De dringende behoefte aan zekerheid
„Gij, o Jehovah, gij alleen doet mij in zekerheid wonen” — Ps. 4:8, NW (vs 9, NBG).
1. Wat heeft het leven van de mens gedurende bijna al de tijd dat hij op aarde is, onzeker gemaakt?
HET leven van de mensheid is bijna gedurende al de tijd dat er mensen op aarde wonen, door onzekerheid gekenmerkt. De geschiedenis onthult de vele gevaren waaraan de mensen altijd al hebben blootgestaan. Ziekte, in al haar verschillende vormen, heeft mensen ten grave gesleept. Rampen en hongersnoden hebben hun tol geëist in de vorm van ongetelde mensenlevens. Oorlogen, zowel kleine als grote, hebben in vele landen grote verwoestingen aangericht en miljoenen mensen in een vroegtijdig graf doen neerdalen. Ook is de wereld nooit vrij van misdaad geweest, en talrijk zijn degenen die er het slachtoffer van zijn geworden.
2. Welke uitwerking hebben de ontwikkelingen op wetenschappelijk gebied op ’s mensen zekerheid gehad?
2 Hoewel de vooruitgang ten gevolge van de wetenschap de mensen van vele gemakken heeft voorzien die hun voordien niet ter beschikking stonden — zoals bijvoorbeeld medicijnen voor het behandelen van zijn kwalen — is het leven van de mens in onze wetenschappelijke eeuw niet veiliger geworden. Integendeel. De wetenschappelijke ontwikkeling op het gebied van de bewapening is zo kolossaal — denk alleen maar aan de kernwapens en aan de biologische en chemische wapens die worden geproduceerd — dat het leven van de mens, niet alleen in enkele landen, maar op de gehele aardbol, wordt bedreigd in een mate die in de gehele geschiedenis van de mensheid zonder weerga is. Het leven mag dan moderner zijn geworden, maar terzelfder tijd is het ook erg onzeker en gevaarlijk geworden. Het behoeft dan ook geen verbazing te wekken dat de toespraken van staatslieden en andere vooraanstaande persoonlijkheden, die met grote letters in de wereldpers verschijnen, iedere keer opnieuw om de uitdrukkingen „vrede” en „zekerheid” draaien. Ze weerspiegelen op duidelijke wijze de onzekerheid die in de wereld heerst.
3. Hoe heeft de bijbel onze tijd, die door onzekerheid wordt gekenmerkt, voorzegd?
3 Ondanks alle krachtsinspanningen die door wereldse mensen in het werk worden gesteld, wordt er geen werkelijke zekerheid bereikt. Het ene conflict is nauwelijks bijgelegd of het andere breekt al weer uit. Vele mensen die in de toekomst kijken, zien niets anders dan een groot vraagteken. Onveiligheid en onzekerheid nemen toe. Al deze toestanden heeft de bijbel als volgt nauwkeurig voor onze tijd voorzegd: „Ook zullen er tekenen zijn in zon en maan en sterren, en op de aarde radeloze angst der natiën, die vanwege het gebulder der zee en haar onstuimigheid geen uitweg weten, terwijl de mensen mat worden van vrees en verwachting omtrent de dingen die over de bewoonde aarde komen.” — Luk. 21:25, 26.
4. (a) Waarom zal deze huidige wereld nooit werkelijke vrede en zekerheid vinden? (b) Wie is de bron van ware zekerheid?
4 Volgens de bijbel hoeven wij nooit te verwachten dat de huidige onstuimige wereld vrede en zekerheid zal vinden. Waarom is dit zo? Omdat ze in de verkeerde richting en op de verkeerde manier naar zekerheid zoekt. De mensen in het algemeen hebben niet geleerd dat mensen en menselijke organisaties nooit ware zekerheid kunnen verschaffen. Zij negeren de duidelijke raad van de bijbel: „Vertrouwt niet op edelen, op een mensenkind, bij wien geen heil is” (Ps. 146:3). Geen enkel mens, ongeacht hoe belangrijk hij wellicht is en met welke autoriteit op religieus of politiek gebied hij is bekleed, geen enkele natie van deze wereld en geen enkele internationale organisatie kan de mensheid ware zekerheid en redding schenken. Deze kostbare, nagestreefde doeleinden kunnen slechts uit één bron voortkomen, namelijk God de Almachtige, wiens naam Jehovah is, en slechts wanneer ze in harmonie zijn met de voorzieningen die hij heeft getroffen. — Jes. 43:11.
ZEKERHEID IN HET ISRAËL UIT DE OUDHEID
5. (a) Wat toont Israëls geschiedenis aan met betrekking tot zekerheid? (b) Geef een beschrijving van de gezegende regering van koning Salomo.
5 Zoals algemeen bekend is, waren de Israëlieten, dat wil zeggen de afstammelingen van de Hebreeër Abraham via zijn zoon Isaäk en zijn kleinzoon Jakob, eens het uitverkoren volk van Jehovah. In Jehovah’s bemoeienissen met Israël treffen wij onthullende voorafschaduwingen aan van de wijze waarop zekerheid verworven kan worden en hoe deze verloren kan gaan. Zoals de geschiedenis van Israël aantoont, hadden nationale en individuele zekerheid naar alle waarschijnlijkheid hun hoogtepunt bereikt gedurende de regering van de wijze, vredelievende en vermaarde koning Salomo, een van de menselijke koningen die in hun regering de onzichtbare koning Jehovah vertegenwoordigden. Met indrukwekkende bewoordingen bericht een kroniekschrijver over die gezegende tijd: „Hij had vrede rondom aan alle zijden, zodat Juda en Israël gerust woonden, ieder onder zijn wijnstok en onder zijn vijgeboom, van Dan tot Berseba, gedurende het gehele leven van Salomo.” — 1 Kon. 4:24, 25.
6. (a) Welke factoren droegen tot Israëls welzijn en zekerheid bij? (b) Wat wordt evenwel door Israëls latere geschiedenis aangetoond?
6 Deze vrede, zekerheid en voorspoed gedurende de regering van koning Salomo waren niet het resultaat van menselijke wijsheid. Ze waren veeleer het resultaat van hemelse wijsheid. De Israëlieten hadden een voortreffelijk wetstelsel ontvangen. Eeuwen voordien had Jehovah het aan Mozes en door bemiddeling van hem aan de natie Israël bekendgemaakt. Deze uniforme wetgeving moest in het gehele gebied van die natie worden toegepast en gold over het algemeen zowel voor Israëlieten als voor buitenlanders. Ze beheerste de verhouding van dit volk tot zijn God en ook de verhouding tussen afzonderlijke personen. Het was een goede wet. De christelijke apostel Paulus getuigde hiervan toen hij schreef: „Daarom is de wet harerzijds heilig, en het gebod is heilig en rechtvaardig en goed” (Rom. 7:12). Hoe nauwgezetter het volk deze wet naleefde, en dit gold zowel voor de regeerders als voor de onderdanen, des te meer genoten zij de gunst van hun God, Jehovah, en des te meer verheugden zij zich in vrede en zekerheid. Hoe meer zij daarentegen van de wet afweken, hierin gewoonlijk voorgegaan door een heersersklasse die goddeloos was geworden, des te groter werd hun onzekerheid. Dit wordt wel op zeer tragische wijze geïllustreerd door wat er met Israël is gebeurd nadat de meerderheid de Messías, degene die God hun als hun Verlosser had gezonden, had verworpen. In 70 G.T., toen de Romeinen Israëls befaamde hoofdstad, Jeruzalem, verwoestten, verloor dit buitengewoon begunstigde volk zijn nationale bestaan. De geschiedenis van de joden gedurende de negentien eeuwen die volgden is zonder weerga wat onzekerheid en tegenspoed betreft. Door dit alles wordt alleen maar aangetoond dat ware zekerheid nooit verkregen kan worden wanneer men niet in een juiste verhouding tot ’s mensen Schepper staat. — Ps. 91:2.
DE TOEVLUCHTSSTAD — EEN BESCHERMENDE VOORZIENING
7. Waarom is de wet van Mozes nog steeds voor ons van belang?
7 Laten wij nu een van de voorzieningen van de Mozaïsche wet nauwkeuriger beschouwen. Het is waar dat de Mozaïsche wet, met haar vele verordeningen en strafsancties, niet langer van kracht is. Toen de Messías, Jezus Christus, negentien eeuwen geleden kwam, was de tijd waarin deze wet van kracht was, voorbij. Ze had haar doel gediend. Doordat ze werd vervuld, werd ze uit de weg geruimd. De bijbel licht ons hierover in door te zeggen: „Hij heeft ons al onze overtredingen goedgunstig vergeven en het met de hand geschreven document [de Mozaïsche wet], dat tegen ons was, hetwelk uit verordeningen bestond en ons tegenstond, uitgewist, en Hij heeft het uit de weg geruimd door het aan de martelpaal [van Jezus Christus] te hangen” (Kol. 2:13, 14). Hoewel deze oude verzameling wetten niet meer van kracht was nadat Jezus Christus werd gebruikt om er op 14 Nisan 33 G.T. een einde aan te maken, bevat ze echter zowel vele leerzame voorbeelden of „schaduwen” als beginselen, die tot verlichting en nut van christenen dienen. De wekelijkse sabbat of rustdag, die als bepaling in de Mozaïsche wet werd opgenomen, was bijvoorbeeld zo’n schaduw van toekomstige goede dingen, want deze wees vooruit naar iets wat in de toekomst zou komen, namelijk de duizend jaren van vrede en rust onder de regering van Christus, de Messías. — Kol. 2:16, 17; Hebr. 10:1.
8. Hoeveel toevluchtssteden waren er, en welke namen hadden ze?
8 Een buitengewoon interessante voorziening in de Mozaïsche wet was die van de toevluchtssteden. Waar bevonden deze zich en welk doel dienden ze? De Wet voorzag in een totaal van zes van deze steden, drie aan de oostzijde en drie aan de westzijde van de rivier de Jordaan. Jozua, Mozes’ opvolger als zichtbare leider van Israël, licht ons als volgt in over de namen en de geografische ligging van deze steden: „Toen heiligden zij Kedes in Galilea, op het gebergte van Naftali, en Sichem, op het gebergte van Efraïm, en Kirjath-Arba, dat is Hebron, op het gebergte van Juda. En aan de overzijde van den Jordaan, oostwaarts van Jericho, wezen zij Bezer aan, in de woestijn, op de hoogvlakte, uit den stam Ruben; en Ramoth in Gilead uit den stam Gad, en Golan in Basan uit den stam Manasse.” — Joz. 20:7, 8.
9. (a) Hoe waren deze steden over het land verdeeld? (b) Welk doel dienden ze in werkelijkheid?
9 Een blik op de kaart van het Beloofde Land toont aan dat deze steden tamelijk evenredig over het land waren verdeeld. Waarom was dit zo? Deze steden moesten binnen het bereik zijn van elke inwoner — zowel de Israëlieten als de inwonende vreemdelingen en bijwoners — die de bescherming van de stad nodig zouden kunnen hebben. Deze steden waren toevluchtshavens, plaatsen van bescherming die openstonden voor personen wier leven in gevaar verkeerde, en daarom waren ze zo gelegen dat degenen die bescherming zochten, redelijkerwijs de noodzakelijke kracht en tijd zouden hebben om er naar toe te vluchten. In de nationale wet werd bepaald wie voor bescherming in aanmerking kwam. Iedereen kon naar een van deze steden vluchten die, ten gevolge van een ongeluk, zonder enige kwade beweegreden, de dood van een ander of anderen had veroorzaakt, of dit nu tijdens het werk of onder andere omstandigheden was gebeurd.
10. Onder welke omstandigheden kon iemand er bijvoorbeeld naar toe vluchten?
10 Ter illustratie volgt hier een voorbeeld van zo’n situatie, waardoor het voor de betrokkene noodzakelijk was naar de toevluchtsstad te vluchten. „In het volgende geval zal de doodslager, die daarheen vlucht, in leven blijven: als hij zijn naaste zonder opzet gedood heeft, terwijl hij tevoren geen haat tegen hem koesterde. Als bijvoorbeeld iemand met zijn naaste in het bos komt, om hout te hakken, en zijn hand maakt een zwaai met de bijl om een boom te vellen, en het ijzer schiet van den steel af en treft zijn naaste, zodat deze sterft, dan kan hij naar een van die steden vluchten en in leven blijven.” — Deut. 19:4, 5.
DE HEILIGHEID VAN HET MENSELIJKE LEVEN
11. (a) Waarom moest men naar de toevluchtsstad vluchten? (b) Wat wordt door Jehovah’s woorden tot Noach aangetoond?
11 Wij zouden ons echter kunnen afvragen: Waarom zou zo iemand eigenlijk naar een plaats van bescherming moeten vluchten? Omdat hij, na de dood van een medemens veroorzaakt te hebben, nu zelf gevaar liep zijn leven te verliezen. De nauwste bloedverwant had het recht als bloedwreker van de gedode persoon op te treden; hij was gemachtigd als oordeelsvoltrekker op te treden, en in deze hoedanigheid kon hij snel handelen, zonder te talmen. Dit recht van de bloedwreker werd destijds volledig erkend. Het vond ongetwijfeld zijn oorsprong in de verordening die in het eerste boek van de bijbel, in Genesis 9, de verzen 4 tot 6, staat opgetekend. Daar treffen wij de woorden aan die Jehovah tot Noach en zijn zonen, de overlevenden van de wereldomvattende vloed, heeft gesproken, en door deze woorden wordt onderstreept welke grote waarde de Schepper aan het menselijke leven hecht. „Alleen vlees met zijn ziel, zijn bloed, zult gij niet eten. En waarlijk, Ik zal uw eigen bloed eisen; van al het gedierte zal Ik het eisen en van de mensen onderling zal Ik het leven des mensen eisen. Wie des mensen bloed vergiet, diens bloed zal door den mens vergoten worden. Want naar het beeld Gods heeft Hij den mens gemaakt.” Van deze oude verordening werd het recht afgeleid aan degenen die op onwettige wijze menselijk bloed hadden vergoten, de doodstraf toe te dienen.
12. Kleefde er alleen maar bloedschuld aan de opzettelijke moordenaar?
12 Deze oude verordening werd in de Mozaïsche wet officieel erkend. Iedereen die opzettelijk en op onwettige wijze menselijk bloed had vergoten, moest dit, nadat de moord was bewezen en door getuigen was bevestigd, met zijn eigen leven bekopen (Deut. 17:6). Zelfs iemand die onopzettelijk, zonder kwade bedoelingen, de dood van een medemens had veroorzaakt, had bloedschuld op zich geladen. Voor een dergelijk geval was in de Wet echter de voorziening opgenomen dat de ongelukkige wie dit was overkomen, aan de dood kon ontsnappen door naar de dichtstbijzijnde toevluchtsstad te vluchten. De hierop betrekking hebbende passage in de Wet luidt: „En Jehovah vervolgde tot Mozes te spreken, zeggende: ’Spreek tot de zonen van Israël, en gij moet tot hen zeggen: „Gij trekt nu de Jordaan over naar het land Kanaän. En gij moet geschikte steden voor u uitkiezen. Tot toevluchtssteden zullen ze u dienen, en daarheen moet de doodslager vluchten die zonder opzet een ziel doodslaat. En de steden moeten u dienen tot een toevluchtsoord tegen de bloedwreker, opdat de doodslager niet sterve eer hij voor de vergadering terechtstaat. En de steden die gij zult geven, de zes toevluchtssteden, zullen u ten dienste staan. . . . Voor de zonen van Israël en voor de inwonende vreemdeling en voor de bijwoner in hun midden zullen deze zes steden tot toevluchtsoord dienen, opdat een ieder die zonder opzet een ziel doodslaat, daarheen kan vluchten.”’” — Num. 35:9-15, NW; Joz. 20:1-6.
13, 14. (a) Werd het een opzettelijke moordenaar toegestaan in de toevluchtsstad bescherming te ontvangen? (b) Hoe werd bepaald of de vluchteling bescherming waard was of met opzet te werk was gegaan?
13 Zo blijkt dus dat deze regeling voor iedereen die ervoor in aanmerking kwam, een wettelijke voorziening was om kostbare mensenlevens te redden. Deze zes steden waren terzelfder tijd steden van de levieten, en een van deze steden, Hebron, behoorde de Aäronische priesters toe. Hoe stond het echter met degene die in een van de zes steden voordeel trok van de wettelijke bescherming die er werd geboden maar er in werkelijkheid niet voor in aanmerking kwam, zoals bijvoorbeeld in het geval van een opzettelijke moordenaar? Het was bij de Wet uitgesloten dat een moordenaar bescherming zou ontvangen, aangezien zo iemand onwaardig werd geacht van de beschutting die deze steden boden, gebruik te maken. Om de verzekering te hebben dat geen onwaardige toevlucht zou vinden, eiste de wet dat er eerst een verhoor zou worden afgenomen, ten einde de omstandigheden aan een onderzoek te onderwerpen, voordat iemand definitief in de bescherming biedende stad zou worden opgenomen. De oudere mannen uit de woonplaats van de doodslager moesten de zaak onderzoeken en de definitieve beslissing geven. Als de beslissing gunstig voor de vluchteling uitviel, werd hij voortaan door de heilige status van de toevluchtsstad beschermd. Zo lezen wij:
14 „Maar indien hij hem onvoorziens, zonder vijandschap, een stoot heeft toegebracht, of zonder op de loer te liggen enig voorwerp naar hem heeft geworpen, of zonder hem te zien enige steen, waardoor [de ander] zou kunnen sterven, of hij er de oorzaak van zou zijn dat die op hem viel, zodat hij stierf, terwijl hij hem niet vijandig gezind was en niet zijn nadeel zocht, dan moet de vergadering naar deze rechtsbeslissingen rechtspreken tussen degene die geslagen heeft en de bloedwreker. En de vergadering moet de doodslager uit de hand van de bloedwreker bevrijden, en de vergadering moet hem naar zijn toevluchtsstad, waarheen hij gevlucht was, doen terugkeren, en hij moet daarin wonen tot aan de dood van de hogepriester, die met de heilige olie werd gezalfd.” — Num. 35:22-25, NW.
15. Hoe lang moest de onopzettelijke doodslager in de toevluchtsstad blijven?
15 Het laatste gedeelte van de zojuist aangehaalde schriftplaats onthult hoe lang de onopzettelijke doodslager in dit wettelijk verschafte toevluchtsoord moest blijven. Hij behoefde er niet noodzakelijkerwijs zijn leven lang te blijven, doch slechts totdat de hogepriester stierf, ongeacht welke hogepriester ten tijde dat de vluchteling zich naar een van deze veilige havens had gespoed, in functie was. Als de hogepriester stierf, waren allen die erheen waren gevlucht, plotseling volledig gerechtigd de stad te verlaten en naar hun vroegere woonplaatsen terug te keren. Verkeerden zij dan niet in gevaar door de bloedwreker overvallen te worden? Neen, dit was niet langer zo. De bloedwreker had nu niet langer het recht de vrijgelaten vluchtelingen schade te berokkenen. Er was een einde aan de zaak gekomen. Er bestond in het geheel geen bloedschuld meer waarmee rekening gehouden moest worden. „Want hij behoort tot aan de dood van de hogepriester in zijn toevluchtsstad te wonen, en na de dood van de hogepriester mag de doodslager naar het land van zijn bezitting terugkeren.” — Num. 35:28, NW.
16. Wat leert de voorziening van de toevluchtsstad ons met betrekking tot de waarde van het menselijke leven?
16 De voorziening van de toevluchtsstad leert ons meer dan één ding. Er wordt duidelijk door aangetoond dat de Schepper van de mens, Jehovah, het menselijke leven als iets waardevols beschouwt. Er bestaat geen twijfel over dat Hij het volledige en onbetwistbare recht bezit het leven van de mens te vernietigen als de mens zijn soevereine wil tegenstaat en zijn voornemen negeert. De mens bevindt zich echter stellig niet in dezelfde positie als zijn Schepper en hij bezit derhalve niet het recht het menselijke leven naar eigen believen uit te doven. Zo waardevol is het leven nu. Het is in zeker opzicht heilig. De Mozaïsche wet bepaalde dat zelfs de onopzettelijke doodslager bloedschuld op zich laadde, waardoor wordt aangetoond hoe ernstig God de kwestie van bloedvergieten bezag. Deze strengheid had ongetwijfeld ten doel de Israëlieten te imponeren en de juiste waardering voor de heiligheid van het menselijke leven in hun geest te prenten. Zij leerden hierdoor ook dat zij in hun omgang met anderen altijd zorgvuldig rekening moesten houden met dit kostbaarste bezit van hun medemensen — leven. De psalmist liet duidelijk uitkomen wie de grote Bron was toen hij schreef: „Want bij U is de bron des levens.” — Ps. 36:10 9.
17. Welke twee belangrijke eigenschappen van Jehovah worden in deze speciale wettelijke voorziening weerspiegeld?
17 Aan de andere kant wordt door de voorziening van de toevluchtsstad aangetoond dat Jehovah een God van barmhartigheid is en dat Hij, als de Allerhoogste Rechter, het hart van de mensen kent en een onderscheid maakt tussen degene die onopzettelijk een verkeerde daad bedrijft en degene die goddeloos van hart is en de goddelijke wet opzettelijk en arrogant overtreedt. Door de voorziening van de bescherming biedende stad, zoals deze in het Israël uit de oudheid bestond, worden derhalve twee belangrijke eigenschappen van Jehovah geopenbaard: zijn gerechtigheid en zijn barmhartigheid. De psalmist schreef: „Gerechtigheid en recht zijn de grondslag van uw troon, goedertierenheid en trouw gaan voor uw aangezicht henen.” — Ps. 89:15 14.
18. Welke vragen rijzen er nu, aangezien die voorziening profetisch was?
18 Aangezien de voorziening van de toevluchtsstad van profetische betekenis was en vooruitwees naar grotere dingen die nog in de toekomst lagen, rijzen de volgende vragen: Wat wordt door deze stad afgebeeld? Wie wordt afgebeeld door de onopzettelijke doodslager die daarheen mocht vluchten en wie door de bloedwreker die de onopzettelijke doodslager op de hielen zat? Wat wordt bedoeld met de weg die naar deze steden leidde? Wie is de hogepriester? En wat wordt aangetoond door het feit dat de vluchtelingen de stad konden verlaten nadat de hogepriester was gestorven? Op al deze vragen kunnen wij een bevredigend antwoord krijgen als wij toelaten dat Gods heilige geest ’ons in alle waarheid leidt’ (Joh. 16:13). Voor een verdere bespreking van deze vragen verwijzen wij de lezer naar het volgende artikel.
[Kaart op blz. 679]
(Zie publicatie voor volledig gezette tekst)
Toevluchtssteden
KEDES
GOLAN
RAMOTH-GILEAD
SICHEM
BEZER
HEBRON