Hoofdstuk 1
Onze basis voor hoop op het herstel ervan
1. Strookt het Paradijs met de evolutietheorie?
HET PARADIJS of de hof van geneugte, het oorspronkelijke, volmaakte tehuis van de mensheid, is geen mythe, geen sprookje. Het strookt niet met de evolutietheorie, die eerst in het oude Babylon en later door heidense, Griekse filosofen van de vijfde en vierde eeuw voor Christus werd geleerd en onlangs, in deze laatste paar eeuwen, weer tot leven is gekomen.a
2. Waarom moet het Paradijs spoedig voor de mensheid worden hersteld?
2 Het Paradijs, waar alles mooi, vredig, gelukkig, gezond en levenonderhoudend was, was werkelijk een op een park gelijkende woonplaats die al vroeg in de geschiedenis voor de mensheid verloren is gegaan. De mensheid tracht nu al bijna zesduizend jaar lang buiten dat op een tuin of hof gelijkende tehuis van geneugte en verrukking te bestaan. De gevolgen hiervan kan men zien in de toestand waarin zowel de aarde als de mensheid zich tegenwoordig bevinden. Naarmate de wereldsituatie van onze generatie verslechtert en dreigender wordt, treedt één ding steeds duidelijker en met meer zekerheid op de voorgrond: Wil de menselijke familie blijven voortbestaan, dan moet het Paradijs spoedig op deze aarde worden hersteld. Niets zou beter of wenselijker voor de gehele mensheid kunnen zijn.
3. Welke hoop op het Paradijs werd ons in het vooruitzicht gesteld, door welke geloofwaardige man?
3 Het is bijna te mooi om waar te zijn — dat Paradijs in al zijn grandeur zal hersteld worden, ja, het zal de gehele aarde omspannen, en een talloze schare rechtgeaarde mensen die thans leven, zal nog hier op aarde zijn wanneer dat schitterende herstel begint. Welnu, dat zou betekenen dat men de gelegenheid zou krijgen voor eeuwig op een paradijsaarde te leven in volledige vrede, gezondheid en geluk! Deze hoop werd ons echter in het vooruitzicht gesteld door niemand minder dan Jezus Christus, de Stichter van het christendom, niet van de christenheid. Het Paradijs is net zo min een mythe of legende als Hij dit is. Het geschiedkundige bewijs is overweldigend dat hij negentien eeuwen geleden als volmaakt mens op aarde was. Ooggetuigen en persoonlijke metgezellen van Hem hebben ons een geschreven getuigenis achtergelaten van wat hij heeft gezegd en gedaan — zijn smetteloze leven, zijn onrechtvaardige, gewelddadige dood en zijn miraculeuze opstanding uit de doden.
4, 5. Wat zei Jezus, betrekking hebbend op het Paradijs, over het eerste huwelijk en echtscheiding?
4 Deze opmerkelijke man, Jezus Christus, verwees naar het oorspronkelijke Paradijs van de mensheid en ook naar het toekomstige Paradijs. Dit gebeurde als volgt: Het was in het begin van het jaar 33 van onze eerste eeuw. Jezus Christus bevond zich aan de oostzijde van de Jordaan, in de Romeinse provincie Perea. Mannen die vertrouwd waren met de religieuze wet kwamen naar hem toe en vroegen hem of het juist was dat een man en vrouw zich zo maar op allerlei gronden van elkaar lieten scheiden. Wetgevers in deze tijd dienen belangstelling te hebben voor wat Jezus Christus die mannen ten antwoord gaf. Volgens het verslag van een ooggetuige zei hij:
5 „’Hebt gij niet gelezen dat hij die hen van het begin af heeft geschapen, hen als man en als vrouw heeft gemaakt en gezegd heeft: „Daarom zal een man zijn vader en zijn moeder verlaten en zich hechten aan zijn vrouw, en de twee zullen één vlees zijn”? Zodat zij niet langer twee, maar één vlees zijn. Wat God derhalve onder één juk heeft samengebracht, brenge geen mens vaneen.’ Zij zeiden tot hem: ’Waarom heeft Mozes dan voorgeschreven een certificaat van wegzending te geven en haar door echtscheiding te ontslaan?’ Hij zei tot hen: ’Mozes heeft u met het oog op de hardheid van uw hart de concessie gedaan uw vrouw door echtscheiding te ontslaan, maar dit is van het begin af niet zo geweest. Ik zeg u dat al wie zich van zijn vrouw laat scheiden, behalve op grond van hoererij, en een ander trouwt, overspel pleegt.’” — Ooggetuige Matthéüs (19:3-9).
6. Uit welk boek deed Jezus daar een aanhaling, en uit welke hoofdstukken?
6 Jezus Christus vroeg hun: „Hebt gij niet gelezen?” Waar gelezen? Welnu, in het eerste boek dat in de zestiende eeuw voor Jezus Christus door de profeet Mozes werd geschreven. Vervolgens haalde Jezus Christus woorden aan uit de eerste twee hoofdstukken van dat boek, thans Genesis genoemd.
7. Waar voltrok God het huwelijk van het eerste mensenpaar, en wat zei hij betreffende toekomstige huwelijken?
7 Jezus Christus zei niet dat de menselijke man en vrouw waren geëvolueerd of van de een of andere lagere vorm van aards leven, laten we zeggen van apen, afstamden, maar hij zei dat zij als man en als vrouw werden geschapen. Als zodanig waren zij ervoor bestemd als man en vrouw in de echt verbonden te worden. Waar werden deze eerste man en vrouw geschapen? Het tweede hoofdstuk van Genesis vermeldt dat de Schepper het huwelijk voltrok in het Paradijs van Geneugte, de Hof van Eden. Het was in dat Paradijs van Geneugte dat hun Schepper, toen hij hen in de echt verbond, de door Jezus aangehaalde woorden sprak: „Daarom zal een man zijn vader en zijn moeder verlaten en hij moet zich hechten aan zijn vrouw en zij moeten één vlees worden.” — Gen. 1:26-28; 2:7-24.
8. Waarom en hoe gaf God dat eerste gehuwde mensenpaar een doel in het leven?
8 Het leven van dit eerste gehuwde mensenpaar zou niet zonder betekenis, zonder doel, zonder verantwoordelijkheid jegens iemand anders zijn. Het Paradijs was er reeds voordat zij ooit hier op aarde kwamen. Maar het omspande nog niet de gehele aarde. Zij hadden niet eerst dat Paradijs gemaakt voordat zij daarheen trokken, evenmin als de mensheid deze gehele aarde sinds de dagen van dat eerste gehuwde mensenpaar tot een paradijs heeft gemaakt. Hun eigen Schepper had het gemaakt; hij had het voor hen bereid en had het gereed toen hij hen schiep. Hijzelf had er een bedoeling mee dat hij hen in het Paradijs van Geneugte plaatste. Daarom gaf hij hun ook een doel in hun leven. Dit gaf hij te kennen toen hij hun vertelde wat hij met betrekking tot hen in gedachten had, door te zeggen: „Weest vruchtbaar en wordt tot velen en vult de aarde en onderwerpt haar, en hebt de vissen der zee en de vliegende schepselen van de hemel en elk levend schepsel dat zich op de aarde beweegt, in onderworpenheid.” — Gen. 1:26-28.
9. Welk vooruitzicht stelde God dat mensenpaar aldus voor ogen?
9 Aldus stelde hij de mensheid het vooruitzicht voor ogen van een Paradijs van Geneugte dat deze gehele aardbol zou omspannen en dat op gerieflijke wijze gevuld zou zijn met de volmaakte nakomelingen van dat eerste mensenpaar, die allen als één grote familie in volmaakte vrede, gezondheid en geluk zouden samenwonen en de gehele aarde in een paradijstoestand zouden houden. Dit zou tot in eeuwigheid zo blijven! Echtscheiding zou in die volmaakte toestand nooit zijn voorgekomen.
10. Hoe wist Jezus dit allemaal, en wiens zoon wist hij dat Adam was?
10 Toen Jezus Christus op aarde was, wist hij dit allemaal. Hij had zelf alles gelezen wat de profeet Mozes had opgetekend, alsook al de overige geïnspireerde Geschriften die in het Hebreeuws en Aramees waren geschreven. Hij deed uit het hoofd aanhalingen uit alle boeken van Genesis tot en met de profetie van Maleachi. Hij deed dit omdat hij al die Heilige Geschriften kende en geloofde dat ze de geïnspireerde waarheid van de Schepper waren. Die Schepper was God, over wie Jezus Christus sprak als degene die de eerste man en vrouw onder één juk had samengebracht in wat een onverbreekbaar huwelijk zou zijn. (Zie Markus 10:3-9.) Jezus Christus wist daarom dat die eerste man, als volmaakt menselijk schepsel, een menselijke „zoon van God” was en niet de zoon van de een of andere evoluerende aapmens.
11. Waarom noemde Jezus zich „de Zoon des mensen”, en wat geloofde hij omtrent het menselijke leven?
11 Jezus Christus wist dat hij, wat zijn menselijke, vleselijke lichaam betrof, een afstammeling van die eerste mens was, die in de Heilige Schrift Adam wordt genoemd, welke naam „aardse mens” betekent. Jezus kende zelfs zijn hele afstammingslijn vanaf die eerste mens Adam. Zijn afstammingslijn stond volledig geregistreerd in het archief van de stad waar zijn menselijke moeder Maria, de dochter van Eli, de zoon van Matthat, woonde (Luk. 3:23-38). Er was dus een reden voor waarom hij zich „de Zoon des mensen” noemde, want hij was in de menselijke familie geboren (Matth. 8:20; 16:13; 24:30; 25:31). Hij ging niet mee met de heidense Griekse filosofen uit de oudheid door te beweren dat hij het bloed van een zogenoemde aapmens in zich had. Zijn menselijke afstammingslijn hield op bij „Adam, [de] zoon van God” (Luk. 3:38). Hij erkende dat het menselijke leven zijn begin had in het Paradijs van Geneugte, en niet vóór die tijd, en door de speciale schepping van God, afzonderlijk van de schepping van enige andere soort van aardse, levende schepselen. Hij aanvaardde als waar wat de profeet Mozes in Genesis 2:7-14 optekende:
12. Wat geloofde Jezus omtrent de schepping van de mens en de plaats waar God de mens had geschapen?
12 „En Jehovah God ging ertoe over de mens te vormen uit stof van de aardbodem en in zijn neusgaten de levensadem te blazen, en de mens werd een levende ziel. Voorts plantte Jehovah God een tuin [een Paradijs van wellust, Belg. PB] in Eden, tegen het oosten, en daar plaatste hij de mens die hij gevormd had. Zo liet Jehovah God uit de aardbodem allerlei geboomte ontspruiten, begeerlijk voor het gezicht en goed tot voedsel, en ook de boom des levens in het midden van de tuin en de boom der kennis van goed en kwaad. Nu kwam er vanuit Eden een rivier om de tuin te drenken, en vandaar splitste ze zich en werd als het ware tot vier hoofdtakken. . . . En de naam van de derde rivier is Hiddekel [Tigris, NBG]; deze loopt naar het oosten van Assyrië. En de vierde rivier is de Eufraat.”
13. Welke voorvaders van Jezus waren ballingen in het gebied dat tussen die twee rivieren ligt, maar waarom bestond het Paradijs toen niet in die omgeving?
13 Wat de rivieren de Tigris en de Eufraat betreft, menselijke voorvaders van Jezus Christus, namelijk Seálthiël en Zerubbábel (wiens naam „Zaad van Babel [of, Babylon]” betekent), waren vele jaren lang ballingen geweest in de Mesopotamische vallei, die tussen die twee rivieren ligt. Dat was gedurende de jaren 607 tot 537 vóór onze gewone tijdrekening (Luk. 3:23-27; Matth. 1:1, 12-16). Maar destijds bestond het oorspronkelijke Paradijs van Geneugte niet in die omgeving van de Tigris en de Eufraat. Het was volledig weggevaagd door die wereldomvattende watervloed waarover Jezus Christus als volgt sprak: „Net zoals de dagen van Noach waren, zo zal de tegenwoordigheid van de Zoon des mensen zijn. Want zoals zij in die dagen vóór de vloed waren, zij aten en zij dronken, mannen huwden en vrouwen werden ten huwelijk gegeven, tot op de dag waarop Noach de ark binnenging, en zij sloegen er geen acht op totdat de vloed kwam en hen allen wegvaagde, zo zal de tegenwoordigheid van de Zoon des mensen zijn.” — Matth. 24:37-39; Luk. 17:26, 27; Gen. 6:9 tot 9:17.
14, 15. (a) Citeerde Jezus hier een mythe of legende over de Vloed? (b) Wat zal Jezus in zijn koninkrijk, waarover hij tot Pilatus sprak, in verband met het Paradijs doen?
14 Jezus Christus sprak hier niet over heidense mythen en legenden, maar over harde feiten van de geschiedenis. Hij leerde en geloofde dat ’s mensen oorspronkelijke tehuis, het Paradijs van Geneugte, eens had bestaan en dat Adam en zijn vrouw er wegens ongehoorzaamheid aan God, hun Schepper, uit werden verdreven en dat dit niet-uitgebreide Paradijs in de wereldomvattende vloed van Noachs dagen, niet in de dagen van Utnapistim van het heidense epos van de godmens Gilgamesj,b werd verwoest. Hij zag ook uit naar het herstel van het Paradijs voor de mensheid en verwachtte tevens een aandeel aan dat herstel te hebben. Wanneer zou hij door God bevoorrecht worden dit te doen? Gedurende de duizend jaar dat hij als de Messiaanse koning over de gehele mensheid, de levenden en de doden, aan Gods rechterhand in de hemel regeert. Toen hij op de paschadag van het jaar 33 G.T. voor Pontius Pilatus terechtstond voor zijn leven en deze Romeinse bestuurder te weten trachtte te komen of hij al dan niet een aardse koning zou zijn, gaf Jezus Christus een ontkennend antwoord door te zeggen:
15 „Mijn koninkrijk is geen deel van deze wereld. Indien mijn koninkrijk een deel van deze wereld was, zouden mijn dienaars hebben gestreden, opdat ik niet aan de joden overgeleverd zou worden. Maar mijn koninkrijk is nu eenmaal niet uit deze bron.” — Joh. 18:33-36.
16. (a) Hoe verbond Jezus aan de terechtstellingspaal het herstel van het Paradijs met zijn koninkrijk? (b) Waarheen steeg hij na zijn opstanding op, en waarom?
16 Uren later, toen hij op de Calvarieberg buiten de muren van Jeruzalem aan de terechtstellingspaal genageld hing, maakte Jezus Christus bekend dat hij het herstel van het Paradijs voor de mensheid met zijn hemelse koninkrijk verbond. Een van de twee misdadigers die aan palen naast hem hingen, werd welwillend en zei tegen Jezus: „Jezus, denk aan mij wanneer gij in uw koninkrijk gekomen zijt.” Aldus onthulde deze welwillende man dat hij in een opstanding van de doden geloofde, zowel voor Jezus Christus als voor zichzelf. Zag hij dit juist? Ja! Want Jezus zei tegen hem: „Voorwaar, ik zeg u heden: Gij zult met mij in het Paradijs zijn” (Luk. 23:39-43). Door de allesvolbrengende macht van de Almachtige God werd Jezus Christus, zijn getrouwe Zoon, op de derde dag van zijn dood uit de doden opgewekt. Veertig dagen later steeg hij ten aanschouwen van elf of meer ooggetuigen ten hemel op om de waarde van zijn volmaakte menselijke slachtoffer ten behoeve van de gehele mensheid, met inbegrip van die aan de paal gehangen misdadiger, aan God aan te bieden. — Hand. 1:1-11, 21, 22; Luk. 24:50-52; Hebr. 9:24-28.
17. Hoe zal Jezus ervoor zorgen dat zijn belofte aan die welwillende boosdoener wordt vervuld?
17 Aldus kan de Koning Jezus Christus nadat zijn regering van duizend jaar begint, die welwillende boosdoener gedenken en ervoor zorgen dat hij, als vervulling van de belofte die hem op die donkere dag dat hij de terechtstellingsdood onderging, werd gedaan, in het Paradijs komt dat op deze aarde wordt hersteld. Het dode lichaam van die welwillende boosdoener en dat van zijn medemisdadiger werden evenals het lichaam van Jezus Christus op diezelfde paschadag begraven. Maar die gunstig gezinde misdadiger werd niet op de derde dag samen met Jezus Christus opgewekt. Neen, hij slaapt nog steeds in de dood in het stof van de aarde, samen met alle overigen van de mensheid, en wacht totdat Jezus hem nadat hij zijn duizendjarige regering is begonnen, gedenkt en met een opstanding begunstigt. Wanneer hij tot leven op aarde wordt opgewekt, zal hij in het Paradijs komen, dat tegen die tijd voor de mensheid zal zijn hersteld. De Koning Jezus Christus zal zijn belangstelling en aandacht en dynamische energie tot dat aardse Paradijs uitstrekken en in die zin zal hij met de bewoners van het Paradijs zijn, met inbegrip van die welwillende misdadiger. Met welk een vertroostende hoop stierf die man op die paschadag van 33 G.T.! — Joh. 11:25, 26.
DE NOODZAAK VAN EEN GODSREGERING (THEOCRATIE)
18. Wat moeten degenen die met de gedachte aan het herstel van het Paradijs spotten, toegeven omtrent het voortbestaan van het mensengeslacht?
18 Het herstel van het Paradijs voor de mensheid is verzekerd, is gewaarborgd! Dit is geen gedachte waarmee fanatieke aanhangers van de evolutietheorie of andere ongelovigen kunnen spotten. Zelfs zij zullen moeten toegeven dat er heel spoedig iets gedaan moet worden, wil de menselijke familie het einde van deze twintigste eeuw halen en tot in de eenentwintigste eeuw van onze gewone tijdrekening blijven voortbestaan. Al zulke twijfelaars en ongelovigen zullen moeten toegeven dat deze aarde in een paradijstoestand veranderd moet worden, wil datgene wat zij wellicht „de menselijke soort” noemen, nog veel langer blijven bestaan. Als wij voor de totstandbrenging hiervan op de mensheid zelf aangewezen zouden zijn, zelfs in dit wetenschappelijke, nucleaire ruimtevaarttijdperk, zou het een hopeloze zaak zijn.
19. Bij wie berust in deze tijd waarin de menselijke maatschappij uiteenvalt, het herstel van het Paradijs?
19 De mensheid is reeds te ver gegaan in het verontreinigen en ruïneren van zijn natuurlijke milieu en de zaken kunnen geen keer meer nemen, zelfs niet met behulp van de wereldorganisatie der Verenigde Naties voor internationale samenwerking. Het zo dringend nodige herstel van het Paradijs op onze aarde berust niet bij de ontaardende mensheid en de uiteenvallende menselijke maatschappij. De waarborg voor deze levenreddende verandering komt van een liefdevolle Schepper, God!
20. Wiens regering kan het derhalve tot stand brengen?
20 Dat is het enige alternatief. Een regering van de aarde door de mens kan het niet tot stand brengen! Een regering door het volk (democratie) net zo min! Een regering door rijke mensen (plutocratie) ook niet! Een regering door technische experts (technocratie) evenmin! Gods regering (de Theocratie) kan het wel!
21, 22. (a) Onder wiens heerschappij stond de mensheid vanaf het begin? (b) Wat was gedurende de zes scheppingsdagen de gedachte waardoor de Schepper zich liet voortstuwen, en in welke tot uitdrukking gebrachte gedachte van Hem werd dit uiteengezet?
21 De Theocratie zal niet falen in haar voornemen met betrekking tot de mensheid en de aardse woonplaats van de mensheid. Laat niemand van ons nog langer misleid worden door de valse filosofieën van verwaande mensen, maar laten wij het volgende feit onder de ogen zien: De mensheid begon onder de Theocratie! Toen de mensheid een volmaakt begin kreeg in het Paradijs met een niet-onderworpen aardbol daarbuiten, was ze niet de absolute heerser over alles waarover ze gesteld was. De mens had een heerser die niemand boven zich heeft staan. Die heerser was de Schepper van de mens, God, de Maker van hemel en aarde en de Planter van het Paradijs. Hij is De Theocraat. Vanaf het begin was hij de Theocratische Heerser over de mensheid. Hij stelde terecht de regel vast waarnaar de mensheid in het Paradijs van Geneugte moest leven. Hij stelde de mens in kennis omtrent zijn werkzaamheden. De Theocratische Heerser had een schitterend voornemen met betrekking tot het gebied van de mensheid, de aarde. Dat voornemen had zijn oorsprong bij hemzelf gevonden. Het was de gedachte waardoor hij zich gedurende de zes scheppingsdagen waarin hij de aarde gereed maakte om onder precies de juiste en volmaakt harmonieuze toestanden door de mensheid bewoond te worden, liet voortstuwen. Het wordt uiteengezet in de gedachte die hij tot uitdrukking bracht en waarover wij lezen:
22 „Toen zag God dat het goed was. Verder zei God: ’Laten wij de mens maken naar ons beeld, overeenkomstig onze gelijkenis, en laten zij de vissen der zee en de vliegende schepselen van de hemel en de huisdieren en de gehele aarde en al het zich bewegende gedierte dat zich op de aarde beweegt, in onderworpenheid hebben.’ En God ging ertoe over de mens te scheppen naar zijn beeld, naar Gods beeld schiep hij hem; als man en als vrouw schiep hij hen.” — Gen. 1:25-27.
23. Wat dient in deze dagen van ziekmakende toestanden aanmoedigend voor ons te zijn met betrekking tot Gods voornemen?
23 God is onveranderlijk in zijn tot uitdrukking gebrachte voornemen. Zijn bekendgemaakte en opgetekende voornemen kan niet verijdeld worden. Toen hij bekend maakte dat het zijn wil was dat de mens „de gehele aarde” in onderworpenheid zou hebben, bedoelde hij dat dit zonder mankeren zou geschieden. Hij voorzag hoe de Hof van Eden (op grond die reeds onderworpen was) zich zou uitstrekken over deze gehele aardbol, iets verrukkelijks om vanuit de hemel te overzien en een eer voor de Schepper, die de mens naar zijn beeld en gelijkenis had gemaakt. In weerwil van alles wat gedurende de afgelopen bijna zesduizend jaar van ’s mensen bestaan onder toelating van de Grote Theocraat op aarde is geschied, is dit nog steeds zijn voornemen, zijn grootse doel. Dit dient een aanmoediging te zijn voor al degenen onder ons die ziek van hart zijn wanneer zij zien hoe deze aarde, die zulke schitterende mogelijkheden biedt, door zelfzuchtige mensen wordt geruïneerd en zelfs bevlekt wordt met mensenbloed dat gewelddadig wordt vergoten, ja, zelfs meer dan dat, bedreigd wordt met totale ontvolking door een internationale nucleaire en chemische oorlogvoering.
24. (a) Waar kwam het overtreden van Gods gebod in het Paradijs in werkelijkheid op neer? (b) Waaraan geraakten de wetsovertreders in onderworpenheid, en waarom?
24 Toen de eerste vrouw en daarna de eerste man hun vrije wil gebruikten en een eenvoudig gebod van hun God en Heerser overtraden, kwamen zij in opstand tegen de Theocratie. Zij onttrokken zich in werkelijkheid aan de Theocratie en stelden zich onder de heerschappij van de demon die hen door middel van een van de slangen in het Paradijs tot zonde had verleid. De resultaten tot op de huidige dag tonen aan dat de mensheid aldus onder demonocratie kwam (Gen. 3:1-13). De schriftuurlijke vraag laat aan duidelijkheid niets te wensen over: „Weet gij niet dat wanneer gij u als slaven aan iemand blijft aanbieden om hem te gehoorzamen, gij slaven van hem zijt omdat gij hem gehoorzaamt, hetzij van de zonde met de dood in het vooruitzicht of van de gehoorzaamheid met rechtvaardigheid in het vooruitzicht?” (Rom. 6:16) Ja, wij weten dat. Uit eigen ervaring en waarneming weten wij dat Adam en zijn vrouw Eva door zich aan zonde tegen de Theocratie aan te bieden, het sterfproces en ten slotte de dood over zich brachten. Zij werden hierdoor slaven van de zonde en van de aanstichter tot zonde, de Demon en Verleider, die zeer terecht „de oorspronkelijke slang” wordt genoemd. — Gen. 3:16-19; Openb. 12:9.
25, 26. (a) Hoe lang hadden Adam en Eva kunnen leven, en waar? (b) Met welke woorden sprak God het vonnis over Adam uit?
25 Adam en Eva hadden tot nu toe, ja, voor eeuwig in het Paradijs kunnen leven als zij niet ongehoorzaam waren geweest aan de wet die in het Paradijs eerst aan Adam werd bekendgemaakt: „Eet van alle boomen van het paradijs: maar van den boom der kennis van goed en kwaad zult gij niet eten. Want ten dage als gij daar van eet, zult gij den dood sterven” (Gen. 2:16, 17, Belg. PB). Toen God de overtreders van deze theocratische wet ter dood veroordeelde, maar nog voordat hij hen uit het Paradijs verdreef naar de niet-onderworpen grond daarbuiten, zei hij tot Adam:
26 „Omdat gij naar de stem van uw vrouw hebt geluisterd en van de boom zijt gaan eten waarvan ik u geboden had, zeggende: ’Gij moogt daarvan niet eten’, is de aardbodem om uwentwil vervloekt. Met smart zult gij de opbrengst ervan eten al de dagen van uw leven. En doornen en distels zal hij u voortbrengen, en gij moet de plantengroei van het veld eten. In het zweet van uw aangezicht zult gij brood eten, totdat gij tot de aardbodem terugkeert, want daaruit werdt gij genomen. Want stof zijt gij en tot stof zult gij terugkeren.” — Gen. 3:17-19.
27. Waar moesten Adam en Eva ten slotte hun doodvonnis ondergaan, en waarom daar?
27 Adam en Eva, die nog kinderloos waren, werden uit hun volmaakte tehuis verdreven om daarbuiten ten slotte het doodvonnis te ondergaan. Wij lezen over deze daad van God: „En Hij zeide: Zie, Adam is als een van ons geworden, kennende goed en kwaad; nu dan, dat hij zijne hand niet uitsteke en ook neme van den boom des levens, en ete, en leve in eeuwigheid. En de Heer God zond hem uit het paradijs van wellust opdat hij de aarde zou bebouwen, waaruit hij genomen was. En Hij dreef Adam uit; en Hij stelde voor het paradijs van wellust de Cherubijnen, en een vlammig en slingerend zwaard, om den weg te bewaren van den boom des levens.” — Gen. 3:22-24, Belg. PB.
28. Stond die vloek ten aanzien van de aardbodem het herstel van het Paradijs voor altijd in de weg, en hoe lang bleef de vloek bestaan?
28 In plaats dat Adam een onderhouder van het Paradijs of hovenier werd, moest hij nu een landbouwer worden. God zei tegen hem: „De aardbodem [is] om uwentwil vervloekt.” Dit betekende niet dat heel de aardbodem buiten het Paradijs van Geneugte voor altijd vervloekt zou blijven zodat het Paradijs nooit meer hersteld zou worden. Omdat Adam in volmaaktheid was geschapen en hij nog maar net begonnen was deze volmaaktheid te bederven, had hij een geweldig fysiek uithoudingsvermogen, en ondanks zijn harde werk werd hij negenhonderd dertig jaar oud en werd hij de vader van vele zonen en dochters (Gen. 4:1 tot 5:5). Gedurende al die tijd bleef de aardbodem om zijnentwil vervloekt. Hij en zijn vele nakomelingen konden de aardbodem niet veranderen in iets wat op een paradijs geleek. Het schijnt dat die vervloekte toestand van de aardbodem buiten het Paradijs nog zevenhonderd zesentwintig jaar bleef bestaan tot de wereldomvattende vloed van Noachs dagen. Noach was de tiende man in de afstammingslijn van Adam.
29. Werd de vloek na de Vloed hernieuwd, en tot welke toestand heeft de mensheid de gehele aarde tot nu toe niet kunnen brengen?
29 Toen werd het niet-uitgebreide Paradijs door die aarde omspoelende vloed weggevaagd en was er geen verschil meer tussen het Paradijs en de rest van de aarde. Noach, zijn vrouw, hun drie zonen en de drie vrouwen die hun echtgenotes waren geworden, acht personen in totaal, overleefden die ontzettende catastrofe in een reusachtige ark die op Gods bevel en volgens zijn ontwerp was gebouwd. Toen deze acht menselijke overlevenden alle vogels en andere dieren uit de ark lieten en zelf op de gereinigde aardbodem stapten, sprak God als de Theocratische Heerser over de mensheid. Hij maakte zijn theocratische wetten voor de mensheid bekend. Hij liet de regenboog verschijnen en gebruikte die als teken van zijn verbond of plechtige belofte om nooit meer een wereldomvattende vloed te brengen. Hij maakte er echter geen gewag van dat hij zijn vloek ten aanzien van de aardbodem hernieuwde. Ofschoon de gehele aardbodem niet meer onder een vloek staat, is de mensheid die zich over de gehele aarde heeft vermenigvuldigd er toch niet in geslaagd de aarde alom tot een paradijstoestand te brengen. Volgens onze twintigste-eeuwse geleerden die als ecologen bekendstaan, is de mensheid ermee bezig haar natuurlijke milieu te ruïneren en brengt ze al het menselijke leven in gevaar. — Gen. 6:9 tot 9:19.
30. Waarom kunnen wij, na bijna zesduizend jaar van ’s mensen bestaan op aarde, aangemoedigd zijn met betrekking tot Gods onveranderde voornemen?
30 Wij die niet naar de in slavernij aan zonde verkerende, stervende mensen opzien om deze aarde tot een plaats te maken die geschikt is om er voor eeuwig op te wonen, hoeven echter niet ontmoedigd te zijn. Hoe blij kunnen wij daarentegen zijn dat de Almachtige God, de Theocratische Eigenaar van de gehele aarde, onveranderlijk is in zijn voornemen een Paradijs op deze aarde te hebben, niet slechts daarginds in de omgeving van de bovenloop van de Tigris en de Eufraat, maar tot alle vier hoeken van de aarde! Als het zijn voornemen is deze verfraaiing van de gehele aarde tegen het einde van zijn zevende scheppingsdag — volgens de Schrift een periode van zevenduizend jaar — tot stand te hebben gebracht, dan is de tijd zeer nabij dat er door theocratische macht een eind wordt gemaakt aan het ruïneren van de aarde door uitbuiters en dat de gezegende verandering tot een verrukkelijke tuin begint. Reeds bijna zesduizend jaar van ’s mensen bestaan sinds het einde van de zesde scheppingsdag zijn op droevige wijze verstreken. Wij moeten de drempel naderen van die duizendjarige regering van Jezus Christus, wiens regering volgens de door Jezus gedane belofte aan de welwillende boosdoener die op de Calvarieberg aan de paal hing, vergezeld moet gaan van het Paradijs. — Openb. 20:4, 6.
31-34. (a) Welk land gebruikte God om een profetisch beeld te schilderen van wat hij in verband met het herstel van het Paradijs kan doen? (b) Wat zei hij bij monde van zijn profeet Jesaja aangaande de verbazingwekkende verandering?
31 De gehele aarde zal dan met een schoonheid gesierd zijn die met louter woorden niet te beschrijven is. Natuurlijke schoonheid zal dan vergezeld gaan van fysieke, mentale en geestelijke gezondheid voor degenen die te midden van zo’n paradijselijke glorie wonen. De liefdevolle Theocratische Hersteller van het oorspronkelijke tehuis van de volmaakte man en vrouw schildert voor ons in profetische bewoordingen wat hij in werkelijkheid kan doen voor het eeuwige geluk van de mensheid wanneer deze met Hem verzoend is. Hij gebruikt als voorbeeld en ter illustratie een klein land dat niet al te ver van het oorspronkelijke Paradijs vandaan lag, een land dat gedurende de tijd dat Zijn ongehoorzame volk in Babylonië, in de Mesopotamische vallei, in ballingschap verkeerde, zeventig jaar lang woest en verlaten had gelegen. Uit dit heidense land van valse afgodische aanbidding kocht hij hen los en bevrijdde hij hen opdat zij naar hun lang verlaten land en de heilige berg Sion konden terugkeren. Bij monde van zijn profeet Jesaja vertelde de Grote Theocraat hun welk een verbazingwekkende verandering daar onder zijn zegen tot stand gebracht zou worden:
32 „De wildernis en de waterloze streek zullen zich uitbundig verheugen, en de woestijnvlakte zal blij zijn en bloeien als de saffraan. Ze zal zonder mankeren bloeien, en ze zal werkelijk blij zijn met blijdschap en met vreugdevol geroep. De heerlijkheid van de Libanon zelf moet haar gegeven worden, de pracht van de Karmel en van Saron. Er zullen er zijn die de heerlijkheid van Jehovah, de pracht van onze God, zullen zien. Sterkt de slappe handen en maakt de wankelende knieën vast. Zegt tot degenen die angstig van hart zijn: ’Weest sterk. Weest niet bevreesd. Ziet! Uw eigen God zal komen met wráák, God zelfs met vergelding. Hijzelf zal komen en ulieden redden.’
33 In die tijd zullen de ogen der blinden geopend worden, en de oren der doven zullen ontsloten worden. In die tijd zal de kreupele klimmen net als een hert, en de tong van de stomme zal een vreugdegeroep aanheffen. Want in de wildernis zullen wateren zijn uitgebarsten, en stromen in de woestijnvlakte. En de door de hitte verschroeide bodem zal als een rietpoel zijn geworden, en de dorstige bodem als waterbronnen. In de verblijfplaats van jakhalzen, een rustplaats voor ze, zal groen gras zijn met riet en papyrusplanten.
34 En daar zal stellig een hoofdweg komen, ja, een weg, en de Weg der Heiligheid zal die worden genoemd. De onreine zal er niet langs trekken. . . . Geen leeuw zal daar blijken te zijn, en het roofzuchtige soort van wilde dieren zal er niet op komen. Niet één zal er aangetroffen worden; en de verlosten moeten daarop wandelen. En het zijn de door Jehovah losgekochten die zullen terugkeren en stellig naar Sion zullen komen met vreugdegeroep, en verheuging tot onbepaalde tijd zal op hun hoofd zijn. Tot uitbundige vreugde en verheuging zullen zij geraken, en droefheid en zuchten moeten wegvlieden.” — Jes. 35:1-10; geschreven in de achtste eeuw vóór onze gewone tijdrekening.
35. Wat zei Jehovah bij monde van Jesaja nog meer als een verdere aanmoediging voor de ballingen die uit Babylon waren bevrijd om hun eigen land te herstellen?
35 Als een verdere aanmoediging voor degenen die uit ballingschap en gevangenschap in het afgodische Babylon waren losgekocht om weg te gaan en naar hun eigen land terug te keren met het vooruitzicht het tot iets gelijk de Hof van Eden te maken, zei de Schepper van hemel en aarde vervolgens bij monde van dezelfde profeet: „Zo zal mijn woord dat uit mijn mond uitgaat, blijken te zijn. Het zal niet zonder resultaten tot mij terugkeren, maar het zal stellig datgene doen waarin ik behagen heb geschept en het zal stellig succes hebben in dat waarvoor ik het heb gezonden. Want met verheuging zult gijlieden uittrekken, en met vrede zult gij worden binnengebracht. Ja, de bergen en de heuvels zullen vrolijk worden voor uw aangezicht met vreugdegeroep, en zelfs de bomen van het veld zullen alle in de handen klappen. In plaats van de doornheg zal de jeneverboom opschieten. In plaats van de brandnetel zal de mirteboom opschieten. En het moet voor Jehovah iets vermaards worden, een teken tot onbepaalde tijd dat niet afgesneden zal worden.” — Jes. 55:11-13.
36. Wie kunnen wij in al onze verwachtingen aangaande het herstel van het Paradijs niet buiten beschouwing laten, en wat moeten wij eveneens in aanmerking nemen?
36 Wat een schitterende profetieën en o hoe wordt één belangrijk feit erdoor beklemtoond! In al onze verwachtingen dat het Paradijs op onze aarde hersteld zal worden, kunnen wij de Schepper van de aarde niet buiten beschouwing laten. Er is echter nog iets belangrijks dat wij in aanmerking moeten nemen. Wat dan wel? De aanbidding die wij deze wonderbaarlijke Schepper verschuldigd zijn. Dit is iets dat mensen in het algemeen over het hoofd zien. O ja, zij zouden heel graag een „hemel hier op aarde” hebben, maar zij bekommeren zich er niet om de Enige te aanbidden die dit tot stand kan brengen door het Paradijs op aarde te herstellen.
37. Hoe is de kwestie van aanbidding de belangrijke factor geweest in ’s mensen falen zijn eigen paradijs te scheppen?
37 Het is duidelijk dat de mens niet zijn eigen paradijs kan scheppen. Kijk slechts naar al zijn krachtsinspanningen gedurende duizenden jaren. Kijk naar alle wetenschappelijke middelen die hem thans ter beschikking staan. En toch is de mens niet in staat gebleken deze aarde tot een paradijstoestand te brengen vrij van droogte, meeldauw, planteziekten, hongersnood, dodelijke ondervoeding en hongerdood. Er is iets mis. Dit heeft te maken met ’s mensen aanbidding. Hij heeft de ware aanbidding op de achtergrond geschoven. Hij is in gebreke gebleven de Schepper van alle liefelijke dingen te aanbidden, de goddelijke Planter van het oorspronkelijke aardse Paradijs, ja, de Grote Theocraat, die de eerste man en vrouw uit dat Paradijs verdreef omdat zij hun onzelfzuchtige aanbidding van Hem de rug toekeerden. Het Paradijs is voor aanbidders van Hem.
38. Zonder wiens zegen kan de mens niet tot het Paradijs terugkeren, en wie werd in de oudheid in een illustratief geval door de Schepper verwekt om te kennen te geven wat eraan haperde?
38 Zonder de zegen van deze Schepper, die aanbeden moet worden, kan de mensheid niet tot een paradijstehuis terugkeren. De oude geschiedenis verschaft ons een uit het leven gegrepen illustratie van de waarheid van dat beginsel. Dit historische voorbeeld werd verschaft door middel van hetzelfde volk dat in 537 v.G.T. door de Eigenaar van alles uit ballingschap en slavernij in het oude Babylon werd losgekocht. Zij werden in hun eigen geliefde land hersteld, dat volgens de gloedvolle profetieën van de profeten van de Schepper, van de desolate toestand waarin het verkeerde tot zijn natuurlijke schoonheid zou worden hersteld. Meer dan zestien jaren waarin dit had kunnen geschieden, gingen voorbij, maar waarom genoot dat begunstigde volk geen voorspoed? Iets moest er mis zijn. Iets was over het hoofd gezien. Iets was op de achtergrond geschoven. Wat was dat? De Loskoper en Theocratische Heerser van dat bevrijde volk wist het. Ten einde te kennen te geven wat eraan haperde, verwekte hij zijn profeet Haggaï. Wat Haggaï toen te kennen gaf, is van zeer groot belang voor ons in deze tijd. Laten wij dit eens zien.
[Voetnoten]
a Zie The Watchtower van 1 november 1950, waarin het artikel staat „Evolutie in strijd met wetenschappelijke feiten”, blz. 422, par. 2.
b Zie blz. 71 van Larousses Encyclopedia of Mythology, de derde druk van 1960.