Vergaart u ’niet langer schatten op aarde’?
„Vergaart u niet langer schatten op aarde, waar mot en roest verteert en waar dieven inbreken en stelen.” — Matth. 6:19.
1. (a) Wat stellen mensen uit de handelswereld zich thans ten doel? (b) Waarom schenkt het geen voldoening wanneer aan ’geschapen verlangens’ wordt voldaan?
DE WERELD heeft op het ogenblik materiële goederen en bezittingen in overvloed. Er is geen einde of begrenzing aan de verscheidenheid van materiële dingen die met geld te koop zijn. Aangezien de handelswereld dit beseft, stelt ze zich thans ten doel zoveel mogelijk winst te maken in plaats van de fundamentele behoeften van de mensen te bevredigen. Vandaar dat de mensen uit de handelswereld grote sommen gelds investeren in adverteren, adverteren en nog eens adverteren. Met welk doel voor ogen? Om in u een verlangen te scheppen, het verlangen naar hun produkten, opdat zij u kunnen uitbuiten. Wanneer u er eenmaal mee bent begonnen niet alleen uw werkelijke behoeften te bevredigen maar ook te trachten aan deze geschapen verlangens te voldoen, bemerkt u dat u zich op een eindeloze weg bevindt die het belangrijkste deel van uw tijd, energie, aandacht en belangstelling opslokt zonder u uiteindelijk de voldoening te schenken die u verlangt. Hoe waar zijn de woorden van de wijze man Salomo, die schreef: „Iemand die enkel het zilver liefheeft, zal van zilver niet verzadigd worden, noch wie maar ook die rijkdom liefheeft, van inkomsten [de opbrengst]. Ook dit is ijdelheid”! — Pred. 5:10.
2, 3. (a) Welke uitstekende raad gaf Jezus met betrekking tot aardse schatten? (b) Hoe kunnen zowel het „overblijfsel” als de „andere schapen” voordeel trekken van deze raad?
2 In zijn Bergrede toonde de Grotere Salomo, Jezus Christus, aan dat degenen die de zegeningen van Gods Messiaanse Koninkrijk zoeken, zich met schatten zouden bezighouden die veel belangrijker waren. Hoe passend is thans derhalve zijn raad aan zijn discipelen: „Vergaart u niet langer schatten op aarde, waar mot en roest verteert en waar dieven inbreken en stelen. Vergaart u veeleer schatten in de hemel, waar noch mot noch roest verteert en waar dieven niet inbreken en stelen”! — Matth. 6:19, 20.
3 Wat vormt dit een uitstekende raad voor het overblijfsel van de gezalfde discipelen van de Heer Jezus Christus, die het vooruitzicht hebben een „onverwelkelijke erfenis” in de geestelijke hemelen te ontvangen! (1 Petr. 1:4; Ef. 1:18) Op de duur, aan het einde van hun aardse loopbaan, moeten zij namelijk AL hun materiële bezittingen achter zich laten. Zij kunnen deze niet met zich naar de hemel meenemen. Hetzelfde geldt voor de „grote schare” „andere schapen”, die het vooruitzicht heeft de „grote verdrukking” die voor de deur staat te overleven, ten einde eeuwig in een aards paradijs te leven (Openb. 7:9-14; Matth. 24:21, 22; Ps. 37:29). Jehovah God heeft deze „andere schapen” niet beloofd dat hij al hun materiële bezittingen hier op aarde door die „grote verdrukking” zal heenvoeren, opdat ze daarna gebruikt kunnen worden.
HISTORISCHE VOORBEELDEN
4. Hoe toont Petrus aan dat Jehovah in staat is te bevrijden, en wat leren wij uit het voorbeeld van Noach?
4 Wij hebben beslist geen reden om aan Jehovah’s vermogen om ons te beschermen en te bevrijden, te twijfelen. Deze macht is in het verleden bij vele gelegenheden en op vele manieren getoond. De apostel Petrus herinnert ons hieraan en geeft ons de verzekering dat „Jehovah mensen van godvruchtige toewijding uit beproeving [weet] te bevrijden” (2 Petr. 2:9). In dit verband geeft hij ons enkele treffende voorbeelden, zoals toen Jehovah „zich er niet van heeft weerhouden een wereld uit de oudheid te straffen, maar Noach, een prediker van rechtvaardigheid, met zeven anderen veilig heeft bewaard, toen hij een geweldige vloed over een wereld van goddeloze mensen bracht” (2 Petr. 2:5). Gods Woord heeft dit verslag duidelijk en nauwkeurig voor ons bewaard, waarbij het meer dan vierduizend jaar teruggaat naar de tijd waarin Jehovah deze getrouwe patriarch, Noach, en zijn gezin door de wereldomvattende vloed heen bevrijdde in een ark. Noach had het voorrecht ontvangen deze ark overeenkomstig goddelijke instructies te bouwen (Gen. 6:14-16). Wij moeten echter opmerken dat er niet wordt gezegd dat God het huis waarin Noach en zijn gezin op aarde woonden, bewaarde. Deze aardse, materiële bezittingen werden ongetwijfeld weggevaagd toen „alle bronnen van de grote waterdiepte [werden] opengebroken en . . . de sluizen van de hemel [werden] geopend. En de stortregen op de aarde hield veertig dagen en veertig nachten aan.” — Gen. 7:11, 12.
5. Hoe wordt dit punt verder beklemtoond door de bevrijding van Lot?
5 Petrus verwijst vervolgens naar de tijd waarin Abrahams neef Lot leefde. Toen God de goddeloze, immorele steden Sodom en Gomorra tot een vurig einde bracht, heeft hij „de rechtvaardige Lot . . . bevrijd, die zwaar gekweld werd doordat de mensen, die de wet trotseerden, zich overgaven aan losbandig gedrag — want die rechtvaardige man heeft door wat hij zag en hoorde toen hij onder hen woonde, dag aan dag zijn rechtvaardige ziel gefolterd wegens hun wetteloze daden” (2 Petr. 2:7, 8). Ook in dit geval merken wij op dat toen Lot met zijn vrouw en twee dochters vluchtte, er niet wordt vermeld dat zij hun materiële bezittingen bij zich hadden. Dit was voor hen niet mogelijk. De engelen hadden Lot de opdracht gegeven: „Ontkom ter wille van uw ziel!” Het ’verlangen’ van Lots vrouw bleef echter ongetwijfeld uitgaan naar de materiële dingen die zij moesten achterlaten. Zij was ongehoorzaam aan het bevel van de engelen en keek achterom, hetgeen tot gevolg had dat zij een zoutpilaar werd. — Gen. 19:17, 23-26.
6. Welke instructies ontvingen de tot het christendom bekeerde joden met betrekking tot Jeruzalem?
6 Evenzo moesten de tot het christendom bekeerde joden in de eerste eeuw van onze gewone tijdrekening, na de tijdelijke belegering van de Heilige Stad Jeruzalem door de Romeinse legioenen onder leiding van de Romeinse generaal Cestius Gallus, de raad van de Heer Jezus Christus gehoorzamen. Zij moesten hun eigendommen en bezittingen in Jeruzalem en Judéa in de steek laten en naar de bergen buiten de provincie Judéa ’vluchten’, waarbij zij vrijwel alles moesten achterlaten. Degenen die zich destijds buiten dit district bevonden, moesten niet de stad binnengaan ten einde er bepaalde dingen van materiële aard die zij er misschien hadden, uit weg te halen. — Luk. 21:20-24.
7, 8. Welke twee mannen ontvingen in 607 v.G.T. Jehovah’s speciale zegen, en hoe?
7 Wanneer wij verder in de geschiedenis teruggaan, treffen wij een soortgelijke situatie aan. Gods Woord toont aan dat er in het jaar 607 v.G.T., vlak voordat de Heilige Stad Jeruzalem door de Babylonische legers verwoest zou worden, twee mannen in de stad waren die speciaal door Jehovah God werden genoemd en die zijn speciale zegen zouden ontvangen. Een van deze mannen was een Ethiopiër, Ebed-melech genaamd. Hij was degene die bij koning Zedekía van Jeruzalem pleitte voor de profeet Jeremia, opdat de koning Jeremia, die in gevaar verkeerde in een regenput te sterven, zou bevrijden (Jer. 38:6-13). Toen Jehovah over de beloning sprak die Ebed-melech wegens zijn welwillendheid jegens Jehovah’s dienstknecht zou ontvangen, zei Jehovah tot hem: „’Ik zal u zonder mankeren ontkoming verschaffen, en door het zwaard zult gij niet vallen, en uw ziel zal u stellig ten buit worden, omdat gij op mij hebt vertrouwd’, is de uitspraak van Jehovah.” — Jer. 39:18.
8 De andere naam die door Jehovah werd genoemd, was Baruch, de getrouwe secretaris van de profeet Jeremia. Hij had het wonderbaarlijke voorrecht twee rollen te mogen schrijven, die door Jeremia werden gedicteerd en waarin de profetische boodschap van Jeruzalems ondergang werd bekendgemaakt. Gedurende het schrijven van de eerste rol, die later stukje bij beetje door Jojakim werd verbrand, klaagde Baruch dat hij afgemat was. Jehovah waarschuwde hem: „Maar wat u betreft, gij blijft grote dingen voor u zoeken. Blijf ze niet zoeken.” Wegens zijn getrouwheid werd hem echter bescherming en veiligheid beloofd, niet alleen gedurende deze verschrikkelijke belegering van Jeruzalem, maar ook later, toen de opstandige ontkomelingen hem en Jeremia dwongen met hen naar Egypte te gaan (Jer. 36:4-32; 43:4-7). Merk echter op waarin deze bescherming zou bestaan: „’Want zie, ik breng een rampspoed over alle vlees’, is de uitspraak van Jehovah, ’en ik wil u uw ziel ten buit geven in alle plaatsen waarheen gij mocht gaan’” (Jer. 45:1-5). Aan zowel Baruch als Ebed-melech werd gedurende de tijd van de belegering en de vernietiging van de stad Jeruzalem dus niets meer dan hun „ziel”, hun vege lijf, beloofd.
VRAGEN DIE WIJ ONSZELF MOETEN STELLEN
9. Welke vragen dienen wij, gezien de tijd waarin wij leven, ernstig te beschouwen?
9 Wanneer wij deze voortreffelijke voorbeelden beschouwen en thans beseffen dat „het einde van alle dingen is nabijgekomen” (1 Petr. 4:7), dat wij in een veel ernstiger tijdsperiode leven en dat een veel grotere vernietiging ophanden is, brengt dit ons ertoe onszelf ernstig af te vragen: Is het verstandig om veel tijd en moeite te besteden aan een gespecialiseerde opleiding voor een bepaald vak of beroep in dit wereldse samenstel van dingen, ten einde daardoor een hoger inkomen te genieten? Is het redelijk om onze aardse bezittingen dusdanig te willen vermeerderen dat wij meer hebben dan wij werkelijk nodig hebben, zodat het bedje van ons toekomstige leven hier op aarde is gespreid en wij in de korte resterende tijd vóór de „grote verdrukking” gerieflijker en luxueuzer kunnen leven? Blijven wij in gebreke in te zien dat er iets veel belangrijkers en waardevollers is waarover wij ons thans bezorgd dienen te maken? Ontbreekt het ons aan het geloof dat als wij onze Grootse Beschermer de eerste plaats in ons leven toekennen, Hij in de vóór ons liggende tijd voor ons zal zorgen? Dit zijn vragen die een ieder van ons persoonlijk moet beschouwen. Ons leven hangt ervan af!
10. Waarom dienen wij Jezus’ woorden in Lukas 17:26-30 ter harte te nemen?
10 Wat is het voor ons, die in een generatie leven waarin zoveel dingen onze tijd, belangstelling en aandacht kunnen opslokken, noodzakelijk Jezus’ profetische woorden goed in gedachten te houden! Hij zei: „Zoals het geschiedde in de dagen van Noach, zo zal het ook zijn in de dagen van de Zoon des mensen: zij aten, zij dronken, mannen huwden, vrouwen werden ten huwelijk gegeven, tot op de dag waarop Noach de ark binnenging en de vloed kwam en hen allen vernietigde. Insgelijks, evenals het geschiedde in de dagen van Lot: zij aten, zij dronken, zij kochten, zij verkochten, zij plantten, zij bouwden. Maar op de dag dat Lot uit Sodom ging, regende het vuur en zwavel uit de hemel en vernietigde hen allen. Op dezelfde wijze zal het gaan op de dag waarop de Zoon des mensen geopenbaard zal worden” (Luk. 17:26-30). Hoe staat het, gezien deze van tevoren verschafte inlichtingen met u? Slokken de bezigheden van het alledaagse leven u geheel en al op? Vormen deze uw schat, waar uw hart is? (2 Petr. 3:17; Matth. 6:21). Wat is het derhalve passend dat Jezus Christus al zijn discipelen, met inbegrip van ons in deze tijd, die aan het einde van dit samenstel van dingen leven, de raad heeft gegeven zich schatten in de hemel te vergaren! Wat zal het voor ons een zegen afwerpen wanneer wij dit doen!
11, 12. (a) Wat betekent het ’schatten in de hemel te vergaren’? (b) Hoe is dit mogelijk?
11 U zou echter kunnen vragen: Wat betekent het, schatten in de hemel te vergaren? Hoe kan dit eigenlijk worden gedaan? Het betekent dat wij trachten een goede positie bij onze Schepper, Jehovah God, te verkrijgen en te behouden. Het betekent een dusdanige handelwijze in het leven na te volgen dat men „rijk is met betrekking tot God” (Luk. 12:21). Het verslag van „voortreffelijke werken” dat iemand heeft opgebouwd, telt als rijkdommen die bij de Schepper in de hemel in bewaring zijn gegeven en die de persoon eeuwige voordelen garanderen welke zelfs niet door de dood weggenomen kunnen worden (Hebr. 10:24; Jak. 3:13; Joh. 11:25). Deze positie wordt behouden wanneer wij standvastig blijven in ons geloof in en onze loyaliteit aan onze God Jehovah en wanneer wij de goddelijke wil doen. — Rom. 11:20; 2 Kor. 1:24.
12 Jezus heeft voortdurend de nadruk gelegd op de belangrijkheid van deze hemelse schatten en heeft ons het voorbeeld gegeven (1 Petr. 2:21; Hebr. 10:5-10). Na zijn discipelen raad gegeven te hebben met betrekking tot aardse schatten, spoorde hij hen ertoe aan: „Blijft dan eerst het koninkrijk en Zijn rechtvaardigheid zoeken, en al deze andere dingen zullen u worden toegevoegd” (Matth. 6:33). Om deze hemelse schatten te kunnen vergaren, is het dus van het allergrootste belang thans dusdanig te leven en te handelen dat wij hierdoor een bericht bij onze Vader in de hemel, Jehovah God, opbouwen op grond waarvan hij ons zal goedkeuren. — Ps. 5:12; Spr. 12:2; Joh. 6:27.
13, 14. Wie was Zachéüs, en welke dramatische verandering deed er zich in zijn leven voor?
13 In de eerste eeuw van onze gewone tijdrekening leefde er een man die ons in dit opzicht een voorbeeld heeft verschaft. Hij heeft zijn schatten hier op aarde vaarwel gezegd opdat hij zich aan de belangen van het Messiaanse koninkrijk kon wijden. Wie was dit? Het was een zeer rijke man, Zachéüs genaamd, een opperbelastinginner die in de stad Jericho woonde. Tot op de huidige dag is het district rondom Jericho, even ten westen van de rivier de Jordaan, buitengewoon vruchtbaar en produktief. In de oudheid was de belastingopbrengst er ongetwijfeld hoog. Evenals veel belastinginners van zijn tijd had Zachéüs er in verband met zijn positie twijfelachtige praktijken op na gehouden ten einde een deel van zijn aanzienlijke rijkdom te verwerven. — Luk. 19:2, 8.
14 In het voorjaar van 33 G.T., vlak voordat Jezus naar Jeruzalem ging, waar hij zou sterven, kwam Jezus in Jericho. Zachéüs wilde Jezus graag zien, maar omdat hij klein van stuk was en niet over de menigte heen kon kijken, holde hij voor Jezus uit, waarna hij een gunstige positie kon innemen door in een boom te klimmen. Hierdoor trok hij klaarblijkelijk Jezus’ aandacht, en Jezus riep hem toe dat hij beneden moest komen en lichtte hem erover in dat hij gedurende zijn verblijf in Jericho bij hem zou logeren. Dit verontrustte de inwoners van deze stad, en zij uitten de klacht: „Hij is bij een man die een zondaar is, zijn intrek gaan nemen” (Luk. 19:3-7). Jezus’ omgang had echter een dramatische uitwerking op Zachéüs. Toen hij naar Jezus luisterde, kreeg hij klaarblijkelijk waardering voor de werkelijke schat, want hij riep uit: „Zie! De helft van mijn bezittingen, Heer, geef ik aan de armen, en alles wat ik iemand door valse beschuldiging heb afgeperst, vergoed ik viervoudig.” Ja, hij uitte het verlangen het zonder zijn rijkdom te stellen en een getrouwe volgeling van de Heer Jezus Christus te worden. Wat een wonderbaarlijke vreugde moet Zachéüs hebben ervaren toen Jezus tot hem zei: „Vandaag is aan dit huis redding ten deel gevallen, want ook hij is een zoon van Abraham”! — Luk. 19:8, 9.
HEDENDAAGSE VOORBEELDEN
15. Welk hedendaagse voorbeeld hebben wij van iemand die hemelse schatten op de eerste plaats stelde in zijn leven?
15 Evenzo merken wij thans met vreugde hedendaagse voorbeelden op van personen die het juist geacht hebben hun aandacht op de belangen van het Koninkrijk te vestigen en zich ervan af te keren verdere rijkdom hier op aarde bijeen te brengen. Eén zo’n voorbeeld is dat van een broeder wiens levensverhaal in The Watchtower van 15 mei 1968 werd gepubliceerd, een buitengewoon succesvol zakenman. Als gevolg van zijn natuurlijke bekwaamheden werd hij bijzonder succesvol op het gebied van het kopen, verkopen en beheren van onroerende goederen. Bij een zekere gelegenheid werd hij door enkele zakenrelaties, die goed op de hoogte waren van zijn scherp zakelijk inzicht, met een schijnbaar zeer aanlokkelijk aanbod benaderd. Wat hield dit aanbod in? Het betrof een zakelijke kwestie waarmee hij in slechts één jaar tijd $1.000.000 kon verdienen! Wat deed hij? Hij sloeg dit aanbod af! Waarom? Omdat hij zich gedurende die periode intensief zou hebben moeten bezighouden met zakelijke aangelegenheden. Zoals hij zelf opmerkte: „Ik kan mijn wonderbaarlijke voorrechten om Jehovah hier te dienen zelfs niet voor slechts één jaar opgeven, neen, zelfs niet voor AL het geld in de wereld. Mijn broeders en zusters hier in Washington, D.C., dienen, acht ik kostbaarder, aangezien ik weet dat ik hierbij Jehovah’s zegen geniet. Ik zou ongetwijfeld een miljoen dollar verdienen, maar hoe zou het er aan het eind van een dergelijk jaar van zakelijke activiteit in geestelijk of zelfs in fysiek opzicht met mij voorstaan?” Zou u een overeenkomstige beslissing nemen als u zo’n verleidelijk aanbod zou ontvangen?
16. Welk andere voorbeeld kunnen wij thans waarderen? Waarom?
16 Beschouwt u ook eens een ander voorbeeld uit een iets vroegere periode, dat van een man in Allegheny County, in de Amerikaanse staat Pennsylvania, die in de jaren 1870 in de twintig was. Hij was samen met zijn vader medefirmant van een filiaalonderneming in herenkleding en was op weg een miljonair te worden. Dit was voordat John D. Rockefeller zich in de oliebranche begaf, waarin hij een multimiljonair werd. Wat deed deze jongeman uit Allegheny echter? Hij zag in dat het belangrijker was de bijbel te bestuderen ten einde te weten te komen wat hierin werd onderwezen en wat de bijbelse boodschap voor deze tijd was. In 1879 was hij zich bewust van de noodzaak een nieuw religieus tijdschrift te publiceren, Zion’s Watch Tower and Herald of Christ’s Presence (thans De Wachttoren). Later werd hij de eerste president van de Watch Tower Bible and Tract Society. Zijn naam was Charles T. Russell, en hij investeerde zijn gehele fortuin in de prediking van het goede nieuws van het Koninkrijk. Ja, wat beschikken wij over een schitterende voorbeelden, uit zowel het verleden als het heden, van mensen die de Koninkrijksbelangen de eerste plaats in hun leven hebben toegekend! Neemt u zulke verstandige beslissingen om u schatten in de hemel te vergaren?
17, 18. (a) Hoe is het mogelijk om voordat wij het beseffen geestelijk arm te worden? (b) Welke handelwijze van Jezus helpt ons de werkelijke waarde van de rijkdommen van deze wereld in te zien?
17 Wat zou u bijvoorbeeld doen indien iemand u ƒ 10.000 zou aanbieden als u uw geloof in Jehovah en uw voorrecht hem te dienen zou opgeven? Zou u dit aanvaarden? En hoe staat het ermee als men u ƒ 100.000 of ƒ 1.000.000 zou aanbieden? „Wel, dat is ondenkbaar”, zult u zeggen. „Geen enkel geldbedrag ter wereld zou mij ertoe kunnen brengen zoiets te doen!” En het is alleen maar juist zo’n beslissing te nemen, niet waar? Hoevelen hebben echter niet, om „iets extra’s” te hebben of iets wat zij heel graag wilden hebben, grotere verantwoordelijkheden aanvaard, misschien een extra baan of overwerk gedurende slechts „enkele” avonden per week of weekends! Dit weerhoudt hen er vanzelfsprekend van geregeld de vastgestelde vergaderingen van de gemeente bij te wonen en van de voortreffelijke omgang aldaar te genieten. Zij worden er ook door belemmerd in hun predikingsactiviteit, terwijl het een nadelige uitwerking heeft op de invloed van Gods geest in hun leven. Voordat zij het beseffen, zijn zij in geestelijk opzicht arm geworden en hebben zij hun liefde en waardering voor Jehovah en zijn organisatie verloren. Zij zijn in materieel opzicht rijker, ja, maar in geestelijk opzicht des te armer. Wat een prijs betalen zij voor „iets extra’s” of voor een toegevoegd bezit! En dan te bedenken dat zij er zelfs nog hard voor hebben moeten werken!
18 Toen de Duivel Jezus naar een hoge berg meenam en hem alle koninkrijken van de wereld en hun heerlijkheid toonde en zei dat dit alles van hem zou zijn indien hij slechts zou ’neervallen en een daad van aanbidding jegens hem zou verrichten’, zei Jezus: „Ga weg, Satan! Want er staat geschreven: ’Jehovah, uw God, moet gij aanbidden en voor hem alleen heilige dienst verrichten’” (Matth. 4:8-10). Mogen wij eveneens de waarde van hemelse schatten inzien en beslissingen nemen die ons een goede naam verschaffen bij God en waardoor wij zijn goedkeuring verwerven.
DE WAARDE VAN HEMELSE SCHATTEN
19. Waarom is het alleen maar verstandig acht te slaan op Jezus’ raad betreffende materiële bezittingen?
19 Laten wij altijd de wijsheid van Jezus’ woorden met betrekking tot materiële bezittingen inzien. Hij zei dat ze verroesten, dat ze voortdurend in gevaar verkeren verloren te gaan of gestolen of vernield te worden. Hoe meer iemand heeft, over des te meer hij zich zorgen kan maken. Hoe vaak is dit een onnodige last! Wanneer iemand veel aandacht aan deze materiële bezittingen besteedt, kan dit ook tot gevolg hebben dat hij het „werkelijke leven” verliest (1 Tim. 6:19). Wij hebben hier een eerste-eeuws voorbeeld van.
20-22. (a) Welke raad gaf Jezus aan een rijke jonge regeerder, en wat bleek in het leven van de jongeman de eerste plaats in te nemen? (b) Indien deze jonge regeerder tot in het jaar 70 G.T. in leven is gebleven, wat is hem dan waarschijnlijk overkomen?
20 Omstreeks het jaar 33 G.T. reisde Jezus door de provincie Peréa, aan de oostelijke oever van de rivier de Jordaan. Een man, een rijke jonge regeerder, kwam naar Jezus toelopen en vroeg: „Leraar, wat voor goeds moet ik doen om eeuwig leven te verkrijgen?” (Matth. 19:16) Jezus zei hem wat hij moest doen en gaf hem de raad zich er niet door zijn materiële bezittingen op aarde van te laten weerhouden de eeuwige schat in de hemel te verwerven. Jezus zei: „Ga, verkoop uw bezittingen en geef aan de armen en gij zult een schat in de hemel hebben, en kom, wees mijn volgeling” (Matth. 19:21). Aangezien hij onder de Wet stond, was hij verplicht behoeftige Israëlieten te helpen (Lev. 25:35; Deut. 15:7-11; Jes. 58:6, 7; Ezech. 18:5, 7-9). Waardeerde hij deze raad van Jezus echter? Neen! (Matth. 19:22) Hoe is het met deze jongeman afgelopen? Bleef hij er succesvol mee voortgaan steeds grotere rijkdommen bijeen te brengen? Indien hij nog zevenendertig jaar langer leefde, tot het jaar 70 G.T., stonden hem enkele drastische veranderingen te wachten.
21 Zoals reeds is opgemerkt, woonde hij in de provincie waarnaar de meeste tot het christendom bekeerde joden in 66 G.T. vluchtten ten einde aan de ophanden zijnde vernietiging van Jeruzalem te ontkomen. De Romeinse soldaten voelden zich niet verplicht de provincie Peréa binnen te vallen ten einde aldaar een opstand van de joden te onderdrukken. Hoe stond het echter met deze rijke jonge regeerder die met al zijn aardse bezittingen in die provincie woonde? Hij was iemand die de wet van Mozes bijzonder nauwgezet onderhield (Matth. 19:20). Indien deze gewetensvolle onderhouder van de Wet in het jaar 70 G.T. nog in leven was, is hij waarschijnlijk de rivier de Jordaan in westelijke richting overgestoken, en aldus in de provincie Judéa gekomen ten einde vervolgens naar de stad Jeruzalem te gaan om het jaarlijkse paschafeest voor God te vieren. — Deut. 16:1, 2.
22 Na in de stad aangekomen te zijn, zou hij vervolgens in de val terecht zijn gekomen van de Romeinse legioenen, die de Heilige Plaats omsingelden. Hij zal dus hetzij in de vernietiging van Jeruzalem zijn omgekomen of in leven zijn gebleven ten einde door de Romeinse soldaten gevangen genomen te worden en vervolgens naar de een of andere plaats in het Romeinse Rijk in slavernij te worden weggevoerd. In ieder geval heeft hij alles wat hij hier op aarde bezat, moeten achterlaten, maar niet ter wille van Jezus Christus, niet omdat hij een van zijn volgelingen was. Wat een dwaasheid van de zijde van die jongeman! Hoe hebben wij allen behoefte aan een goede naam, een goede positie, bij God in de hemel! Onze goede naam of goede positie bij hem is iets wat buitengewoon waardevol is en eeuwig zal blijven bestaan.
23. Hoe blijkt de wijsheid van Spreuken 23:4, 5?
23 De regeringen van deze aarde kunnen niet garanderen dat onze stoffelijke bezittingen niet na verloop van tijd hun waarde zullen verliezen, hetzij door een economische depressie, inflatie, herwaardering van de geldwaarde of door een rampspoedige „krach” van de effectenmarkt. Gods Woord verzekert ons in Spreuken 23:4, 5: „Tob u niet af om rijkdom te verwerven. Ga niet af op uw eigen verstand. Hebt gij uw ogen er een vluchtige blik op laten werpen, terwijl hij niets is? Want zonder mankeren maakt hij zich vleugels als van een arend en vliegt weg naar de hemel.”
24. Waardoor wordt geïllustreerd hoe dwaas het is in aardse schatten vertrouwen te stellen?
24 Hoe waar is dit wanneer wij de economische toestanden beschouwen die zich alleen al binnen dit ene geslacht hebben voorgedaan! „Tegen het einde van 1923 waren er in Duitsland 1.200.400.000.000 papieren marken voor nodig om datgene te kopen wat twee jaar voordien slechts 35 marken kostte, en in Hongarije waren er in 1946 1,4 quintiljoen pengös voor nodig om datgene te kopen wat men in 1938 voor slechts één pengö kon krijgen. (Eén quintiljoen komt overeen met 1.000.000.000.000.000.000.000.000.000.000.)” (Zie Money and Economic Activity door H. Mifflin.) In Uruguay, Zuid-Amerika, zijn de kosten van het levensonderhoud gedurende een recent jaar met 500 percent gestegen. In het naburige land Chili bedroeg dit cijfer 375 percent. Indien wij ons schatten in de hemel vergaren, zullen ze beslist niet zulke veranderingen in waarde ondergaan en steeds meer in waarde slinken totdat ze ten slotte waardeloos zijn geworden. — Luk. 12:33.
25, 26. (a) Welke handelwijze dienen wij met het oog op de tijd na te streven? (b) Welke toekomst is er voor degenen die „schatten in de hemel” vergaren?
25 Het past ons thans derhalve de raad van de Heer Jezus Christus op te volgen, en laten wij, in plaats van ons ervoor in te zetten meer rijkdommen voor onszelf te vergaren, ons geheel en al wijden aan het dringendste werk aller tijden: de prediking van het goede nieuws van Gods koninkrijk en het maken van discipelen van mensen uit alle natiën (Matth. 28:19, 20; Hand. 1:8). Laten wij in gedachten houden dat al hebben wij nog zoveel materiële rijkdommen, dit ons niet door de komende „grote verdrukking” heen zal brengen, zoals ook in Spreuken 11:4 staat opgetekend: „Waardevolle dingen zullen niet baten op de dag der verbolgenheid, maar rechtváárdigheid zal van de dood bevrijden.”
26 Laten wij het besluit nemen naar de hemel op te zien en Gods koninkrijk en de belangen van dit koninkrijk de eerste plaats in ons leven toe te kennen. Indien wij dit doen, verzekeren wij ons thans van talloze, onbeschrijfelijke zegeningen, zowel op materieel als op geestelijk gebied, en ook, na Armageddon, van eeuwig leven in Gods nieuwe samenstel van dingen. Dit is iets dat met geen geld ter wereld gekocht kan worden. Gaat uw verlangen hiernaar uit? Weet dan dat eeuwig leven, vrede en geluk in Gods rechtvaardige nieuwe ordening onder Christus’ koninkrijk de beloning is van allen die zich thans niet langer schatten op aarde vergaren. — Jes. 9:7; 1 Tim. 6:17-19.