens de Vloed kan een olijfboom dus enkele maanden onder water in leven zijn gebleven. Toen de wateren van de Vloed afnamen, zou een olijfboom die onder water was geweest, weer op droge grond komen te staan en weer bladeren kunnen gaan voortbrengen, zodat de duif gemakkelijk een van deze bladeren kon wegpikken. Het olijfblad dat door de duif naar Noach werd gebracht, kan echter ook afkomstig zijn geweest van een tamelijk jonge spruit die was opgekomen nadat de wateren van de Vloed waren gezakt.
● 9:24, 25 — Waarom vervloekte Noach Kanaän terwijl Cham de overtreder was?
Naar alle waarschijnlijkheid had Kanaän zich schuldig gemaakt aan de een of andere corrupte praktijk of perversie tegen de persoon van zijn grootvader Noach, en was Cham hier getuige van geweest zonder tussenbeide te komen. In plaats daarvan schijnt Noachs zoon Cham het verhaal te hebben verbreid, terwijl Sem en Jafeth handelend optraden door hun vader te bedekken. Zij werden daarom gezegend, de waarschijnlijke dader Kanaän werd vervloekt en de toeschouwer en verklikker Cham leed als gevolg van de schande die over zijn nageslacht werd gebracht. Hoewel de Schrift niet alle details vermeldt, is het belangrijk op te merken dat Jehovah Noach de profetie liet uitspreken, terwijl God de vervulling ervan teweegbracht toen de Kanaänieten die niet door de Israëlieten werden gedood, tot slaven van die nakomelingen van Sem werden gemaakt. — Joz. 9:23; 1 Kon. 9:21.
● 10:25 — Hoe werd de aarde in de dagen van Peleg „verdeeld”?
Peleg leefde van 2269 tot 2030 v.G.T. Zijn naam betekende „verdeling” en indien de naam hem bij zijn geboorte werd gegeven, wees deze naam profetisch vooruit naar een opmerkelijke verdeling die zich tijdens zijn leven voordeed. Toen werd „de aarde [of „de bevolking van de aarde”] verdeeld”. Het bijbelse verslag geeft te kennen dat Jehovah „in zijn dagen” een grote verdeling veroorzaakte door de taal van Babels bouwers te verwarren en ’hen over de gehele oppervlakte der aarde te verstrooien’. — Gen. 11:9; zie ook 10:1, 6, 8-10; 11:10-17.
Patriarchen met een onwrikbaar geloof
● 15:13 — Hoe ging de voorzegde vierhonderd jaar durende kwelling van Abrahams nageslacht in vervulling?
Deze periode van kwelling liep van 1913 tot 1513 v.G.T. Toen Abrahams zoon Isaäk in 1913 v.G.T. op ongeveer vijfjarige leeftijd werd gespeend, bleek zijn halfbroer Ismaël (toen ongeveer negentien jaar oud) ’de spot met hem te drijven’. Hoe ernstig deze bespotting van Abrahams erfgenaam was, blijkt duidelijk uit Sara’s reactie en het feit dat Jehovah er zijn goedkeuring aan hechtte dat Hagar en haar zoon Ismaël op het dringende verzoek van Sara werden weggezonden (Gen. 21:8-14; Gal. 4:29). Deze vierhonderd jaar durende periode van kwelling eindigde in 1513 v.G.T. toen de Israëlieten uit de Egyptische slavernij werden bevrijd.
● 19:30-38 — Zag Jehovah het door de vingers dat Lot dronken werd en bij zijn twee dochters zonen verwekte?
Jehovah ziet noch bloedschande noch dronkenschap door de vingers (Lev. 18:6, 7, 29; 1 Kor. 6:9, 10). Bovendien betreurde Abrahams neef Lot de „wetteloze daden” van Sodoms inwoners en was hij klaarblijkelijk bedroefd over het verkeerde gedrag waarin hijzelf betrokken was geraakt, want de Onderzoeker van harten bezag hem als ’rechtvaardig’ (2 Petr. 2:8). Alleen al het feit dat Lots dochters hem dronken maakten, doet veronderstellen dat zij beseften dat hij er in nuchtere toestand niet in zou toestemmen seksuele betrekkingen met hen te hebben. Aangezien Lot en zijn dochters echter vreemdelingen in het land waren, meenden zijn dochters dat dit de enige manier was om uitsterving van Lots geslacht te voorkomen. Het verslag staat niet in de bijbel om erotische gedachten te wekken, maar om aan te tonen dat de Moabieten en de Ammonieten aan Abrahams nakomelingen, de Israëlieten, verwant waren.
● 28:12, 13 — Wat was de betekenis van Jakobs droom in verband met een „ladder”?
Deze „ladder” (die er uitgezien kan hebben als een uit stenen bestaande trap die naar boven liep) gaf te kennen dat er communicatie tussen de aarde en de hemel bestaat. Er werd door aangetoond dat engelen bij de diensten die zij verrichten, als het ware heen en weer gaan tussen Jehovah en mensen die zijn goedkeuring genieten. — Vergelijk Johannes 1:51.
● 31:19 — Wat waren de terafim die Rachel van Laban had gestolen?
De terafim waren familiegoden of -afgoden. Archeologische ontdekkingen in Mesopotamië geven te kennen dat het bezit van zulke beeldjes verband hield met de persoon die de familie-erfenis zou ontvangen. Misschien had Rachel dit in gedachten en redeneerde zij dat zij gerechtvaardigd was de terafim te nemen wegens de bedrieglijke handelingen van haar vader Laban ten opzichte van haar man Jakob (Gen. 31:14-16). Er zijn echter geen aanwijzingen waaruit blijkt dat Jakob ooit heeft geprobeerd de terafim te gebruiken ten einde de familie-erfenis in de wacht te slepen. Deze afgodsbeeldjes werden op zijn laatst verwijderd toen Jakob alle buitenlandse goden begroef die de leden van zijn huisgezin aan hem hadden overhandigd. — Gen. 35:1-4.
● 44:5 — Heeft Jozef werkelijk een beker gebruikt om voortekens te lezen?
Jozef was vastbesloten zijn broers, die hem niet herkenden, op de proef te stellen. Daarom gebood hij zijn dienstknecht hun zakken met voedsel te vullen, ieders geld in de opening van zijn zak te leggen en Jozefs zilveren beker in de opening van Benjamins zak te leggen. In dit alles deed Jozef zich voor als een bestuurder van een heidens land. De beker en wat erover werd gezegd, maakten daarom blijkbaar deel uit van zijn plan hen om de tuin te leiden. Als een getrouwe aanbidder van Jehovah heeft Jozef de beker niet werkelijk gebruikt om voortekens te lezen, evenmin als Benjamin de beker werkelijk had gestolen.
● 49:10 — Bestaat er verschil tussen een scepter en een gebiedersstaf?
Ja. Een scepter is een staf die door een heerser wordt gedragen als een symbool van koninklijke autoriteit. De gebiedersstaf is een lange stok die dienst doet als bewijs dat men de macht heeft om te gebieden. Dat Jakob naar beide staven verwees, gaf klaarblijkelijk te kennen dat de stam Juda een beduidende autoriteit en macht zou bezitten totdat Silo zou komen. Deze nakomeling van Juda is Jezus Christus, degene aan wie Jehovah hemelse heerschappij heeft verleend. Christus heeft koninklijke autoriteit en bezit tevens de macht bevelen uit te vaardigen. — Ps. 2:8, 9; Jes. 55:4; Dan. 7:13, 14.
Basis voor geloof, hoop en moed
Genesis verschaft ons duidelijk een basis voor geloof, hoop en moed. Het bezielt ons met geloof in Jehovah en de hoop op het beloofde „zaad” van zegening (Gen. 3:15; 22:18). Dit boek helpt ons ook de toekomst moedig onder de ogen te zien, evenals vroege getuigen van Jehovah dit hebben gedaan.
Die dienstknechten van God ’trachtten een betere plaats te verkrijgen, een die tot de hemel behoort’, en Jehovah „heeft een stad voor hen gereedgemaakt” (Hebr. 11:15, 16). Mogen wij, evenals zij naar de Koninkrijksregeling uitzagen, er eveneens ons vertrouwen in stellen. En mogen wij, evenals die getuigen van Jehovah, een werkelijk geloof en ware hoop en moed bezitten.
[Illustraties op blz. 29]
Jakob en Esau
Jozef
Abraham en Isaäk
Kaïn en Abel
Noach