Hoofdstuk 8
De Schepper bevolkt het „ruimteschip Aarde”
1. (a) In welke tegenstelling staat de aarde tot de maan en tot de door mensen vervaardigde ruimteschepen? (b) Hoe tonen vele personen dat zij onze aarde niet werkelijk waarderen? (Psalm 10:4)
AAN het einde van Gods vierde ’scheppingsdag’ bood het aardoppervlak een heerlijke aanblik. De aarde vertoonde een schitterende kleurenpracht. Veel later, in onze twintigste eeuw, zag een astronaut de aarde vanaf de levenloze oppervlakte van de maan en zei:
„Als je van een afstand van 380.000 kilometer naar onze aarde kijkt en vooral wanneer ze over een horizon staat die sinds aeonen gebombardeerd is, zie je dat onze planeet het enige voorwerp in het universum is dat enige kleur heeft. . . . Wij hebben zo’n prachtige planeet. . . . Het is absoluut een raadsel waarom wij in vredesnaam toch niet kunnen waarderen wat wij hebben.”
Die astronaut ondervond aan den lijve wat het betekent in de bekrompen ruimte van een door mensen vervaardigd ruimteschip in de toestand van gewichtloosheid te leven. Wat een verschil met het normale leven dat de mens hier op het „ruimteschip Aarde” kan leiden in de omgeving die God voor hem heeft bereid. De meeste mensen verzuimen echter niet alleen datgene te waarderen wat zij hebben, maar zij laten voor het merendeel ook de luisterrijke Ontwerper en Maker van deze aarde buiten beschouwing. Vele mensen verkiezen het als de dwaas of verstandeloze te zijn, die „in zijn hart [heeft] gezegd: ’Er is geen Jehovah.’” — Psalm 14:1.
VIS-„ZIELEN” EN VLIEGENDE SCHEPSELEN
2. (a) Wanneer begon God ons „ruimteschip” te bevolken? (b) Wat is een „ziel”? (Openbaring 16:3) (c) Welke zielen werden op de „vijfde dag” geschapen?
2 Niet miljoenen jaren geleden, zoals sommige personen theoretiseren, maar betrekkelijk kort geleden ging God er volgens zijn eigen tijdschema toe over ons „ruimteschip” te bevolken. Hij schiep de eerste „zielen”. Het woord „ziel” (Hebreeuws: nèfesj), zoals het hier in het scheppingsverslag van de bijbel verschijnt, heeft betrekking op een ademend, met gevoel begaafd schepsel, ongeacht of het nu een vis, een vogel, een landdier of een mens betreft. Op deze vijfde ’scheppingsdag’ bracht God vis- en vogel-„zielen” voort. — Genesis 1:20-23.
3. (a) Hoe heeft de mens beginselen die hij in de schepping vindt, kunnen aanwenden, maar wat moet hij toegeven? (Job 12:7-10) (b) Hoe zijn vissen en vogels een zegen voor de mensen?
3 De lichaamsbouw van deze levende schepselen getuigt van de grote wijsheid van God. Tot op zekere hoogte heeft de mens de beginselen die hij in deze scheppingen vindt, kunnen nabootsen, zoals bijvoorbeeld de straalaandrijving van de inktvis, het sonarsysteem van de vleermuis en enkele aërodynamische eigenschappen van vogels. Maar in de lichaamsbouw van deze „zielen” zijn nog vele verbluffende geheimen verborgen die de mens tot dusver niet heeft kunnen ontsluieren. Vissen en vogels verfraaien de woonplaats van de mens en maken haar interessanter. Bovendien vormen ze een smakelijke verrijking van zijn menu sinds God bepaalde dat ze de mens ’tot voedsel zouden dienen’. — Genesis 9:2, 3.
LEVENDE ZIELEN VOOR HET LAND
4. (a) Wat vormde God op de „zesde dag”, en hoe? (b) In welke opzichten hebben de dieren tot nut van de mens gediend? (Genesis 1:25)
4 Aan het begin van de zesde ’scheppingsdag’ zei Jehovah:
„Laat de aarde levende zielen voortbrengen naar hun soort: huisdieren en zich bewegend gedierte en wild gedierte der aarde naar hun soort” (Genesis 1:24).
Gods onzichtbare geest werd werkzaam en bracht een wonderbaarlijke verscheidenheid van dier-„soorten” voort, waarvan sommige een tijdelijk doel vervulden, terwijl andere tot heden toe nog bestaan. Sommige van deze dieren zijn er niet slechts tot genoegen van de mens, maar dienen ook een nuttig doel: „Paarden dienen om op te rijden, honden voor het hoeden van schapen, olifanten voor vervoer, runderen voor het ploegen, schapen voor het verkrijgen van wol, enzovoort. Dierlijke „zielen” zijn de mens werkelijk tot nut geweest en hebben tot zijn vreugde bijgedragen.
5. Waarom dienen wij God voor deze scheppingswerken te danken? (Psalm 8:4, 6-9)
5 Wij kunnen Jehovah werkelijk voor deze scheppingswerken danken! Een psalmschrijver drukte zich als volgt uit:
„Jehovah’s uitingen van liefderijke goedheid wil ik zelfs tot onbepaalde tijd bezingen. . . . De hemel is van u, ook de aarde is van u; het produktieve land en dat wat het vervult — gijzelf hebt ze gegrond.” — Psalm 89:1, 11.
DE KROON VAN DE AARDSE SCHEPPING
6. (a) Welke helper had God tijdens de schepping aan zijn zijde? (Johannes 1:1-4) (b) Wat zei God tot deze medewerker, en in welke verhouding zou de mens dus tot de dieren staan?
6 Gedurende al deze scheppingsactiviteit had Jehovah een helper — een „meesterwerker” — aan zijn zijde, degene die hij van al zijn engelenzonen in de onzichtbare hemel het meeste liefhad (Spreuken 8:30). Tegen het einde van de zesde ’scheppingsdag’ zei Jehovah tot deze medewerker:
„Laten wij de mens maken naar ons beeld, overeenkomstig onze gelijkenis, en laten zij de vissen der zee en de vliegende schepselen van de hemel en de huisdieren en de gehele aarde en al het zich bewegende gedierte dat zich op de aarde beweegt, in onderworpenheid hebben.” — Genesis 1:26-28.
7. (a) Hoe schiep God de mens? (Job 33:4) (b) Wat bewijst dat de mens niet geëvolueerd kan zijn? (Psalm 100:3)
7 Brachten God en zijn medewerker de mens door een gecompliceerd evolutieproces tot bestaan? Neen, het was veel eenvoudiger. De bijbel vertelt ons:
„Jehovah God ging ertoe over de mens te vormen uit stof van de aardbodem en in zijn neusgaten de levensadem te blazen, en de mens werd een levende ziel” (Genesis 2:7).
De bijbel zegt er hier niets over dat de mens uit een behaard en grommend aapachtig schepsel is geëvolueerd. Zou hij door toevallige evolutie tot bestaan zijn gekomen, dan zou hij beslist geen gevoel voor schoonheid en muziek hebben; hij zou niet het vermogen hebben zowel in het verleden als in de toekomst te blikken; hij zou geen vindingrijke geest hebben en ook geen geweten om onderscheid te maken tussen goed en kwaad, en hij zou niet zulke wonderbaarlijke eigenschappen als goedheid en liefde bezitten. Slechts een hogere, met intellect begaafde Persoon — God — kon hem zulke eigenschappen verlenen. Jehovah God schiep de eerste mens naar zijn eigen „beeld” en niet naar het beeld van vroegere aardse scheppingen, niet gelijk het beeld van „vogels en van viervoetige en kruipende dieren” (Romeinen 1:23). Tussen de redeloze dieren en het met rede begaafde, rechtop gaande schepsel de mens bestaat een kloof die door geen evolutieproces overbrugd zou kunnen worden.
8. (a) Waaruit blijkt dat de eerste mens goed kon spreken? (b) Van welke kwaliteit was Gods gehele schepping? (Deuteronomium 32:4)
8 Toen God later een rib van de mens nam, terwijl deze sliep, en daaruit de vrouw, Eva, vormde en deze mooie vrouw aan Adam voorstelde, was Adam niet op een paar uit de oertijd stammende knorgeluiden aangewezen om zijn vreugde tot uitdrukking te brengen. Spontaan uitte hij de eerste poëtische woorden:
„Dit is eindelijk been van mijn gebeente
En vlees van mijn vlees.
Deze zal Mannin worden genoemd,
Omdat deze uit de man werd genomen”
Nadat God de mensen „als man en als vrouw” had geschapen, bracht hij zijn aardse schepping ten einde.
„Daarna zag God alles wat hij gemaakt had en zie! het was zeer goed. En het werd avond en het werd morgen: een zesde dag.” — Genesis 1:31.
REDENEN OM ONZE SCHEPPER DANKBAAR TE ZIJN
9. Welke kenmerken in de lichaamsbouw van de mens dienen ons ertoe te bewegen onze Schepper te prijzen?
9 Het meesterwerk van Gods aardse schepping — de mens — was inderdaad „zeer goed”. Als nakomelingen van die eerste man en vrouw dienen wij voortdurend dankbaar te zijn voor Gods wonderbaarlijke werken. Denk eens aan de vreugde die onze vijf zintuigen ons kunnen schenken: de smaak van verrukkelijke maaltijden, het gevoel door liefdevolle handen aangeraakt te worden, de aanblik van een adembenemend landschap, het zingen van vogels of de klank van heerlijke muziek, de geur van bloemen en spijzen! Bovendien heeft God ons edelmoedig met twee ogen, oren en neusgaten, alsook met andere belangrijke lichaamsdelen toegerust. De tien vingers zijn volkomen op elkaar afgestemd opdat wij kunnen werken, en de tweeëndertig uitstekend ontworpen tanden stellen ons in staat ons voedsel te vermalen en anderen een stralende glimlach te tonen. Ons vermogen om door lachen vreugde en humor tot uitdrukking te brengen (iets wat dieren niet kunnen), is nog een zegen. Wat een genot kan het leven ons schenken omdat God ons het vermogen heeft gegeven te wandelen, te rennen, te springen en te zwemmen! Wanneer wij denken aan de duizend en één wonderbaarlijke kenmerken van het lichaam dat onze Schepper ons gegeven heeft, dienen wij de wens te koesteren ons net zo te uiten als koning David:
„O Jehovah, gij hebt mij doorvorst, en gij kent mij. Ik zal u prijzen omdat ik op een vrees inboezemende wijze wonderbaar ben gemaakt. Uw werken zijn wonderbaar, zoals mijn ziel zeer wel weet.” — Psalm 139:1, 14.
10. Hoe weerspiegelt het voortplantingsproces de wijsheid van Jehovah? (Prediker 11:5)
10 Een werkelijk wonderbaarlijke gave van God is het voortplantingsvermogen. Hoewel een verdorven wereld seks misbruikt en voor immorele doeleinden gebruikt heeft, is er niets onreins aan wanneer echtparen er in overeenstemming met Gods voornemen en geboden gebruik van maken. Wat een verbazingwekkend proces is de voortplanting! De eicel van de vrouw — niet groter dan een speldepunt — wordt door een mannelijke zaadcel bevrucht die slechts 1/85.000ste van de grootte van de eicel heeft. Uit de vereniging van deze beide nietige bouwstenen rijpt in de loop van de tijd een volledig mens; hij erft van beide ouders eigenschappen overeenkomstig de samengestelde „blauwdruk” (DNZ) die ten tijde van de celvereniging is gevormd. Architecten maken soms stapels tekeningen of blauwdrukken voor een gebouw dat gebouwd wordt, maar God kon de „blauwdruk” voor het ontstaan van een volledig mens — die veel gecompliceerder is dan enig gebouw — in een bijna onzichtbare cel onderbrengen. In verband met deze „blauwdruk” van een mens gaf koning David toe dat Jehovah in staat is alles, ook het oneindig kleine, te zien:
„Gij hebt mij afgeschermd gehouden in de buik van mijn moeder. Uw ogen zagen zelfs het embryo van mij, en in uw boek waren alle delen ervan beschreven, met betrekking tot de dagen dat ze werden gevormd en nog niet één onder ze er was. Dus hoe kostbaar zijn mij uw gedachten! O God, hoeveel bedraagt de grootse som ervan wel niet!” — Psalm 139:13, 16, 17.
11. Voor welke vermogens van het menselijk brein dienen wij God te danken?
11 Gods gedachten zijn werkelijk kostbaar! En wij kunnen God zeer dankbaar zijn dat hij ons een brein heeft gegeven, met behulp waarvan wij in staat zijn overeenkomstig Gods gedachten te denken. Wat een schitterend orgaan is het brein! Het bevat een opbergsysteem dat zo efficiënt en gecompliceerd is, dat de mens, wilde hij een elektronische computer bouwen die hetzelfde zou kunnen doen, deze zo groot zou moeten maken als het Empire State Building in New York.a Jehovah weet werkelijk hoe men plaats kan besparen! Volgens uitspraken van biochemici overtreft de capaciteit van de menselijke hersenen verre de capaciteit van de dierlijke hersenen. Men schat dat de menselijke hersenen een miljard maal meer inlichtingen kunnen opbergen dan een mens in zijn zeventig tot tachtig jaar gewoonlijk doet. In overeenstemming met Zijn voornemen de mens eeuwig op aarde te laten leven, rustte God hem toe met een brein dat tot in alle eeuwigheid nieuwe indrukken kon opbergen! Hoe belangrijk is het derhalve dat wij onze geest met ’lofwaardige’ dingen bezighouden! — Filippenzen 4:8.
GODS VOORNEMEN TOEN HIJ DE MENS SCHIEP
12. (a) Welk voornemen had God toen hij de mens schiep? (b) Wat zal deze aarde ondanks de ruïneuze handelwijze van de mensen worden, en wanneer? (Jesaja 65:17, 18)
12 God had een voornemen toen hij de mens schiep, en het dient onze wens te zijn in overeenstemming met dat voornemen te leven. Toen Jehovah het mensenpaar schiep, zegende hij hen en zei hij tot hen:
„Weest vruchtbaar en wordt tot velen en vult de aarde en onderwerpt haar, en hebt de vissen der zee en de vliegende schepselen van de hemel en elk levend schepsel dat zich op de aarde beweegt, in onderworpenheid” (Genesis 1:28).
Wat zien wij echter thans, zesduizend jaar later? In sommige gebieden is de aarde met mensen gevuld, maar voor het merendeel erkennen zij niet dat zij van hun Schepper, Jehovah God, afhankelijk zijn, en zij aanbidden hem ook niet. In plaats dat zij de aarde onderwerpen, vervuilen en ruïneren zij haar in grote mate en roeien zij vele diersoorten uit. Wij kunnen echter dankbaar zijn dat God zijn besluit heeft bekendgemaakt degenen „te verderven die de aarde verderven” en ervoor te zorgen dat de gehele aarde aan het einde van zijn grote ’rustdag’ overeenkomstig zijn voornemen in een heerlijk paradijs is veranderd. — Openbaring 11:18.
13. Voor welk heerlijke vooruitzicht kunnen wij dankbaar zijn? (Psalm 145:11, 15, 16)
13 Dat zijn werkelijk heerlijke vooruitzichten voor de toekomst van het „ruimteschip Aarde” en de mens! Volgens Gods grootse voornemen zal de aarde aan het einde van zijn ’rustdag’ in een paradijs veranderd zijn en door een rechtvaardig mensengeslacht bewoond worden, dat alle andere geschapen aardse zielen in onderworpenheid heeft. Wij kunnen Jehovah ervoor danken dat hij de mens „naar zijn beeld” heeft geschapen en hier op aarde zo wonderbaarlijk voor ons zorgt — nu en tot in de grenzeloze toekomst. — Genesis 1:27.
[Voetnoten]
a The World Book Encyclopedia, 1973, Deel 2, blz. 459.
[Illustratie op blz. 66]
De aarde is in elk opzicht superieur aan elk door mensen vervaardigde ruimteschip
[Illustratie op blz. 69]
Een grote kloof scheidt de mensen van de dieren. Ze bewijst dat de evolutieleer vals is
[Illustratie op blz. 73]
Een computer met een opbergsysteem dat overeenkomt met het geheugen van de mens, zou een wolkenkrabber vullen