Zal louter oprechtheid God behagen?
Is oprechtheid in de aanbidding voldoende? Of is er nog iets nodig om God te behagen?
OPRECHTHEID is een deugd. U zou het beslist niet op prijs stellen indien iemand u onoprecht zou vinden. Onoprechtheid is verwant aan huichelarij.
Oprechtheid in de manier waarop wij God aanbidden, is eveneens een deugd. Ook in dit opzicht wilt u stellig niet onoprecht zijn, daar er ook dan sprake zou zijn van een overeenkomst met huichelarij. Dat zou wel bijzonder te betreuren zijn, daar onze verhouding tot God erbij betrokken is.
Daar men algemeen de noodzaak van oprechtheid in de aanbidding inziet, antwoorden vele mensen wanneer hun wordt gevraagd wat naar hun mening God op het gebied van aanbidding behaagt: „Och, ik geloof dat als iemand maar oprecht is in zijn aanbidding, dit God behaagt, en dat de manier waarop iemand zijn aanbidding beoefent, er dan niet toe doet.”
Is dat ook uw mening? Gelooft u dat zolang iemand maar oprecht is ten aanzien van de manier waarop hij God verkiest te aanbidden, ongeacht welke manier dit is, deze aanvaardbaar is voor God en hij er behagen in schept?
INDIEN OPRECHTHEID NU MISPLAATST IS?
Indien oprechtheid, hoe prijzenswaardig ze ook mag zijn, nu misplaatst is, wat dan? Als het resultaat van een opvatting of handelwijze nu eens niet aan de verwachtingen beantwoordt omdat deze, hoe oprecht ook gemeend, onjuist was?
Nog niet zo heel lang geleden werd er een preparaat op de markt gebracht dat thalidomide werd genoemd. Het werd als kalmerend middel voorgeschreven en bleek heel doeltreffend te zijn om de slaap te verwekken. Tot ontzetting van de gehele wereld werd echter later ontdekt dat het aan dit preparaat te wijten was dat er verschrikkelijk misvormde baby’s werden geboren. Moeders die dit preparaat in het begin van hun zwangerschap hadden ingenomen, brachten kinderen ter wereld met misvormde armpjes en beentjes of kinderen die een of meer ledematen misten. Soms ontbraken de oorschelpen. Er werden ook misvormingen aan de ogen, de keel en het darmkanaal geconstateerd. Snel werd het preparaat uit de handel genomen en de verkoop werd van regeringswege verboden. Er werd onomstotelijk bewezen dat het een bedreiging vormde voor de geboorte van normale, gezonde baby’s.
Dit preparaat was in alle oprechtheid op de markt gebracht. Het zou een uitkomst betekenen voor mensen die moeilijk in slaap konden komen. Toch bleek het noodlottig te zijn. Alle oprechtheid van artsen, apothekers en geleerden baatte hier niet. Hun vertrouwen in dit nieuwe preparaat was misplaatst geweest. In plaats dat het een zegen voor de mensheid bleek te zijn, ontpopte het zich als een vloek. Louter oprechtheid was niet voldoende om tot aangename resultaten te komen.
Nog een voorbeeld: Zou een werkgever het prettig vinden wanneer een werknemer niet het werk deed dat hem was opgedragen maar ertoe zou overgaan ander werk te verrichten waartoe hij niet gemachtigd is? Zou de werkgever er blij om zijn dat hij zijn taak niet heeft volbracht? Neen, want de werkgever heeft de man in kwestie voor een bepaald onderdeel van het werk in dienst genomen en hij verwacht dat dit wordt verricht. De arbeider kan nog zo oprecht zijn wanneer hij het hem toegewezen werk laat liggen en iets anders gaat doen, maar die oprechtheid zal zijn werkgever niet aangenaam zijn.
Zo waren ook de bouwers van de machtige lijnboot de Titanic oprecht in hun mening dat het schip praktisch onzinkbaar was. Toch liep het op zijn eerste reis in 1912 op een ijsberg, waarna het snel zonk en er zeer vele mensenlevens te betreuren waren. De ontwerpers zijn er ongetwijfeld oprecht van overtuigd geweest dat het schip bestand was tegen beschadigingen, maar deze oprechtheid bleek niet voldoende te zijn.
OPRECHT, MAAR GOD ONAANGENAAM
Voor de alles in belangrijkheid overtreffende aanbidding van God geldt evenzeer dat louter oprechtheid er geen waarborg voor is dat God met onze aanbidding ingenomen zal zijn. Ook al zegt ons geweten ons dat wij in dit opzicht het juiste doen, toch kan het zijn dat wij onszelf misleiden.
Een dergelijke zelf-misleiding is herhaaldelijk in de geschiedenis voorgekomen. Zelfs de door ellende, pijn en dood gekenmerkte toestand waarin het mensdom thans verkeert, is in zekere mate hiertoe terug te brengen. Hoe dat zo? In de hof van Eden, ongeveer 6000 jaar geleden, dacht de vrouw Eva dat zij een goed idee had. Iemand had haar het volgende verteld: „God weet, dat ten dage, dat gij daarvan [van de boom in het midden van de hof] eet, uw ogen geopend zullen worden, en gij als God zult zijn, kennende goed en kwaad.” Wat deed Eva toen? „De vrouw zag, dat de boom goed was om van te eten, en dat hij een lust was voor de ogen, ja, dat de boom begeerlijk was om daardoor verstandig te worden, en zij nam van zijn vrucht en at.” — Gen. 3:5, 6.
Eva vond dat de boom goed was om ervan te eten, en had die stem per slot van rekening niet tegen haar gezegd dat zij zelfs als God zou zijn als zij ervan at? Zij geloofde dit, klaarblijkelijk in alle oprechtheid. Zij gaf haar man zelfs iets van de vrucht te eten.
Wat was echter het resultaat? Gods beslissing luidde: „In het zweet uws aanschijns zult gij brood eten, totdat gij tot den aardbodem wederkeert, omdat gij daaruit genomen zijt; want stof zijt gij en tot stof zult gij wederkeren.” Ja, de doodstraf werd over Adam en Eva uitgesproken. — Gen. 3:19.
Waarom? Wat had dit echtpaar gedaan waarvoor zij de dood verdienden? Het eerste mensenpaar had iets over het hoofd gezien. God had gewaarschuwd: „Van alle bomen in den hof moogt gij vrij eten, maar van den boom der kennis van goed en kwaad, daarvan zult gij niet eten, want ten dage, dat gij daarvan eet, zult gij voorzeker sterven.” — Gen. 2:16, 17.
Dat hadden zij over het hoofd gezien! God had hun geboden niet van deze boom te eten. Zij hadden dat duidelijke gebod overtreden. Zij hadden God en zijn wegen terzijde geschoven.
Later in de menselijke geschiedenis kwamen 450 profeten van de god Baäl en de man Elia, een aanbidder van Jehovah, bijeen. Zij namen een jonge stier en legden deze op een altaar. Toen riepen de Baälsprofeten om vuur van hun god om dit offer te verteren. Zond hij vuur? Het verslag verhaalt: „Zij „riepen van den morgen tot den middag den naam van den Baäl aan en zeiden: Baäl, antwoord ons! maar er kwam geen geluid en niemand gaf antwoord”. Deze profeten hadden oprecht geloofd dat Baäl hun zou antwoorden. In hun wanhoop deden zij het volgende: „Toen riepen zij luider en maakten zich naar hun gewoonte insnijdingen met zwaarden en speren, totdat zij dropen van bloed. En zodra de middag voorbij was, tot tegen het brengen van het avondoffer, geraakten zij in geestvervoering, maar er kwam geen geluid, en niemand gaf antwoord, of sloeg er acht op.” — 1 Kon. 18:25-29.
Geen antwoord! Al hun oprechtheid en ijver baatte hun absoluut niet! Baäl gaf geen antwoord omdat hij dit niet kon. Hij was geen levende god. Hun oprechtheid in hun aanbidding behaagde de levende God Jehovah niet, want hij had de praktijken van deze priesters reeds veroordeeld. Hun ontaarde vorm van aanbidding behaagde hem niet, hoe oprecht deze ook was. Het gevolg? God keurde het afslachten van alle 450 Baälsprofeten goed. Waren zij oprecht? Ja. Behaagden zij God? Neen. Zij vertoornden hem. Waarom? Omdat zij Gods duidelijke wettelijke bepaling betreffende de aanbidding van valse goden hadden overtreden: „Gij zult geen andere goden voor mijn aangezicht hebben.” — Ex. 20:3.
Neen, louter oprechtheid zal God niet behagen. Herhaaldelijk heeft God tegenover personen die zijn wetten overtreden, hoe oprecht zij ook zijn, van zijn misnoegen blijk gegeven.
WAT BEHAAGT GOD?
Als louter oprechtheid God niet behaagt, wat dan wel? Een eerste vereiste om God te behagen, is, hem te kennen. Wij kunnen God niet behagen indien wij niet weten wie hij is, wat zijn voornemens zijn en wat hij van ons verlangt.
Het is als wanneer iemand zijn rijbewijs wil halen. Hij moet zich op de hoogte stellen van de verkeersregels in het land waar hij woont. Hij mag in een auto rijden, mits hij zich aan die wetten houdt. Overtreedt hij de wetten die verband houden met het autorijden, dan moet hij de boete die daarop staat, betalen en kan het zelfs zijn dat zijn rijbewijs wordt ingetrokken. Iemand moet echter de regels leren voordat hij zich eraan kan houden. Zonder kennis van die regels zouden er onmiddellijk overtredingen worden begaan, hoe oprecht iemand ook zijn best mag doen tijdens het rijden.
God leren wij kennen uit zijn Woord, de bijbel. In dit opmerkelijke bericht voor de menselijke familie vertelt hij ons wie hij is, wat zijn voornemens zijn en wat hij van de mens verlangt. Zijn Woord vertelt ons over zijn wetten. Willen wij God behagen, dan moeten wij ons aan die wetten houden. Overtreden wij ze, dan mishagen wij God. „Gij weet zeer wel dat Jehovah uw God, de ware God is, de getrouwe God, die het verbond en de liefderijke goedheid handhaaft in het geval van degenen die hem liefhebben en degenen die zijn geboden tot in duizend geslachten onderhouden, maar degene die hem haat het in zijn aangezicht vergeldt door hem te vernietigen” (Deut. 7:9-11, NW). Het is dus niet een kwestie van louter oprechtheid ten aanzien van de wijze waarop wij verkiezen onze aanbidding te beoefenen. Het allerbelangrijkste is oprechtheid in onze trouw aan de door God vastgestelde wijze waarop wij moeten aanbidden.
Hoe redelijk dit is, blijkt wanneer wij de wereld waarin wij leven, beschouwen. Misdaad, jeugdmisdadigheid, verwarring, haat en rassencrises en de algemene ineenstorting van de moraal zijn directe gevolgen van ongehoorzaamheid aan Gods geboden. Vindt u deze gevolgen aangenaam? Natuurlijk niet! Wanneer Gods wetten worden gehoorzaamd, zijn vrede, harmonie, liefde en hoge morele maatstaven het resultaat. Deze toestand vindt u thans onder opgedragen aanbidders van Jehovah God.
Zelfs opgedragen christenen moeten zich echter niet laten misleiden door de gedachte dat zij God behagen wanneer zij louter doen wat er van hen wordt verlangd. Mensen die zich aan God hebben opgedragen, moeten met inzet van hun hele persoonlijkheid, van ganser harte, gehoorzaam zijn. Zij moeten zijn geboden onderhouden. Hun omgang met andere christenen die al Gods geboden respecteren, is voor hen geen waarborg dat ook zijzelf God behagen. Zij behagen hem wanneer zij hem gehoorzamen. Gehoorzamen zij hem niet, dan zullen de oprechtheid waarop zij zich laten voorstaan en hun omgang met andere opgedragen christenen, niet voldoende zijn om God te behagen.
God laat niet met zich spotten. Zijn voornemens blijven van kracht. Wat hij zegt te zullen volbrengen, zal hij stellig doen. Wanneer hij mensen het gebod geeft, hem op een bepaalde wijze te aanbidden, dienen zij dit ook te doen. Ja, oprechtheid gepaard met het volbrengen van Gods wil, dát is ervoor nodig om hem te behagen. Indien oprechtheid niet vergezeld gaat van het volbrengen van Gods wil, schept hij er geen behagen in.
WAAROM BEHAGEN?
Wanneer iemand de wetten van het land overtreedt, wordt hij gestraft. Door die wetten te gehoorzamen, geniet hij de voordelen van de maatschappij die ze heeft uitgevaardigd. Wanneer iemand Gods wetten overtreedt, wordt hij gestraft. Door Gods wetten te gehoorzamen, geniet men de zegeningen die God schenkt.
Welke straf staat er op overtredingen van Gods wet in onze tijd? Daar wij in de laatste dagen leven, tegen het einde van dit goddeloze samenstel van dingen, wint de verklaring van de psalmist nog aan betekenis: „De overtreders worden tezamen verdelgd” (Ps. 37:38). De overtreders van Gods wetten, hoe oprecht zij ook mogen zijn, zullen aan het einde van dit samenstel de dood vinden.
Welke zegeningen zullen degenen genieten die Gods geboden oprecht gehoorzamen? Psalm 37:27 (NW) belooft: „Keer u af van wat slecht is en doe wat goed is, en verblijf zo tot onbepaalde tijd.” Personen die datgene wat in Gods ogen goed is, liefhebben, zullen het einde van dit samenstel overleven en een nieuw samenstel van dingen meemaken waaronder de aarde teruggebracht zal worden tot een paradijstoestand. Daar zullen zij stellig „tot onbepaalde tijd” verblijven en van de verrukkingen van deze prachtige aarde genieten. Psalm 37:29 helpt ons te begrijpen hoe lang deze „onbepaalde tijd” voor personen die het goede liefhebben, zal duren, want daar staat: „De rechtvaardigen beërven het land [de aarde, SV] en wonen daarin voor immer.”
Vrede en een volmaakt leven in een hersteld paradijs zullen degenen ten deel vallen die God liefhebben en oprecht zijn wegen bewandelen. Het leven in dat paradijs zal al hun rechtvaardige wensen in vervulling doen gaan, want over Gods beloften heeft de psalmist gezegd: „Gij doet uw hand open en verzadigt met welbehagen al wat leeft.” — Ps. 145:16.