Vragen van lezers
● Adams nakomelingen kwamen niet wegens zijn zondeval onder een eeuwige vernietiging te staan. Waarom zouden jonge kinderen dan wel in Armageddon een eeuwige vernietiging moeten ondergaan omdat zij goddeloze ouders hebben? — E.N., Minnesota, V.S.
Adam en Eva stonden in Eden met betrekking tot de boom der kennis onder een oordeel en de door hen gevolgde handelwijze was, daar zij in een oordeelstijd leefden beslissend voor hun bestemming. De kinderen van Adam en Eva waren toen nog niet geboren en stonden derhalve niet rechtstreeks of persoonlijk onder het Edense oordeel. Om deze reden kon God voor al hun toekomstige kinderen die van zijn voorzieningen gebruik zouden maken — hetgeen zij op elk tijdstip dat het God behaagde hen in een oordeelsperiode te brengen, zouden kunnen tonen — regelingen treffen om hen los te kopen. Voor de meerderheid der mensen die op aarde hebben geleefd zal deze oordeelstijd waarschijnlijk in Christus’ duizendjarige regering, ten tijde van de algemene opstanding en daarna vallen. Op deze door Gods onverdiende goedgunstigheid voor hen bereide oordeelstijd zal elkeen, zoals dit in Ezechiël 18:20-23 wordt aangetoond, voor zichzelf verantwoordelijk zijn. — Zie „Dit betekent eeuwig leven”, de bladzijden 94 en 95.
De Schrift toont echter aan dat God, voordat deze vele personen hun oordeelstijd zullen hebben, op bepaalde tijden reeds oordeelsperioden over de menselijke maatschappij heeft gebracht, gedurende welke hij de mensen voor hun handelwijze verantwoordelijk stelde. Opdat zij werkelijk voor zichzelf en voor de van hen afhankelijke jonge kinderen verantwoordelijk konden zijn, zorgde Jehovah ervoor dat er getuigenis werd gegeven opdat zij de strijdvraag zouden kennen en onafhankelijk van enige van Adam overgeërfde veroordeling hun beslissing zouden kunnen nemen. Hij waarschuwde de ouders niet alleen voor de consequenties voor henzelf maar ook voor die voor hun nog niet verantwoordelijkheid bezittende nakomelingen.
De vloed van Noachs dagen, aan welke gebeurtenis voorafgaande Noach ongeveer veertig tot vijftig jaar gerechtigheid had gepredikt, was een van zulke oordeelsperioden (Hebr. 11:7; 2 Petr. 2:5). Het vurige einde van Sodom en Gomorra, welke steden voordat de vuurregen viel eerst ter waarschuwing de wonderbaarlijke verschijning van de engelen zagen en het getuigenis van Lot hoorden, was eveneens zo’n periode (Gen. 19:11-14, 24). Ook Jezus’ dagen vormden een oordeelstijd waarin hij bepaalde joodse steden voor een soortgelijk lot als dat van Sodom en Gomorra waarschuwde en zekere schriftgeleerden en Farizeeën als geschikt voor de eeuwige vernietiging van Gehenna veroordeelde. — Matth. 11:20-24; 23:33, NW.
Thans leven wij eveneens in een oordeelstijd, hetgeen blijkbaar datgene is wat zij die bezwaar tegen het antwoord in De Wachttoren van 15 januari 1951, bladzijde 32, hebben, niet naar volle waarde weten te schatten. De Wachttoren heeft de waarschuwing uit Gods Woord al tachtig jaar laten weerklinken, en sinds 1919 zijn Jehovah’s getuigen in deze oordeelstijd, waarin de op de troon geplaatste Koning als een herder de schapen van de bokken scheidt, als nooit tevoren actief in het geven van een wereldomvattend getuigenis geweest. Zowel van ouders als door hen beïnvloede kinderen hebben zij scheldwoorden moeten horen en mishandelingen moeten verduren. Omdat wij thans in een oordeelsperiode leven, zeggen wij daarom dat iedereen terechtstaat. Daar hierbij kinderen aanwezig zijn, komen ook zij voor het oordeel in aanmerking en is hun geval niet gelijk aan dat van de nakomelingen van Adam en Eva, die niet ten tijde dat dit eerste mensenpaar in Eden op de proef werd gesteld, aanwezig waren.
● Waarom laat de New World Translation in Lukas 11:2 uit het modelgebed dat Jezus zijn discipelen leerde bidden, de zin „Uw wil geschiede, gelijk in den hemel alzo ook op de aarde”, weg? R.M., V.S.
Sommige bijbelvertalingen hebben in Lukas 11:2 de woorden: „Uw wil geschiede, gelijk in den hemel alzo ook op de aarde” ingevoegd, omdat deze woorden in enkele oude Griekse manuscripten te vinden zijn. De oudste van de meest betrouwbare Griekse manuscripten het Vaticaan Manuscript 1209, bevat deze woorden echter niet. Om deze reden komen de woorden ook niet in de Griekse tekst van Westcott en Hort, waarop de New World Translation of the Christian Greek Scriptures in hoofdzaak gebaseerd is, voor en evenmin in de Griekse tekst van de Duitse geleerde D. Eberhard Nestle. Daarom bevat ook de New World Translation of the Christian Greek Scriptures deze woorden niet hoewel ze wel in Jezus’ gebed, zoals dat in Mattheüs 6:9-13 staat, voorkomen. Waarom Lukas, zoals het Vaticaan Manuscript ons laat zien, de woorden uit hoofdstuk 11 van zijn verslag heeft weggelaten, is ons niet bekend, maar het eerste vers uit het hoofdstuk toont ons wel aan dat het modelgebed deze maal bij een andere gelegenheid als die in Mattheüs 6, toen Jezus zijn bergrede hield, werd bekendgemaakt. In het geval waarin Jezus’ discipelen hem vroegen hen te leren bidden en dat door Lukas werd opgetekend, volstond Jezus ermee een verkorte vorm van het gebed te geven. Het belangrijkste was te bidden om de heiliging van Gods naam en de komst van zijn koninkrijk. Wanneer dit in vervulling gegaan zou zijn, zou de rest, dat Gods wil zowel op aarde als in de hemel gedaan zou worden, automatisch volgen en het zou niet noodzakelijk zijn met betrekking tot het laatste in details te treden. Dit alles lag in de heiliging van Gods naam en de komst van zijn koninkrijk opgesloten.
● In Genesis 3:1 wordt in de Statenvertaling en andere vertalingen gezegd dat de slang „listiger” was dan al het gedierte des velds. Waarom wordt er in de New World Translation gezegd dat de slang „de omzichtigste” bleek te zijn? — S.R., V.S.
De New World Translation is zowel in overeenstemming met de feiten als met Jezus’ verklaring in Mattheüs 10:16 (LV) waarin hij zijn discipelen de raad geeft niet alleen argeloos als duiven maar ook zo omzichtig als slangen te zijn. Het Griekse woord dat Jezus gebruikte, was phrónimos. Het te Zürich in Zwitserland in het Duits uitgegeven boek, getiteld „Kleine Lichter”, van de hand van Ludwig Koehler, de Hebreeuwse lexicograaf, heeft op de bladzijden 78 en 79 onder het onderschrift „Omzichtige slangen” het volgende te zeggen:
„Aan welk eigenaardige kenmerk van slangen denkt Jezus? Wat is het karakteristieke van slangen? Alle slangen worden door omzichtigheid gekenmerkt. Iedereen die een slang ziet, kan dit zelf opmerken en elke beschrijving over slangen bevestigt dit. Zodra een slang bemerkt dat er een mens nadert, glijdt ze weg. De slang is omzichtig. In het Grieks kan dit zeer goed door het woord ’phronimos’ worden uitgedrukt, want door zijn omzichtigheid en waakzaamheid laat de slang merken dat ze haar phrenes bezit en gebruikt. Aldus begrijpt iemand ook Jezus’ raadgeving. De discipelen moesten als schapen temidden van wolven werken. Bovendien gebruikten zij de ongekunsteldheid van duiven, maar eveneens de omzichtigheid en waakzaamheid van slangen.”
De beschrijving van de slang in Genesis 3:1 moet in overeenstemming met Jezus’ raad aan zijn discipelen worden weergegeven. De mede-auteur van de Lexicon over de boeken van het Oude Testament in het Hebreeuws, dr. Koehler, dient stellig te weten waarover hij spreekt. De New World Bible Translation geeft in overeenstemming met zijn raadgevingen de betreffende woorden in Genesis 3:1 met „omzichtigste” weer om aldus met Jezus in te stemmen.
In Genesis 3:1 verwees de bijbel niet naar Satan de Duivel, die inderdaad listig en sluw is, maar naar de letterlijke slang op de grond, welk schepsel door de onzichtbare Satan de Duivel alleen maar als een middel werd gebruikt om Eva te misleiden. De schuwheid en omzichtigheid van de slang brachten Eva ertoe te geloven dat het dier wel zo voorzichtig zou zijn geen fout te begaan of zich moeilijkheden op de hals te halen. Toen de slang derhalve zei dat de verboden vrucht goed was om te eten en dat er geen straf aan verbonden was, dacht Eva dat zij het dier zeer goed kon geloven. Zijn voorzichtigheid, omzichtigheid en schuwheid droegen ertoe bij een bepaalde indruk op Eva te maken en haar te laten denken dat de Slang de waarheid sprak.
Toen de Here Jezus Christus zijn discipelen instrueerde bij het ten uitvoer brengen van hun christelijke bediening op de juiste wijze tact aan de dag te leggen, verwees hij naar de omzichtigheid van de slang die deze eigenschap reeds vanaf het moment dat ze werd geschapen en ook in de hof van Eden bezat. Hij gaf hun niet de raad om evenals Satan de Duivel op listige wijze te handelen door hun paden, bedoelingen en handelwijze te verbergen en aldus een onschuldig slachtoffer onherstelbare verwondingen toe te brengen. Pas toen de slang, doordat Gods tegenstander van dit schuwe, omzichtige dier gebruik had gemaakt om de mensheid te gronde te richten en haar tegen ’s mensen Schepper, Jehovah God, ongehoorzaam en zondig te doen zijn, door God werd vervloekt, werd ze een symbool van Satan de Duivel.
● Waarom wordt er in de voetnoot op 1 Johannes 5:7 in de Emphatic Diaglott-bijbel gezegd dat de woorden „Want drie zijn er die getuigen in de hemel, de Vader, het Woord, en de heilige Geest, en deze drie zijn één” in geen enkel Grieks manuscript dat eerder dan de vijfde eeuw werd geschreven, voorkomen terwijl er bewijzen zijn dat deze woorden in geen enkel Grieks manuscript van vóór de vijftiende eeuw zijn te vinden? — J.L., Schotland.
In de voetnoot op 1 Johannes 5:7 in de Emphatic Diaglott werd een fout gemaakt toen deze woorden uit de vertaling van Newcome (1808) werden geciteerd; in die voetnoot lezen wij: „Deze tekst betreffende de hemelse getuigen komt in geen enkel Grieks manuscript voor dat eerder dan de vijftiende eeuw werd geschreven. . . . Door Vigilius Tapsensis, een Latijnse schrijver met een slechte reputatie, werd hij tegen het einde van de vijfde eeuw voor het eerst aangehaald, en hij wordt van deze vervalsing verdacht.”
● Is het juist dat een broeder een begrafenisdienst leidt van iemand die nooit met Jehovah’s getuigen verbonden is geweest en die zelfmoord heeft gepleegd? — K.L., V.S.
Dit alles hangt van het geweten van de broeder in de waarheid af aan wie wordt gevraagd de begrafenisdienst te leiden. Indien zijn geweten zich omdat het een zelfmoord betreft, verzet, dient hij dit geen geweld aan te doen door de plechtigheid te leiden. Indien een andere bekwame broeder dit volgens zijn geweten wel kan verantwoorden, is er geen bezwaar tegen dat hij de dienst verricht. Hoewel hij de zelfmoordenaar niet als het ware naar de hemel kan prediken of zelfs maar de schriftuurlijke belofte op hem van toepassing kan brengen dat hij de gelegenheid zal krijgen om in de nieuwe wereld te leven, en hoewel hij de zelfmoord niet kan vergoelijken, beseft hij dat de begrafenisdienst een prachtige gelegenheid verschaft om een getuigenis te geven van Gods koninkrijk en de zegeningen die het de mensheid zal brengen, de opstanding der doden inbegrepen.
Daar genoemde zelfmoordenaar nimmer met de waarheid verbonden is geweest, was hij onwetend en maakte hij zich schuldig aan een misdaad waaraan vele anderen zich in onwetendheid schuldig hebben gemaakt, terwijl zij soms zelfs andere personen hebben vermoord. Zijn positie is van zijn ontvankelijkheid voor het rantsoenoffer van de Here Jezus Christus afhankelijk. Door het hart van de zelfmoordenaar te lezen, beslist Jehovah of hij in aanmerking komt voor het rantsoenoffer van Jezus Christus en of hij door de regerende Koning, Jezus Christus, uit het herinneringsgraf geroepen zal worden. Het kan zijn dat hij een gelegenheid voor leven in de nieuwe wereld krijgt. Bij de begrafenis mag er derhalve niets definitiefs over een belofte betreffende een toekomstig leven van de zelfmoordenaar worden gezegd. Desalniettemin kan er aan allen die voor de begrafenisdienst zijn bijeengekomen, mensen die van de zelfmoord afweten, een doeltreffend getuigenis worden gegeven. Men kan de christelijke waarheidsbeginselen uiteenzetten, en na de begrafenislezing kunnen de bedroefde familieleden zich door deze verklaringen, ook die betreffende de zelfmoordenaar, laten vertroosten.