De vreemdste stad welke ooit door mensen is gebouwd
Hoe door het lot dat het Petra uit de oudheid heeft ondergaan, wordt bevestigd dat de bijbel Gods Woord is.
EEN kleine honderd kilometer ten zuiden der Dode Zee liggen de ruïnes van wat een dichter eens noemde de „rose-rode stad, half zo oud als de tijd.” Het is Petra, door vele onderzoekers de vreemdste stad welke ooit door mensen is gebouwd, genoemd. In oude tijden was deze stad nagenoeg onneembaar. En geen wonder! Ze lag in een amfitheatersgewijs gelegen berggebied genesteld; een lang, nauw ravijn vormde de toegang tot de stad. De inwoners woonden in holen welke in de steile rotswanden waren uitgehouwen. Zij voelden zich veilig in hun rotswoningen en pochten hierop. Zelfs haar naam, Petra, het Griekse woord voor Rots, getuigde van haar veiligheid. Alhoewel men zich er op beroemde dat ze onneembaar was en niettegenstaande haar schittering als knooppunt van karavaanwegen, werd het een dode stad; en ook het ras waartoe de inwoners behoorden, is uitgestorven. Hoe komt het dat een stad zo groot en veilig als Petra, thans een verlaten woestenij is?
In de bijbel leren wij de reden kennen. Ja, de geschiedenis van haar vroegste inwoners staat in de bijbel beschreven. Een van de bijbelse namen voor de landstreek rondom Petra is het gebergte Seïr. Dit rotsachtige gebied werd oorspronkelijk door de in holen levende Horieten bewoond. De nakomelingen van Izaks zoon, Ezau, ontnamen het de Horieten echter. „Ezau ging dus in de bergachtige streek van Seïr wonen. Ezau is Edom” (Gen. 36:8). Aldus kreeg dit woeste gebied de naam Edom en werden haar inwoners Edomieten genoemd.
EEN ADELAARSRAS
De Edomieten waren een adelaarsras. Zij woonden in een zeer bergachtig gebied, met gevaarlijk uitziende ravijnen en rotsglooiingen en doorsneden door vruchtbare dalen. Een adelaar bouwt zijn nest op voor mensen schier onbereikbare plaatsen: „Is het op uw bevel dat een adelaar omhoog vliegt en zijn nest in de hoogte bouwt, op een steile rots verblijft en vernacht op de rotspunt en een ontoegankelijke plaats?” (Job 39:27, 28) De Edomieten woonden gelijk adelaars in de hoogte, op rotspunten en ontoegankelijke plaatsen. Welke vijand zou hen in hun rotswoningen kunnen bereiken? Wie zou hen kunnen verslaan? Wie zou hen zelfs kunnen zien?
Ja, wie zou hen zelfs kunnen zien? Petra lag zo tussen de rotsen genesteld, dat het vanaf de top van de nabijgelegen berg Hor niet te zien was. Een vijand kon slechts van het bestaan van de stad af weten. Een leger kon de stad slechts door verraad binnenkomen. Aangezien men slechts door een lang, nauw ravijn Petra kon bereiken, zou een binnentrekkende vijand die de toegang tot de stad had ontdekt, toch nog steeds buiten de stad staan. Bovendien deed zich dan de mogelijkheid voor dat de vijand in de kronkelende, nauwe engte zelf belegerd werd. De Edomieten voelden zich zo veilig als een adelaar in zijn nest.
Hoe werd deze adelaarsstad echter genoemd voordat ze met de Griekse naam Petra bekend kwam te staan? Dit is niet met absolute zekerheid te zeggen, maar gewoonlijk wordt Petra met de in de bijbel genoemde Edomitische stad Sela geïdentificeerd (2 Kon. 14:7). Sela is het Hebreeuwse woord voor Rots.
Daar de oude handelsweg tussen Palestina en Arabië door een donker, smal ravijn vlak bij Petra liep, voorzagen de Edomieten door roof in hun onderhoud. Zij werden zeer rijk en stapelden de schatten in hun rotswoningen op. Hun in de rotsen uitgehouwen pakhuizen puilden uit van rijkdommen, buit welke van de karavanen was gestolen en schatting die onder bedreiging met het zwaard was afgeperst! De zonen van Ezau deden Izaks profetie welke hij over Ezau had uitgesproken, in vervulling gaan: „Door uw zwaard zult gij leven.” — Gen. 27:40.
Een andere vreemde trek der Edomieten was, dat zij hun zwaarden met graagte tegen hun verwanten, de Israëlieten, keerden. De Israëlieten waren afstammelingen van Jakob, de andere zoon van Izak. Daar Jakob en Ezau broers, tweelingbroers nog wel, waren, zou men verwachten dat de Israëlieten en de Edomieten door deze verwantschapsbanden op bijzonder vriendschappelijke voet met elkaar zouden staan. Niets was echter minder waar.
De Edomieten waren voor deze vijandschap verantwoordelijk. Zij lieten geen gelegenheid voorbijgaan om hun verwanten te hinderen. Toen de Israëlieten op weg waren naar het Beloofde Land, vroeg Mozes de Edomitische koning verlof door zijn gebied te mogen trekken. Ondanks de Israëlitische beloften Edoms wijngaarden en waterbronnen niet aan te raken, gaven de zonen van Ezau hier geen toestemming toe en dreigden zelfs met het zwaard hen tegemoet te komen.
JEHOVAH VOORZEGT EDOMS EINDE
Welke vijand Israël ook had, de Edomieten waren er altijd snel bij om er een verbond mee te vormen. Groot was de vreugde in Edom wanneer Israël verloor. In 607 v. Chr. verwoestte de koning van Babylon Jeruzalem. O hoe juichte Edom! Het geluk van de Edomieten in Petra en Bozra kende geen einde en zij vierden er zelfs feest om.
Jehovah hield dit in gedachten. Kort na de verwoesting van Jeruzalem liet Jehovah bij monde van zijn profeet Obadja tot de Edomieten zeggen: „Wegens de gewelddaad aan uw broeder Jakob zal schande u bedekken, en gij zult voor altoos worden uitgeroeid. Ten dage, dat gij afzijdig stondt, ten dage, dat vreemden zijn leger gevangen namen en uitlanders zijn poort binnenkwamen en over Jeruzalem het lot wierpen, waart ook gij als een van hen. Zie niet met leedvermaak dien dag van uw broeder, den dag van zijn rampspoed.” — Obadja 10-12, NBG.
De Edomieten in hun rotssteden zoals Petra waren echter niet in het minst verschrikt. Woonden zij niet in adelaarsnesten? Desondanks liet Jehovah door zijn profeet bekendmaken: „De overmoed van uw hart heeft u misleid, u, die woont in rotskloven, in uw hoge woning; die bij uzelf zegt: wie zal mij ter aarde neerhalen? Al zoudt gij uw nest zo hoog bouwen als de gier [arend, SV], ja, al was het geplaatst tussen de sterren, vandaar zal Ik u neerhalen.” — Obadja 3, 4, NBG.
Wie zou Edom neerhalen? Terecht waren het juist degenen die er door de Edomieten toe waren aangezet om Jeruzalem met de grond gelijk te maken, de Chaldeeën. Ook dit had Jehovah voorzegd. Bij monde van zijn profeet Jeremia zei Jehovah van verscheidene heidense koninkrijken, waaronder Edom: „Nu heb Ik al deze landen in de macht van Nebukadnezar, den koning van Babel, . . . gegeven.” — Jer. 27:6, NBG.
Ongeveer vijf jaar na de verwoesting van Jeruzalem trokken Nebukadnezars legers tegen Edom op. Nu kon niets de Edomieten redden! Zelfs niet de rotsachtige hoogten van Petra! Jehovah had Edoms verwoesting voorzegd. Overeenkomstig de profetie wierp Nebukadnezar de rotsbewoners uit hun adelaarsnesten, en de bijbel vervolgt: „Maar hoe zal Esau worden doorzocht, zullen zijn schatten worden doorsnuffeld over heel zijn gebied? Al uw bondgenoten zullen u verjagen, en uw beste vrienden u overvallen en overwinnen.” Het onneembare Petra verraden en overvallen! — Obadja 6, 7, PC.
Nebukadnezar roeide de Edomieten echter niet geheel uit. Zij hadden nog steeds hoop. Zij hoopten hun rijk weer te kunnen opbouwen. Zouden zij hierin slagen? Ongeveer anderhalve eeuw nadat Edom was verwoest, zei Jehovah bij monde van de profeet Maleachi: „Wanneer Edom zegt: Wij zijn verwoest, doch wij zullen de puinhopen weer opbouwen — zo zegt de HERE [Jehovah] der heerscharen: Laten dezen bouwen, maar Ik zal afbreken.” — Mal. 1:4, NBG.
De Edomieten deden krampachtige pogingen de ruïnes weer te herbouwen, doch hun pogingen faalden, zoals Jehovah’s woord had voorzegd. Kort nadien trok een oorlogszuchtige Arabische stam, de Nabateeën genaamd, tegen Edom op. Tegen 312 v. Chr. was het herbouwde Petra gevallen. De Nabateeën verdreven de Edomieten uit hun geboorteland naar de Negeb ten zuiden van Judea. Het machtige Petra werd nu de hoofdstad van de veroveraars.
Wat gebeurde er met de Edomieten? Ongeveer 130 v. Chr. deed de joodse koning Johannes Hyrcanus het laatste restje Edomitische onafhankelijkheid teniet, door de nog in leven gebleven zijnde Edomieten te dwingen zich te laten besnijden of anders te sterven. Zij die zich hieraan onderwierpen, werden bij het joodse volk ingelijfd. Aldus hield Edom op te bestaan, hetgeen een vervulling was van Jehovah’s woorden: „Schande [zal] u bedekken, en gij zult voor altoos worden uitgeroeid.” — Obadja 10, NBG.
En hoe verging het Petra? Ongeveer 105 n. Chr. veroverde Rome de Nabatese hoofdstad. Het werd enige tijd een voorpost van het uitgestrekte Romeinse rijk, maar weldra maakte men geen gebruik meer van de oude karavaanroute bij Petra. Nu haar economische levensbloed werd afgesneden, kon het parasitische Petra niet langer blijven bestaan. Joëls woorden, ’Edom zal tot een woeste wildernis worden,’ gingen zo letterlijk in vervulling, dat men zelfs vergeten was dat Petra had bestaan. Meer dan duizend jaar was het alsof Petra nimmer had bestaan. — Joël 3:19, NBG.
DE VERLOREN GEGANE STAD ONTDEKT
In 1812 waagde de Zwitserse onderzoeker Johann Burckhardt zich op goed geluk in het gebied ten zuiden van de Dode Zee. Hij had gehoord dat zich daar opmerkenswaardige ruïnes bevonden. Daar hij Arabisch sprak en de Arabische cultuur kende, had hij zichzelf in een bedoeïnenkleed gestoken. Hij zei dat hij de gelofte had afgelegd een geit te offeren op de plek welke hij wilde bezoeken. Op een goede dag betrad deze als Arabier vermomde Europeaan een dal vlak aan de rand van de woestijn. Het werd doorsneden door een klein stroompje, dat in de rotswand verdween. Toen hij dichterbij kwam, zag de reiziger dat de rotsen daar van onder tot boven vaneenweken. De smalle rotsopening was nauwelijks drie en een halve meter en helde naar beneden. De Arabieren noemden ze Siq of scheur. De reiziger volgde het stroompje, dat eens door een aangelegd kanaal had gestroomd, dit mysterieuze, kronkelige ravijn in. Hij vroeg zich af waar het zou eindigen.
Nergens kon de Zwitserse onderzoeker ver vooruit zien. Wanneer hij naar boven keek, kon hij slechts zo nu en dan blauwe stukjes lucht zien. De wanden van de kloof waren overweldigend, recht omhoog rijzend, waardoor een mens in vergelijking slechts een mier leek. Varens groeiden uit scheuren in de wanden. Burckhardt volgde deze intrigerende weg zo ongeveer anderhalve kilometer. Toen stopte hij plotseling. De kloof ging over in een wijdere spleet, een rechthoekige ruimte. Het leek alsof hij de toveringang tot een sprookjesland had gevonden. Vlak voor hem stond, zo in de rots uitgehouwen, een tempel. Burckhardt kwam te weten dat deze tempel voor een onbekende god door de Arabieren El Khazna, het schathuis, werd genoemd. Het ochtendlicht overdekte het gehele gebouw met een rossige gloed, zoals bij een zeeschelp.
De reiziger vervolgde vanaf dit bekoorlijke plekje zijn weg in het ravijn, dat een scherpe bocht naar het noordwesten maakte; tevens werd het weer nauwer. Hij liep toen nog ongeveer anderhalve kilometer dit wilde ravijn in, dat zo drie en een half à twaalf meter breed was. Toen ging de kloof in een golvende vlakte over welke aan alle zijden door steile zandsteenrotsen was omgeven.
Links van de kloof, waar ze in het dal uitkwam, vond Burckhardt een in de rotsen uitgehouwen Romeins amfitheater. Het had vijfendertig oplopende rijen en bood plaats aan ongeveer 4000 personen. Toen de reiziger daar ging zitten, kon hij zien dat het dal ongeveer anderhalve kilometer lang en ruim een halve kilometer breed was. Hij zag hoe de zandsteenrotsen rondom het dal overal waren uitgehold om er woningen en graven van te maken; hetgeen wel een geweldige hoeveelheid werk betekend moet hebben. Hij had het verloren gegane Petra hervonden!
Het stroompje dat door het ravijn liep waardoor Burckhardt was binnengekomen, doorsneed de vlakte van oost naar west en verdween in een ravijn. De Zwitserse onderzoeker kon zien dat Petra aan beide oevers van het stroompje op de vlakte had gelegen en dat er, zeker in latere tijden, zowel mensen op de vlakte als in de rotsverblijven hadden gewoond.
Burckhardt stond als betoverd door de heldere kleurenpracht van de rotsen die Petra omgaven. Rood, purper, geel, blauw, zwart en wit waren in opeenvolgende lagen alle in hetzelfde massief vertegenwoordigd, of gingen zo onmerkbaar in elkaar over, dat elke voorstelbare kleurnuance aanwezig was. Het rood ging over in diep rose en zelfs in lila of violet. Het wit, vaak zo zuiver als sneeuw, vertoonde hier en daar blauwe of rode plekken. Het blauw was dat van een heldere hemel. De gele rotsen van Petra waren zo geel als saffraan. Petra was een stad van overstelpende kleurenpracht.
STAD VAN TEMPELS EN ALTAREN
Wat de stad Petra ook zo indrukwekkend maakte, waren haar vele tempels. Er waren er honderden. De best bewaarde schijnen door de Nabateeën in de Romeinse tijd uitgehakt te zijn. Alhoewel ze er van buitenaf indrukwekkend uitzien, bemerkte Burckhardt dat het van binnen maar armzalige holen waren, ja soms nauwelijks meer dan een grot.
Burckhardt vond buiten rondom de stad vele hoge plaatsen, heilige plaatsen van de heidense aanbidding welke zo vaak door Jehovah’s profeten werden veroordeeld. Op deze hoge plaatsen hebben Ezau’s zonen eens hun Edomitische goden aanbeden. Om degenen die er gingen aanbidden de toegang tot de heilige plaatsen gemakkelijker te maken, werden er in de rotswanden trappen uitgehouwen.
De eer om Petra’s Grote offerhoogte te ontdekken, viel aan een latere onderzoeker ten deel, en wel in 1900 aan G.L. Robinson. Deze hoogte ziet uit op de opgaande zon. Een steile in de rotsen uitgehouwen trap voert er heen. Hier staan ook de zes meter hoge tweelingpilaren, welke de heidense aanbidders hebben vervaardigd door de hele top van de berg weg te hakken. Robinson vond op deze Grote offerhoogte een offertafel en een rechthoekig altaar, die er nog steeds stonden alsof de heidense priesters weer spoedig de steile trap zouden beklimmen om daar te offeren.
Wat speelden zich daar eens een heidense riten af! De bijbellezer kan zich dat goed voorstellen, want hij herinnert zich hoe koning Amazia eens ’de goden van de zonen van Seïr meebracht, ze voor zichzelf als goden opstelde, zich voor hen begon neer te buigen en voor hen offerrook begon te ontsteken.’ De goden van Edom leidden Amazia echter naar het verderf. Jehovah’s profeet zei hem: „Ik weet beslist dat God besloten is u ten verderve te brengen, omdat gij dit hebt gedaan.” — 2 Kron. 25:14, 16.
Edoms valse goden konden Amazia, of zelfs het grote Petra, niet redden toen Jehovah, de levende en waarachtige God, besloot hen ten verderve te brengen. Petra ligt thans verlaten, er woont niemand. Slechts weinig bezoekers komen er heen om haar ruïnes te bezichtigen. Jehovah’s profetie over Edom is in het klein in vervulling gegaan, want het Edom uit het voorbeeld bestaat niet meer, en haar machtige metropolis Petra is een wijkplaats voor wilde dieren. Haar ruïnes zijn nog slechts een monument ten getuige dat Gods woord nimmer faalt: „Tot een eeuwige woestenij zal Ik u maken; uw steden zullen niet meer bewoond worden; en gij zult weten, dat Ik de HERE [Jehovah] ben.” — Ezech. 35:9, NBG.