Vragen van lezers
● Hoe kan men weten of het vlees dat men bij de slager of op de markt koopt, op de juiste wijze is uitgebloed? Hoe kan men bovendien weten of vleeswaren, gebak of bepaalde preparaten bloed of bloedfracties bevatten? — A. R., V.S.
Dit is voor godvrezende mensen belangrijk daar Jehovah God in zijn wet aan Noach, die voor de gehele mensheid geldt, bepaalde: „Alles wat zich roert, wat leeft, zal u tot spijze zijn; Ik heb het u alles gegeven evenals het groene kruid. Alleen vlees met zijn ziel, zijn bloed, zult gij niet eten” (Gen. 9:3, 4). Het besturende lichaam van de christenen in de eerste eeuw, dat door Gods heilige geest werd geleid, wees er ook op dat het voor christenen noodzakelijk was ’zich te onthouden van bloed’. — Hand. 15:28, 29.
Indien het laten leegbloeden van geslachte dieren in uw streek niet de gewoonte is, of als u er niet zeker van bent wat in uw woonplaats de gebruikelijke handelwijze in dit opzicht is, is de beste manier om te weten te komen of vlees op de juiste wijze is uitgebloed, er persoonlijk naar te informeren. In de meeste gevallen zal degene die het vlees verkoopt, zelfs wanneer hij niet persoonlijk slacht, bekend zijn met de mensen met wie hij zaken doet en hun handelwijze of ten minste de wetten waaraan zij gebonden zijn, kennen. Wanneer hij ervan overtuigd is dat het vlees op de juiste wijze is behandeld, kan de christen zich vrij voelen om het te gebruiken. Wanneer degene die het vlees verkoopt het niet weet, vraag dan eenvoudig: „Wie kan me nadere inlichtingen geven? Het is om godsdienstige redenen belangrijk voor mij.” Schrijf dan een brief naar degene die uw vraag kan beantwoorden, wanneer dit de enige manier is om met hem in contact te komen. Indien iemand om de een of andere reden denkt dat men hem niet de waarheid vertelt, kan hij altijd ergens anders kopen, of hij kan levende dieren kopen en, indien hij dit nodig acht, regelingen treffen om deze zelf te slachten.
Wanneer het vlees er erg rood uitziet of er zelfs een rode vloeistof op ligt, wil dit nog niet zeggen dat het niet is uitgebloed. Zelfs nadat het dier op de juiste wijze is leeggebloed, kunnen er in het vlees zeer kleine hoeveelheden bloed achterblijven. Bovendien kan het vocht dat uit het vlees vloeit, gewoon weefselvocht zijn. Het belangrijkste is dat men respect heeft getoond voor de heiligheid van bloed en rekening heeft gehouden met het beginsel van de heiligheid van het leven. Gods wet vereist dat het bloed van het dier, wanneer het wordt gedood, wordt uitgestort, maar niet dat het vlees een speciale behandeling moet ondergaan om elk spoortje bloed eraan te onttrekken.
In het geval van andere produkten kan men een soortgelijke handelwijze volgen. Wanneer er redenen bestaan om te geloven dat een bepaald produkt bloed of een bloedfractie bevat, vraag het dan aan degene die het verkoopt. Weet hij het niet, schrijf dan naar de fabrikant. Soms, maar niet altijd, staat het op het etiket of er een bloedfractie is gebruikt. Er kan bijvoorbeeld op een etiket staan dat een bepaald produkt albumine bevat. Betekent dit dan dat er een bloedfractie in zit? Zoek het woord albumine op in een goed naslagboek, misschien een encyclopedie in de plaatselijke bibliotheek of zelfs een goed woordenboek. U zult bemerken dat men albumine niet alleen in bloedserum, maar ook in melk en eieren kan vinden. De enige manier om te weten te komen welke soort van albumine er in het betreffende produkt is gebruikt, is ernaar te vragen bij degenen die het bereiden. Wanneer het etiket echter vermeldt dat bepaalde tabletten hemoglobine bevatten, zal een soortgelijk onderzoek onthullen dat dit van bloed afkomstig is; aldus weet een christen zonder het te vragen dat hij zo’n preparaat dient te mijden. Het is duidelijk dat deze dingen door een ieder het best plaatselijk kunnen worden nagegaan.
● Hoe kunnen wij de schriftuurlijke raad: „Al wat in de vleeshal te koop is, moogt gij eten, zonder navraag te doen uit gewetensbezwaar” (1 Kor. 10:25) in overeenstemming brengen met de raad die onlangs in De Wachttoren stond, om op plaatsen waar men vlees koopt redelijke navraag te doen om er zeker van te zijn dat het op de juiste wijze is uitgebloed? (De Wachttoren, 1 december 1961, bladzijde 714) — N.Q., V.S.
Deze beide raadgevingen dienen in hun verband te worden gezien. Eén Korinthiërs hoofdstuk 10 bevat een bespreking over voedsel dat aan afgoden is geofferd. Er wordt in uiteengezet dat christenen niet ’in gemeenschap moeten komen met de boze geesten’ door deel te nemen aan religieuze ceremoniën waarbij de aanbidder een maaltijd gebruikt in gemeenschap met de een of andere demonengod (1 Kor. 10:18-21). Voor de christen zou het dus inderdaad verkeerd zijn om, waar dan ook, vlees te eten, indien hij het zou eten „als afgodenoffer”, dat wil zeggen, met een gevoel van eerbied voor de afgod (1 Kor. 8:7). Het was dus om christenen tegen afgodendienst te beschermen dat het gebod werd gegeven om zich ’te onthouden van hetgeen den afgoden geofferd is’ (Hand. 15:29). Het offeren van voedsel aan een afgod zou echter geen verandering in het vlees zelf teweegbrengen zodat het ongeschikt voor het gebruik zou worden. Wanneer dus een deel van een dier dat als een slachtoffer was geofferd, in een vleeshal werd verkocht, was het even goed als elk ander vlees. Een christen zou zeker nooit in de eerste plaats naar dit vlees vragen met de gedachte dat het „heilig vlees” was, maar anderzijds was hij niet verplicht te onderzoeken of het uit een religieuze tempel of een gewoon slachthuis afkomstig was. Aldus betrof het punt dat in 1 Korinthiërs 10:25 werd besproken het kopen van vlees in een vleeshal die een gedeelte van zijn voorraad van een religieuze tempel betrok.
Christenen hebben ook het gebod ontvangen zich te wachten „voor bloed [en] voor het verstikte” (Hand. 21:25). De Schrift wijst erop dat iemand vlees mag eten maar dat hij het niet als een daad van afgodenaanbidding moet doen; nergens zegt de bijbel echter dat gelovigen onder welke omstandigheid ook, bloed mogen eten. Bovendien werd het verbod op het eten van bloed niet slechts aan hen die zelf slachtten, maar aan allen „die tot het geloof gekomen zijn”, gegeven. Daarom moeten de gelovigen die niet zelf slachten, wellicht, indien zij vlees willen eten, eerst inlichtingen inwinnen om een plaats te vinden waar zij zonder bezwaar kunnen kopen. Wanneer u uit eigen ervaring of door inlichtingen weet dat het in uw omgeving de gewoonte is om het bloed van geslachte dieren en gevogelte te laten wegvloeien, en u bij een betrouwbaar adres koopt, zal het niet noodzakelijk zijn om wanneer u vlees koopt, nog verder bepaalde vragen te stellen. Degene die echter in die gemeenschappen waar de wetten van Caesar niet bepalen dat men het bloed van geslachte dieren moet laten wegvloeien, vlees koopt van wereldse personen, zal zonder inlichtingen in te winnen niet in staat zijn zich te wachten „voor bloed [en] het verstikte”.
Aldus zijn de raadgevingen in overeenstemming met elkaar en met de rest van Gods Woord.
● Hoe moeten vissen en insekten, gezien het bijbelse bevel over het onthouden van bloed, bereid worden om als voedsel aanvaardbaar te zijn? — B.F., V.S.
Onder de joden was vis een gewoon voedingsmiddel. Jezus zelf at ook vis en bij verschillende gelegenheden leidde hij een succesvolle visvangst, zowel met een net als met een haak (Num. 11:5; Matth. 14:17; 17:27; Luk. 5:1-11; 24:42, 43). Men gebruikte ook sommige insekten als voedsel (Lev. 11:21; Mark. 1:6). De hoeveelheid bloed die zich in deze schepselen bevindt, kan natuurlijk zeer klein zijn zodat het onmogelijk is om hun bloed uit te storten; toch was dat vereist om het vlees van een schepsel als voedsel aanvaardbaar te maken (Lev. 17:13). Men behoefde het vlees niet uit te knijpen of uit te laten lekken; men moest het bloed er eenvoudigweg uitgieten of uitstorten. Indien er niet genoeg bloed is om uit te gieten, zijn christenen niet verplicht allerlei bijzondere maatregelen te nemen om zich er van te verzekeren dat er wat bloed aan een lichaam is onttrokken. Wanneer men bij het opensnijden van het schepsel een opeenhoping van bloed aantreft, kan dit natuurlijk gemakkelijk worden verwijderd en is het ook juist om dit te doen.
● In Matthéüs 24:30 staat: „En dan zal het teken van den Zoon des mensen verschijnen aan den hemel en dan zullen alle stammen der aarde zich op de borst slaan en zij zullen den Zoon des mensen zien komen op de wolken des hemels, met grote macht en heerlijkheid.” Waarom wordt betoogd dat het Griekse woord dat hier met „zien” is vertaald, namelijk horáo, „onderscheiden” betekent, wanneer bijna alle schriftuurplaatsen die het woord horáo bevatten de betekenis van letterlijk zien in zich hebben en niet slechts het onderscheiden van een voorwerp of persoon? — J.S., V.S.
Het streven om de letterlijke betekenis die dit Griekse werkwoord dikwijls heeft, die van letterlijk zien met het blote oog, aan alle teksten die deze uitdrukking gebruiken wanneer er sprake is van Christus’ tweede tegenwoordigheid op te leggen, is niet alleen in tegenspraak met de duidelijke grondleer van de Schrift dat Jezus’ tweede tegenwoordigheid onzichtbaar zou zijn, maar doet ook de wezenlijke betekenis van het Griekse werkwoord horáo zelf geweld aan.
Het Griekse werkwoord horáo is defectief, wat betekent dat het niet in alle tijden voorkomt en dat werkwoorden van een andere wortel gebruikt moeten worden ten einde de gedachte van zien aan te vullen. Dit is het geval in de toekomende tijd en ook in de aoristus. Het bezigen van dergelijke aanvullende werkwoorden kan daarom niet worden gebruikt om te argumenteren, zoals sommigen doen, dat horáo altijd een letterlijke betekenis heeft. A Greek-English Lexicon van Liddel en Scott toont dan ook aan dat horáo niet alleen zien met het blote oog betekent, maar ook waarnemen, gadeslaan, en „figuurlijk, geestelijk zien, onderscheiden, bemerken”. — Bladzijden 1244 en 1245 van de uitgave van 1948.
Wij moeten daarom zowel het verband en het getuigenis van het overige gedeelte van de Schrift als de vraag of horáo naar letterlijk zien met het blote oog verwijst of naar geestelijk zien, met de ogen des verstands, waarbij men onderscheidingsvermogen gebruikt, in aanmerking nemen. Vanwege het getuigenis van het overige gedeelte van de Schrift over de wederkomst van onze Heer moet horáo wanneer het in dat verband wordt gebruikt, naar onderscheidingsvermogen en niet naar letterlijk zien verwijzen. Daar hij een geest is, zal het voor het blote menselijke oog onmogelijk zijn hem rechtstreeks te zien. Met hun blote menselijke ogen zullen de mensen de uiterlijke manifestatie zien die zijn onzichtbare tegenwoordigheid en aankomst zal vergezellen. Door middel van deze uiterlijke manifestatie zullen zij figuurlijk gesproken geestelijk zien dat hij tot de strijd van de grote dag van God de Almachtige is gekomen. — Openb. 1:7.
De figuurlijke betekenis van horáo, die van onderscheid, wordt duidelijk door Romeinen 1:20 bewezen, waar het Griekse horáo wordt gebruikt in combinatie met het voorzetsel katá om het Griekse werkwoord kathoráo te vormen. De New World Translation vertaalt dit werkwoord kathoráo als „worden duidelijk gezien”, wat betekent duidelijk onderscheiden. Klaarblijkelijk zijn de dingen die in dit geval duidelijk gezien worden, dingen die niet met het blote oog gezien kunnen worden, maar alleen onderscheiden, namelijk Gods onzichtbare eigenschappen: „Want zijn onzichtbare hoedanigheden worden van de schepping der wereld af duidelijk gezien, omdat ze uit het geschapene worden begrepen, zelfs zijn eeuwige kracht en Godheid, zodat zij niet te verontschuldigen zijn.”
Merk tot slot een schriftplaats op die bewijst dat Jezus’ tegenwoordigheid door de wereld alleen met de ogen des verstands zou worden onderscheiden. Deze wordt aangetroffen in Johannes 14:19 waar wij in de New World Translation lezen: „Nog een korte tijd en de wereld zal mij niet meer zien, maar gij zult mij zien, omdat ik leef en gij zult leven.” De discipelen met hun letterlijke ogen zagen Jezus na zijn opstanding op aarde, en nadat zij zelf uit de dood werden opgewekt, kregen zij Jezus letterlijk te zien als geestelijke schepselen. Hier was het niet zo dat zij hem alleen maar onderscheidden. Wanneer dan in hun geval aanschouwen betekent om Jezus met het lichamelijke gezichtsvermogen te zien, dan betekent het wanneer Jezus in hetzelfde verband zegt dat de wereld hem niet meer zou zien dat zij hem niet meer rechtstreeks lichamelijk zouden zien, dat wil zeggen, op de enige manier waarop zij kunnen zien, met het blote menselijke oog. Hieruit blijkt dus dat het gebruik van het Griekse werkwoord horáo niet als een argument kan dienen dat alle mensen hem bij zijn tweede tegenwoordigheid met hun lichamelijke, stoffelijke gezichtsvermogen, hun natuurlijke ogen zouden zien.