Het openstellen van de weg ten leven voor de bevolking van India
HET jaar 1912 was voor de bevolking van India uitermate belangrijk, hoewel niemand toentertijd kon voorzien hóe belangrijk wel. Dat jaar kenmerkte het begin van een beweging in India welke ten slotte voor velen in dit land eeuwig leven zal betekenen.
Een begrip van de waarheid betreffende de Almachtige God, de Schepper, is voor eeuwig leven van essentieel belang; die waarheid is echter nooit populair geweest, want „de gehele wereld ligt in de macht van de goddeloze”, Satan de Duivel. Als „god van dit samenstel van dingen” heeft Satan „de geest der ongelovigen . . . verblind, opdat de verlichting van het glorierijke goede nieuws over de Christus, die het beeld van God is, niet zou kunnen doorschijnen” (1 Joh. 5:19; 2 Kor. 4:4, NW). Elke beweging die dergelijke verblinde ogen van begrip zal openen en licht werpt op de weg tot het eeuwige leven, is daarom beslist belangrijk, en zo’n beweging vond nu in 1912 in India haar begin.
In dat jaar maakte een groep van zeven mannen een reis rond de wereld. Deze vormde een onderdeel van een veldtocht welke door het thans als de Watch Tower Bible and Tract Society of Pennsylvania bekendstaande genootschap werd gefinancierd. Het Genootschap legde zich er in gehoorzaamheid aan en in vervulling van Jezus Christus’ profetische woorden in Matthéüs 24:14 (NW): „En dit goede nieuws van het koninkrijk zal op de gehele bewoonde aarde worden gepredikt om alle natiën een getuigenis te geven, en dan zal het volbrachte einde komen” op toe om de boodschap van de oprichting van Gods koninkrijk over de gehele wereld te verbreiden.
C.T. RUSSELL BEZOEKT INDIA
Die zeven mannen waren mannen van actie, mannen van hoop. Hun hoop was gebaseerd op het zekere Woord van God, het Woord dat de christenheid belijdt te geloven en te onderwijzen. Deze mannen wilden zelf uitzoeken of de christelijke zendingen of missies wel deden wat men van hen veronderstelde: dat wil zeggen, of zij getuigenis aflegden van het naderende einde van dit oude samenstel van dingen en de mensen de waarheid onderwezen over Gods koninkrijk en de zegeningen welke dat koninkrijk de aarde zal brengen.
Daarom reisden deze mannen. Van Amerika gingen zij naar Hawaii, Japan, China en verder door Azië naar India. Daar hielden zij bijbellezingen in Trivandrum, Kottarakara, Nagercoil, Puram, Madras, Vizagapatam, Calcutta, Benares, Lucknow en Bombay. Grote aantallen mensen kwamen naar hen luisteren, enkelen met meer belangstelling dan de anderen. Speciaal één luisterde met meer dan voorbijgaande interesse. Hij zag dat dit de waarheid was welke hij tevoren niet had kunnen vinden. Hij deed pogingen om persoonlijk met de voorzitter van dit comité van zeven personen, C.T. Russell, te spreken. Daar zij een druk programma hadden, stemde Russell er in toe om een half uur lang de vragen van de jonge Joseph, want zo heette de betrokkene, te beantwoorden. Dit gesprek duurde twee uur en leidde tot een permanente regeling tot voortzetting van het bijbelonderwijs in India, hetgeen tot gevolg heeft gehad dat vele nederige Indiërs hierdoor de hoop op eeuwig leven hebben ontvangen.
In die vroegere dagen in 1912 werden de fundamentele waarheden onderwezen, zonder dat er ten aanzien van de predikingsmethode veel theocratische organisatie aan te pas kwam. Wekelijks werden er predikingsdiensten gehouden, en er werden ook studieklassen ingesteld. Sommigen van de meer ijverigen besteedden er tijd aan om traktaten te verspreiden of om op aangekondigde bijeenkomsten de mensen toe te spreken, terwijl ze dit ook van huis tot huis deden. Dit was echter slechts het begin van een beweging in India die zou groeien en door God gebruikt zou worden om zijn wil en voornemen bekend te maken.
Aanvankelijk was deze beweging tot zuid-India en speciaal tot Travancore, zoals de huidige staat Kerala toen werd genoemd, beperkt. Er werden in vele plaatsen bijbelklassen georganiseerd en de leden hiervan kwamen, door de naam van het Engelse bijkantoor van dit wereldgenootschap, de International Bible Students Association, als „bijbelonderzoekers” bekend te staan. Kort hierna werd een vertegenwoordiger van het Amerikaanse hoofdbureau naar India gezonden ten einde het werk te bevorderen. In 1914 brak evenwel de eerste Wereldoorlog uit en spoedig bleek het noodzakelijk dat genoemde persoon naar huis terugkeerde. Een tijdlang lag het werk stil. Toen werd er weer iemand van het hoofdbureau naar India toegezonden, waarna het werk zich weer uitbreidde; de oorlogstoestand dwong hem echter nogmaals om het land te verlaten. Korte tijd maakte deze jeugdige beweging een kritieke periode door. In 1926 werd de weg tot expansie weer geopend.
HULP VOOR HET VELD IN INDIA
Na het belangrijke congres van Jehovah’s getuigen in mei 1926 in Londen, werden er twee personen voor het werk in India uitgekozen. De metgezel van één van hen was naar zijn predikingstoewijzing in zuid-Wales teruggekeerd en vroeg zich af wat er met hem zou gebeuren nu zijn partner in de buitenlandse dienst was aangesteld. Nog maar een dag of twee later vond deze jongeman, F.E. Skinner, toen hij thuis kwam na enige uitnodigingen voor een bijbellezing te hebben uitgereikt, een telegram op hem liggen wachten.
Het telegram luidde: „Broeder Rutherford wil je spreken.” Broeder Rutherford was op dat ogenblik in Londen en het was bekend dat sommige van de broeders uit Engeland naar andere landen werden gezonden om daar het predikingswerk te organiseren. Daarom was de gedachte welke de jongeman de volgende morgen bij zijn treinreis naar Londen het meeste bezighield: „Wat betekent dit? Het moet wel de een of andere dienst in het buitenland inhouden. Ik ben benieuwd waar.” Eén ding wist hij echter zeker, en dat was: „Waar het ook zal zijn, ik ben bereid om ernaartoe te gaan.”
Aldus ingesteld kwam hij op het bijkantoorbureau van het Genootschap in Londen aan en stond al vlug tegenover broeder Rutherford. „Kan het je iets schelen in welk deel van de aarde je werkt?” vroeg broeder Rutherford. „Neen”, was het antwoord. „Zou je naar India willen gaan?” was de volgende vraag. „Wanneer wilt u dat ik vertrek?” antwoordde de jongeman. Zo werden er in enkele minuten beslissingen genomen en zouden de twee vroegere partners weer, alleen nu met grotere verantwoordelijkheden, met elkaar verenigd worden; hun taak was: het in 1912 in India begonnen Koninkrijkswerk te organiseren en uit te breiden. George Wright, de eerste van de twee die voor dit werk werden uitgenodigd, woonde in Londen, terwijl zijn partner uit Sheffield kwam. Daarom moest George voor de paspoorten zorgen en passage boeken op een boot van Londen naar Bombay, terwijl zijn partner zich naar Sheffield spoedde om daar afscheid te nemen van ouders en vrienden — voor onbepaalde tijd. Het leek allemaal op de oproep welke Abram ontving: „Trek weg uit uw land, uit uw stam en uit het huis van uw vader, naar het land, dat Ik u tonen zal.” „En hij vertrok, zonder te weten waar hij komen zou.” — Gen. 12:1, PC; Hebr. 11:8.
De reis naar India was vol nieuwe ervaringen, toen het schip zich mijl na mijl, dag na dag, door steeds warmere wateren, door de wonderbaarlijk blauwe Middellandse Zee, naar Port Said voortspoedde. Hier kregen zij een eerste glimp van het leven in het Oosten, maar zij waren nog maar op de helft van de afstand. Verder door het Suez-kanaal, langs die verschrikkelijk dorre, grasloze bergwoestijnen van Sinaï, waar de natie Israël op haar reis van Egypte naar het Beloofde Land doorheen trok. Voorts door de Rode Zee naar Aden en toen via de Arabische Zee naar Bombay aan de westkust van India. Op de pier stond een Indische broeder, dezelfde broeder Joseph die veertien jaar daarvoor met pastor Russell had gesproken. Nadat ze gezamenlijk een dag of twee de plannen voor de toekomst hadden doorgenomen, werden onze twee Engelse partners alleen in de grote stad Bombay achtergelaten, ten einde daar met het belangrijke hun opgedragen werk te beginnen, namelijk, om de boodschap van eeuwig leven door Jehovah’s koninkrijk tot de miljoenen mensen in India te brengen.
Dit was niet gemakkelijk. Onmiddellijk werden er plannen gemaakt om twee overal bekendgemaakte openbare lezingen te houden met de opwindende titels: „Miljoenen nu levende mensen zullen nimmer sterven!” en „Waar zijn de doden?” Het was een gemengd gehoor dat naar die lezingen kwam luisteren, maar sommigen lieten hun naam achter voor een verder gesprek en werden bezocht. Voorts werd er korte tijd later een serie lezingen bekendgemaakt welke in een instituut voor spoorwegpersoneel gehouden zouden worden. Deze lezingen hadden regelmatige wekelijkse bijbelstudieklassen tot gevolg; en er zijn nog steeds trouwe dienstknechten van God die als getuigen van Jehovah dienst verrichten, die deze vergaderingen bijwoonden. Dit werk keerde de geest der mensen van religieuze overleveringen tot het zuivere Woord van God, en schonk hun hoop op eeuwig leven op een paradijsachtige aarde.
De beweging zou echter niet tot Bombay of Travancore beperkt blijven. Geheel India moest in de gelegenheid worden gesteld om de boodschap te horen. Op verscheidene plaatsen in het land bevonden zich geïsoleerde afzonderlijke personen en kleine groepen die bezocht moesten worden. Daarom werden er voor onze twee partners in Bombay regelingen getroffen zodat zij om de beurt het land door konden reizen ten einde deze geïsoleerde personen te bezoeken. Zij gingen naar het noorden, zuiden, oosten en westen en vooral naar de steden waar Engelsen of mensen van Engelse afstamming (Engels-Indiërs) woonden.
REISMOEILIJKHEDEN
Het was wel duidelijk dat een dergelijk groot land met zo’n enorme bevolking nooit voldoende door twee of drie mannen bewerkt zou kunnen worden, en daarom werd er een oproep gedaan voor meer werkers. In 1928 kwamen er twee bij en nog twee in 1929. Het was echter nog steeds onvoldoende. Bovendien waren de middelen waarmee zij zich verplaatsten, zeer ongerieflijk, om nog maar niet te spreken van de onderdakfaciliteiten in de kleinere steden en dorpen. Om laatstgenoemde moeilijkheid te overwinnen, werd er een Ford-auto gekocht, van het bekende model A, deze werd omgebouwd tot een soort van vrachtwagentje met slaap- en kookgelegenheid. Hierdoor waren de reizigers ten minste niet afhankelijk van hotels welke in sommige plaatsen helemaal niet voorkwamen.
In 1931 kwamen er nog drie Engelsen voor dienst naar India, hiermee het aantal werkkrachten vergrotend. Kort hierna kocht een plaatselijke broeder net zo’n wagen, terwijl nog een ander hier ook toe overging. Gedurende 1933 reisde een pionier het gehele jaar met een dergelijke wagen het land af; hij was uitgerust met een filmapparatuur voor het vertonen van „Het Photo-Drama der Schepping”; aldus kregen vele duizenden mensen een grondig getuigenis betreffende de Koninkrijkshoop. Tegen 1934 waren er dus vier van de bovengenoemde wagens die voortdurend door India trokken met het doel gedrukte lectuur welke de boodschap van eeuwig leven bevatte, te verspreiden.
In 1937 werd het boek Rijkdom in vier inheemse talen gepubliceerd; dit bijbelstudiehulpmiddel hielp velen een goede kennis van de waarheid te verkrijgen. In een verslag uit 1937 over de Punjab stond het volgende: „Het boek Rijkdom in het Oerdoe ziet men in de christelijke dorpen rond Khanewal in de handen van elke Oerdoe-lezende man en vrouw.” In dat jaar waren er 28 pioniers en 365 gemeenteverkondigers die in India het goede nieuws van Gods koninkrijk predikten.
Tegen de tijd dat in 1939 de tweede wereldoorlog uitbrak, had deze kleine groep werkers veel meer dan een half miljoen boeken en brochures verspreid, en hadden deze predikers de meeste belangrijke steden en talloze dorpen in dit uitgestrekte land bewerkt. Op deze wijze werden de fundamentele waarheden van Gods voornemen binnen het bereik van vele miljoenen gebracht.
De pioniers deden in die dagen — toen men nog niet overal langs de grote verkeerswegen benzinestations tegenkwam — vele en gevarieerde ervaringen op. Dikwijls waren de wegen niet meer dan paden voor ossekarren. De rivieren hadden onveranderlijk geen bruggen en meer dan eens moest zo’n wagen van een broeder in het midden van de stroom worden uitgeladen en de achterwielen uit de modder worden opgevijzeld, terwijl er wel bijna een halve meter water stond. Of men moest in de droge tijd door een groot gebied met gloeiend heet zand trekken, waardoor men de banden half leeg moest laten lopen ten einde niet in het zand weg te zakken, terwijl men ze daarna weer met een voetpomp moest oppompen. In 1940 huurde een groep pioniers in Travancore een boot, waarna zij aan stille binnenwateren geïsoleerd liggende dorpen bezochten. Ongeveer duizend personen luisterden naar de lezingen en er werden hier bijna zeshonderd boeken en brochures verspreid. In datzelfde jaar vroeg de manager van een bioscoop om bepaalde grammofoonplaten van de serie „Regering en Vrede”; hij wilde deze gedurende pauzes bij de vertoning van de film „Nazispion” laten draaien. Als gevolg hiervan werden er vele boeken verspreid.
ONDANKS HET VERBOD BEREIKT „DE WACHTTOREN” DE MENSEN
Gedurende de tweede Wereldoorlog was het verboden om lectuur van het Genootschap India binnen te brengen; in Calcutta werd pioniers al hun lectuur afgenomen. De regeringsfunctionarissen konden de waarheid echter niet verbieden, want dit werk was door God geordineerd en niets kon het tot stilstand brengen. Hoewel De Wachttoren verboden was, heeft men geen enkele uitgave gemist. Bovendien drukten wij van elke uitgave een aantal exemplaren en legden deze in de handen van hen die ze wilden lezen.
Tegen het eind van de oorlog in 1944 namen enkele leden van de Wetgevende vergadering het verbod op onze lectuur opnieuw in overweging. Niet lang hierna verklaarde de minister van binnenlandse zaken het verbod voor ingetrokken. Onder grote vreugde werd er in Jubbulpore een congres gehouden, want nu was het weer mogelijk om een openbare bijbellezing aan te kondigen en zonder de dreiging van een politionele actie bijbelse lectuur te verspreiden.
In de oorlogsjaren opende het Genootschap in de Verenigde Staten een bijbelse opleidingsschool, bekend als de Wachttoren Bijbelschool Gilead. Het doel van deze school was om mannen en vrouwen voor buitenlandse zendingsdienst op te leiden. Zou ook India voordeel trekken van deze voorziening? Ja, inderdaad. Op een avond werd de bijkantoordienaar, F.E. Skinner, gedurende de wekelijkse dienstvergadering in een gemeente te Bombay, een telegram overhandigd. Denkend dat het een dringend verzoek van een pionier om lectuur was, opende hij het en las: „Kom naar Gilead.”
Hoewel de oorlog voorbij was, bestond er geen normale scheepvaartlijn voor het gewone publiek. Het probleem was nu om op tijd voor de volgende Gileadcursus van India naar Amerika te komen. Ten slotte kon er op een troepentransportschip dat voor gewone passagiers beschikbaar was gesteld, passage worden geboekt. De reis ging van India oostwaarts door de Stille Oceaan via Singapore en Sjanghai. Hoe opwindend was het om in San Francisco voet aan land te zetten en in het huis van een Amerikaanse broeder een gastvrij onthaal te vinden! Toen over het Amerikaanse vasteland naar Chicago, Buffalo en verder naar Ithaca in de staat New York, en de Gileadschool.
De opleiding op Gilead werd gevolgd door zes maanden kringwerk in Amerikaanse gemeenten. Hierna werden er jaar na jaar meer zendelingen van Gilead aan India toegewezen. De hoop op eeuwig leven werd in het hart van vele mensen geplant. Het aantal van ongeveer 300 leden van de Nieuwe-Wereldmaatschappij in 1950 groeide uit tot ruim 1500 in 1960.
EEN NIEUW BIJKANTOORGEBOUW
Ook de bezoeken van de president van de Watch Tower Society werkten zeer stimulerend. Toen werd er weer een belangrijke stap voorwaarts gedaan: India zou zijn eigen nieuwe bijkantoorgebouw met huisvestingsfaciliteiten voor de bureauwerkers krijgen. In de buitenwijken van Bombay werd dicht bij de zee in een nette, rustige wijk het fundament gelegd voor een ruim kantoorgebouw. Langzamerhand kwam er uit het cementen geraamte een mooi gebouw te voorschijn, en de vraag was nu: Wanneer en door wie zou het officieel geopend en aan Jehovah, de Schenker van deze voorziening, opgedragen worden?
Het was nu november 1960, en volgens het programma zou de reizende vertegenwoordiger van het Genootschap India in december bezoeken. Inderdaad, het verwachte bezoek werd aangekondigd. Hoe passend zou het zijn indien het nieuwe gebouw door hem zou worden ingewijd! Er werd dus een inwijdingsprogramma opgesteld. De districtsdienaar, broeder Sanderson, was toevallig net met vakantie, en kon daardoor gemakkelijk voor deze gelegenheid naar Bombay komen; ook hij werd uitgenodigd om op deze gelukkige bijeenkomst een lezing te houden.
De bijkantoordienaar was de eerste spreker. Hij besprak het door de profeet Zacharia beschreven visioen, waarin Jehovah’s organisatie door een stad wordt gesymboliseerd welke vanwege haar grote menigte inwoners geen muren bezit en die door ’een vurige muur rondom’, door Jehovah zelf, wiens heerlijkheid de plaats vervult, wordt beschermd. Hij schetste het vroege begin van het Koninkrijkswerk in India, de groei hiervan tot op heden en de verdere profetie van Zacharia, waarin hij de „tien mannen” beschreef die de slip vastgrepen van een jood (een geestelijke Israëliet), omdat duidelijk te zien was dat „God met u is”. — Zach. 2:4, 5; 8:23.
Vervolgens hield de districtsdienaar een lezing en hij sprak over het werk van het prediken van het goede nieuws in India dat thans verricht wordt. Hij legde de nadruk op de belangrijkheid van het handhaven van rechtschapenheid onder moeilijke omstandigheden, en haalde voorbeelden aan waaruit bleek dat de broeders en zusters dit thans ook doen. Hij vertelde van een broeder die op het trottoir een portefeuille met een aanzienlijke hoeveelheid geld erin vond. Toen zag hij een eindje verder langzaam een rooms-katholieke priester over de weg lopen, terwijl deze met een wanhopig gezicht liep te zoeken. De broeder ging naar de priester toe en vroeg hem of hij ergens naar zocht. Ja, hij had zijn portefeuille verloren. De broeder gaf hem zijn eigendom terug, natuurlijk tot grote vreugde van de priester. Toen deze hem vroeg wie hij was, antwoordde de broeder: „Ik was eens rooms-katholiek en indien ik het nóg was, zou ik de portefeuille hebben gehouden en niets hebben gezegd, maar nu ben ik een van Jehovah’s getuigen. Hier is uw portefeuille.”
Broeder Dower, een lid van de bureaustaf van het bijkantoor in Bombay, sprak vervolgens over „Bouwen met het oog op de toekomst”. Hij zette uiteen dat God niet in met handen gemaakte tempels woont, maar dat het hem behaagt om bij de uitvoering van zijn voornemen gebouwen te gebruiken. Toen kwam de inwijdingstoespraak door de zonedienaar, G.D. King. Hierin bracht hij zeer welsprekend de dankbaarheid onder woorden ten aanzien van Jehovah, de Gever van dit prachtige nieuwe gebouw, dat exclusief aan de verwezenlijking van Zijn wil is opgedragen. Dit werd gevolgd door gebed; toen richtte broeder King een dienstlezing tot het gehoor van 263 personen, dat uit de verschillende gemeenten van Jehovah’s getuigen in Bombay afkomstig was.
Het gebouw zelf bestaat uit twee verdiepingen en heeft een betonnen geraamte dat op verschillende plaatsen is betegeld. De gehele gevel is met een bepaalde steensoort bedekt, waardoor het gebouw een mooi en waardig aanzien heeft gekregen. Aan één kant van het gebouw bevindt zich een hoofdingang welke door grijze marmeren panelen is geflankeerd, terwijl er voorts aan beide zijden van de stoep ingebouwde bloembakken zijn. De hal bij de ingang vormt ook een ontvangstvertrek en dit is versierd met een glazen paneel waarin een fraai beeld van de paradijsachtige aarde is geëtst. Op de benedenverdieping bevinden zich de eetkamer, de keuken en de algemene opslagruimte. Boven heeft men zes slaapkamers en een ruime, goedverlichte Koninkrijkszaal welke plaats biedt aan 250 personen. Op het dakterras is nog voldoende plaats voor openluchtbijeenkomsten. Het gehele gebouw is omringd door een tuin welke zich in de loop der tijd tot een paradijsachtige schoonheid zal ontwikkelen.
Dit is dus de groei van een beweging die in 1912 in India klein begon. In dit land hoort men vaak dat „alle religiën hetzelfde leren”, „alle religie goed is” en „alle naar hetzelfde doel leiden”. Is dit echter werkelijk zo? Neen, want Jezus zei: „Gaat in door de enge poort, want wijd is de poort en breed de weg, die tot het verderf leidt, en velen zijn er, die daardoor ingaan; want eng is de poort, en smal de weg, die ten leven leidt, en weinigen zijn er, die hem vinden” (Matth. 7:13, 14). Het is de smalle weg, in tegenstelling tot de ’brede weg’ van deze wereld, die tot eeuwig leven in de nieuwe wereld leidt. Ja, het was een uitermate belangrijke beweging welke er in 1912 mee begon de mensen in India deze smalle weg ten leven te tonen.
[Illustratie op blz. 489]
EEN NIEUW BIJKANTOORGEBOUW IN INDIA