Hoe barmhartig bent u?
1. Waarom is er voor dit huidige geslacht geen excuus voor het wijdverbreide gebrek aan barmhartigheid?
IN DEZE tijd van onverdraagzaamheid en eigenbelang vormt iemand die barmhartig handelt, een verkwikkende zegen. Er wordt over de ware God gezegd: „Jehovah is goedgunstig en barmhartig, langzaam tot toorn en groot in liefderijke goedheid. Jehovah is goed jegens allen, en zijn barmhartigheden zijn over al zijn werken” (Ps. 145:8, 9). En Jezus vermaande ons: „Blijft barmhartig worden, zoals uw Vader barmhartig is” (Luk. 6:36). Wat vormen de onverdraaglijke toestanden die voortvloeien uit de talloze gevallen van achterdocht, wedijver en vijandschap tussen bevolkingsgroepen en natiën dan een aanklacht tegen dit huidige geslacht!
2. Tot wie alleen strekt Gods barmhartigheid zich uit, en waarom?
2 In Spreuken 28:27 staat: „Hij die aan de onbemiddelde geeft, zal geen gebrek hebben, maar hij die zijn ogen verbergt, zal vele vervloekingen krijgen.” Hieruit blijkt duidelijk dat Gods barmhartigheid zich niet zal uitstrekken tot degenen die ’hun ogen verbergen’. God is niet sentimenteel. Zijn uitingen van barmhartigheid zijn altijd in harmonie met zijn andere hoedanigheden en rechtvaardige maatstaven, met inbegrip van zijn gerechtigheid en heiligheid (Hos. 2:19). Iedereen die misbruik maakt van Gods barmhartigheid, in de veronderstelling verkerend dat God zijn barmhartigheid jegens hem zal blijven aanwenden, ongeacht wat hij ook doet, zal onvermijdelijk bitter teleurgesteld worden. Iemand die er door zijn daden en levenswandel moedwillig blijk van geeft geen respect te hebben voor Gods rechtvaardige wegen, beledigt God, en de ware God zal terecht ’zijn barmhartigheden in toorn toesluiten’. — Ps. 77:9; Rom. 2:4-11.
3. Welke vragen zouden ons kunnen helpen te bepalen hoe het met onze eigen barmhartigheid gesteld is?
3 Jezus’ halfbroer Jakobus uitte een krachtige waarschuwing en tegelijkertijd een geruststelling toen hij schreef: „Want wie geen barmhartigheid beoefent, zal zijn oordeel hebben zonder barmhartigheid. Barmhartigheid juicht in triomf over oordeel” (Jak. 2:13). Hoe barmhartig bent u? Is het voor u gemakkelijk overtredingen over het hoofd te zien die misschien tegen u zijn begaan, of vindt u het moeilijk zulke dingen uit uw geest te zetten? Bent u zich actief bewust van de noden van degenen om u heen, of moeten deze dingen u voortdurend onder de aandacht gebracht worden? Bent u geneigd achterdochtig te zijn met betrekking tot de beweegredenen van anderen, of kunt u oprechtheid en het ontbreken van boos opzet erkennen en aanvaarden? Bent u geneigd liever om te gaan met mensen die belangrijk of in een bepaald opzicht begaafd zijn, of kunt u werkelijk behagen scheppen in strikt geestelijke hoedanigheden? Indien u zou moeten afwegen hoe uw houding op het gebied van deze vragen is, zou dan blijken dat het u aan barmhartigheid ontbreekt? Het resultaat is van levensbelang aangezien, of wij er nu wel of niet persoonlijk bij zijn betrokken, Jehovah’s oordeel ten aanzien van ons persoonlijk zal worden aangewend, zoals hij door bemiddeling van Jakobus te kennen heeft gegeven, en alleen jegens personen die barmhartigheid beoefenen zal barmhartigheid worden getoond wanneer zij geoordeeld worden.
4. Hoe zou een barmhartig persoon geïdentificeerd kunnen worden?
4 Een barmhartig persoon is iemand die geen wrok koestert, die bereid is veroordeling en straf in te houden wanneer de omstandigheden dit toelaten, die zowel in stoffelijk als in geestelijk opzicht edelmoedig geeft, die zich bewust is van degenen die behoeftig zijn en zich op een actieve wijze om hen bekommert, die geen partijdigheid toont of zijn tong op een trotse of jaloerse wijze gebruikt, die oprecht en nederig, zonder te pochen, daden van liefdadigheid verricht en gaven van barmhartigheid schenkt en die in zijn omgang met zijn metgezellen niet zo efficiënt wordt dat hij hen slechts als deeltjes van een „organisatorische machine” beschouwt. Dat hij aldus op edelmoedige wijze van zichzelf geeft, zelfs meer nog dan van zijn bezittingen, zal niet onbeloond blijven — beslist niet onbeloond door Jehovah. Gods Woord zegt: „Hij die gunst betoont aan de geringe, leent aan Jehovah, en zijn bejegening zal Hij hem vergelden.” En Jezus zei in aanvulling hierop: „Gelukkig zijn de barmhartigen, want hun zal barmhartigheid worden betoond.” — Spr. 19:17; Matth. 5:7.
TOEWIJDING AAN JUISTE BEGINSELEN SCHENKT GUNST
5. Wie was Jozef, en waarom had zijn vader hem bijzonder lief?
5 Jozef, de achterkleinzoon van Abraham en de zoon van Jakob of Israël, was een in het oog springend voorbeeld van iemand die Jehovah in het betonen van barmhartigheid navolgde. Jozef werd in Syrië geboren en was de eerste van Jakobs twee zonen bij zijn geliefde vrouw Rachel (Gen. 30:22-24; 35:24). Aangezien Jakob eenennegentig jaar oud was toen Jozef werd geboren, was Jozef een zoon van zijn ouderdom en had zijn vader hem meer lief dan zijn oudere broers. Toen Jozef ongeveer zes jaar oud was, verliet Jakob Paddan-Aram, waar hij naar toe gegaan was om zich een vrouw uit zijn eigen volk te verwerven, en keerde hij, met zijn gehele gezin, naar Kanaän terug (Gen. 31:17, 18, 41). Hij verbleef enige tijd in Sukkoth, in Sichem en in Bethel. Later, onderweg van Bethel naar Bethlehem, stierf Jozefs moeder Rachel toen zij haar tweede zoon, Benjamin, baarde; aldus was Benjamin Jozefs enige volle broer, aangezien de andere zonen van Jakob Jozefs halfbroers waren, die Lea, Rachels zuster, en Zilpa en Bilha, de twee dienstmeisjes van Lea en Rachel, aan Jakob gebaard hadden. — Gen. 33:17-19; 35:1, 5, 6, 16-19.
6. (a) Welk verslag over zijn halfbroers bracht Jozef bij zijn vader uit, en waarom was dit geen onbarmhartige daad? (b) Hoe hadden Simeon en Levi er bij een vroegere gelegenheid blijk van gegeven geen mededogen te bezitten?
6 Jozefs tien halfbroers spreidden niet dezelfde toewijding aan juiste beginselen ten toon die Jozef vanaf zijn vroege jeugd bleek te bezitten. Toen hij zeventien jaar was, was hij met de zonen die Jakob bij Bilha en Zilpa had, in het veld om de schapen te hoeden. Hoewel Jozef jonger was dan zijn broers, toonde hij meer ijver voor de belangen van zijn vader dan deze halfbroers, en uit plichtsbesef bracht hij zijn vader een slecht bericht (Gen. 37:2). Hij handelde in dit opzicht niet onbarmhartig, want deze broers maakten zich aan slechte daden schuldig en Jakob had er recht op hiervan op de hoogte te zijn. Deze toewijding aan juiste beginselen kan tot Jakobs liefde voor Jozef hebben bijgedragen. In plaats dat Jozefs broers echter voordeel trokken van Jozefs voorbeeld, gaven zij er blijk van een jaloerse houding te bezitten en spreidden zij jegens hem dezelfde hardvochtige geest ten toon die hen er onder leiding van Simeon en Levi toe had gebracht een slachting aan te richten onder de mannen van Sichem, die vriendelijke betrekkingen met hen trachtten aan te knopen en die op dat moment weerloos waren. Hoewel zij beweerden dat het bloedbad dat zij onder de Sichemieten hadden aangericht, gerechtvaardigd was, zei hun vader Jakob tot Simeon en Levi, de leiders van de aanval: „Gij hebt de banvloek over mij gebracht, door mij een stank te maken voor de bewoners van het land”, en vele jaren later vervloekte Jakob de toorn van Simeon en Levi, „want die is wreed, en hun verbolgenheid, want die handelt hardvochtig” (Gen. 34:1-31; 49:7). Toen zij zagen dat hun vader Jozef meer liefhad dan al zijn broers en dat hij een lang, gestreept hemdachtig kleed voor hem had laten maken (dat misschien wel veel leek op de gewaden die hooggeplaatste personen droegen), konden zij wegens hun gebrek aan mededogen „niet op vreedzame wijze tot hem spreken”. — Gen. 37:3, 4.
7. Welke dromen had Jozef, en hoe reageerden zijn vader en halfbroers hierop?
7 Na verloop van tijd had Jozef een droom die hij aan zijn broers vertelde. In zijn droom waren al zijn broers midden op het veld schoven aan het binden toen zijn schoof zich oprichtte en overeind bleef staan, waarna de schoven van zijn halfbroers eromheen kwamen staan en zich voor zijn schoof neerbogen. Hierop begonnen zijn broers tot hem te zeggen: „Zult gij wis en zeker koning over ons worden?” en zij vonden opnieuw reden om hem te haten. Het verslag vermeldt vervolgens: „Daarna had hij nog een andere droom, en hij verhaalde die aan zijn broers en zei: ’Ziet, ik heb weer een droom gehad, en ziet, de zon en de maan en elf sterren bogen zich voor mij neer.’ Toen verhaalde hij het zowel aan zijn vader als aan zijn broers, waarop zijn vader hem bestrafte en tot hem zei: ’Wat betekent deze droom die gij hebt gehad? Zullen ik en ook uw moeder en uw broers ons wis en zeker voor u ter aarde komen neerbuigen?’ En zijn broers werden jaloers op hem, maar zijn vader bewaarde het woord.” Jakob besefte klaarblijkelijk dat de dromen wel eens belangrijk konden zijn. Hoewel de indruk gewekt zou kunnen worden dat Jozef een superieure houding met betrekking tot zijn broers aan de dag legde, vertelde hij in werkelijkheid slechts wat Jehovah aan hem had geopenbaard, een omstandigheid die zijn broers nog meer in de gelegenheid stelde hun hartetoestand te onthullen. — Gen. 37:5-11.
JALOEZIE BRENGT EEN MOORDDADIGE HAAT VOORT
8. Hoe kwam het dat Jozef ver van huis bij zijn halfbroers terechtkwam, en hoe bezagen zijn halfbroers deze omstandigheid?
8 Zijn halfbroers gingen de kudde van hun vader nu in de buurt van Sichem weiden, terwijl Jakob in Hebron woonde. Jakob begon zich zorgen te maken over hun welzijn, waarbij hij misschien gedacht zal hebben aan de vijandige gevoelens die in deze omgeving tegen hem en zijn zonen werden opgewekt toen zij uit Syrië optrokken. Hoewel het voor Jozef, met het oog op de vijandschap van zijn halfbroers, een onprettige toewijzing geweest moet zijn, aarzelde hij niet voor Jakob op stap te gaan ten einde te zien of zij veilig en gezond waren en of de kudde veilig en gezond was. Hij trof hen uiteindelijk bij Dothan aan, maar voordat hij dicht bij hen was gekomen, hadden zij hem al in de verte in het oog gekregen en begonnen zij een plan te beramen om hem ter dood te brengen. — Gen. 37:12-20.
9. Wat was Ruben van plan te doen, maar wat gebeurde er ten slotte met Jozef door toedoen van zijn broers?
9 Ruben, Jakobs eerstgeborene, trachtte hem uit hun handen te bevrijden „om hem naar zijn vader terug te brengen”, omdat hij bezorgd was dat hij, als de eerstgeborene, voor Jozef aansprakelijk gesteld zou worden (Gen. 37:22-30). Ruben was klaarblijkelijk niet aanwezig toen er een karavaan Ismaëlieten voorbijtrok, kooplieden die uit Gilead kwamen en op weg waren naar Egypte. Juda stelde voor Jozef aan hen te verkopen in plaats van hem te doden en zijn bloed te bedekken. De broers stemden hiermee in, en hoewel Jozef om barmhartigheid smeekte, verkochten zij hem voor twintig zilverstukken aan de Ismaëlieten. Toen namen zij Jozefs lange kleed, dat zij Jozef hadden uitgedaan, slachtten een geitebok en doopten het lange kleed in het bloed. Toen het later aan Jakob werd getoond, was hij ervan overtuigd dat een kwaadaardig wild beest zijn zoon had verslonden, en zijn verdriet was zo groot, dat hij weigerde zich te laten troosten. Ten slotte brachten de kooplieden Jozef in Egypte, waar hij als slaaf aan Potifar, de overste van Farao’s lijfwacht, werd verkocht. — Gen. 37:21-36.
10. Hoe is dit een voorbeeld voor ons in deze tijd, en welk voordeel wierp het lijden dat Jozef onderging, voor hem af?
10 Deze moorddadige haat die Jozefs halfbroers op zulk een gewelddadige wijze ten toon hadden gespreid, en hun ongevoelige gebrek aan bezorgdheid voor hun vader, vormen een waarschuwend voorbeeld voor iedereen die in deze tijd vijandige gevoelens jegens zijn geestelijke broeders en zusters in de christelijke gemeente zou koesteren. Jezus zei: „Een ieder die toornig blijft op zijn broeder, [zal] rekenschap . . . moeten afleggen voor het gerecht” (Matth. 5:22). Jozef werd er echter voor gereedgemaakt om een grote zegen voor zijn volk te worden, en het lijden dat hij onderging, had ten doel hem voor deze grote verantwoordelijkheid te louteren.
JOZEF GESCHRAAGD DOOR JEHOVAH’S BARMHARTIGHEID
11. Hoe reageerde Jozef op zijn bittere ervaringen, maar welke verdere beproevingen stonden hem nog te wachten?
11 Jozef heeft nooit toegelaten dat zijn bittere ervaringen hem verbitterden en hem van de ware God afkeerden. Integendeel, hij verliet zich des te meer op de reddende en beschermende macht van Jehovah, en als gevolg hiervan werden alle werken van zijn handen gezegend. Als gevolg van zijn ijver in Potifars dienst werd hij na verloop van tijd tot de positie van hoofdopzichter in Potifars huis aangesteld. Potifars vrouw trachtte Jozef herhaaldelijk doch zonder succes te verleiden, maar Jozef hield trouw vast aan zijn besluit niet tegen zijn God te zondigen. Toen Potifars vrouw inzag dat haar plannen op niets uitliepen, beschuldigde zij Jozef valselijk van een poging tot verkrachting, en aangezien Potifar haar verhaal geloofde, werd Jozef in de gevangenis geworpen. — Gen. 39:1-20.
12. (a) Hoe werd Jozef in de gevangenis behandeld, welke ervaring had hij met twee dienaren van Farao en hoe werd hij hierdoor aangemoedigd? (b) Welke omstandigheden leidden tot Jozefs vrijlating uit de gevangenis?
12 Een tijdlang werd Jozef in de gevangenis hardvochtig behandeld (Ps. 105:17, 18). Zijn ijver en vertrouwen op Jehovah werden echter opnieuw met verdere verantwoordelijkheden beloond, en zijn voorbeeldige gedrag onder moeilijke omstandigheden had tot gevolg dat hij in een vertrouwenspositie over de andere gevangenen werd aangesteld. Hiertoe gingen na verloop van tijd twee dienaren van Farao behoren, de overste van zijn schenkers en de overste van zijn bakkers. Later hadden zij beiden een droom, en de volgende ochtend waren zij neerslachtig omdat er niemand was om hun dromen aan hen uit te leggen. Jozef, die fijngevoelig was met betrekking tot hun behoeften, legde hun dromen met gepaste eer aan Jehovah God voor hen uit, en precies zoals hij aan hen had geopenbaard, gebeurde het. De opperste der schenkers werd binnen drie dagen in Farao’s gunst hersteld, terwijl de opperste der bakkers binnen dezelfde tijdsperiode werd opgehangen. Ongetwijfeld aangemoedigd door Jehovah’s gunst ten aanzien van hem, door hem de uitleggingen te verschaffen, en ongetwijfeld opnieuw gesterkt in zijn overtuiging met betrekking tot de goddelijke oorsprong van zijn eigen dromen, spoorde Jozef de opperste der schenkers ertoe aan ten behoeve van hem tot Farao te spreken, hetgeen de schenker beloofde te doen. Toen de schenker echter eenmaal uit de gevangenis was, vergat hij dit, totdat Farao twee jaar later zelf dromen had die hij niet begreep. Toen alle magie-beoefenende priesters van Egypte niet in staat bleken te zijn Farao’s dromen uit te leggen, herinnerde de schenker zich zijn ervaring met Jozef, waarna hij deze aan Farao vertelde. Onmiddellijk werd Jozef uit de gevangenis gehaald om Farao’s dromen uit te leggen. — Gen. 39:21–41:14.
13. Wat was de uitleg van Farao’s dromen, en hoe heeft Jehovah Jozef voor zijn geduld gedurende zijn beproevingen beloond?
13 Nu zouden het verslag van geduld dat Jozef had opgebouwd en de meedogende houding die hij gedurende zijn beproevingen had behouden, beloond worden. Terwijl Jozef wederom de eer aan Jehovah gaf, legde hij de twee dromen van Farao uit, waarbij hij verklaarde dat er zeven jaren van overvloed zouden komen gevolgd door zeven jaren van hongersnood. Jozef lichtte Farao er vervolgens over in dat Jehovah hem een vredig antwoord had gegeven en hij beschreef hoe Farao zich gedurende de jaren van overvloed op de jaren van hongersnood kon voorbereiden. Farao zag in Jozef zelf de bekwame voedselbeheerder die nodig zou zijn en stelde hem in deze positie aan, waardoor hij hem tot de een na grootste in het koninkrijk maakte en hem alle autoriteit gaf om het werk in verband met het opslaan van graan ter bestrijding van de jaren van hongersnood te organiseren. Zij sloegen zulke enorme hoeveelheden op dat zij ten slotte ophielden deze te tellen. Jozef kreeg ook een vrouw, Asnath, de dochter van Potifera, een priester van On, die hem twee zonen baarde, Manasse en Efraïm. — Gen. 41:15-52.
WAAR BEROUW MAAKT BARMHARTIGHEID MOGELIJK
14. Welke gelegenheid had Jozef in zijn verheven positie, en hoe werd zijn barmhartigheid tot het uiterste beproefd?
14 Nu verkeerde Jozef inderdaad in een benijdenswaardige positie. Het leven van de Egyptenaren, met inbegrip van het leven van Potifar en zijn vrouw, was in zijn handen. Maar zij verkeerden geen van allen in gevaar. Jozef had er reeds blijk van gegeven vergevensgezind en barmhartig te zijn, niet iemand die wraakgierig was. Toch zou zijn barmhartigheid tot het uiterste beproefd worden. Dit gebeurde toen de hongersnood zich over de gehele aarde had uitgebreid en mensen van de gehele aarde naar Egypte kwamen om graan te kopen. Toen Jozef op zekere dag met zijn werkzaamheden bezig was en vol mededogen voedsel verschafte aan de hongerige natiën alsook aan de Egyptenaren, verschenen zijn tien halfbroers voor hem en bogen zich met hun aangezicht ter aarde. Onmiddellijk herinnerde Jozef zich de dromen die hij met betrekking tot hen had gedroomd, en hoewel hij hen herkende, maakte hij zich onherkenbaar voor hen en sprak hij uitsluitend door bemiddeling van een tolk tot hen. Hoe zou hij ten aanzien van hen handelen? Na meer dan twintig jaar was hun oordeelstijd aangebroken. Aangezien zij zonder barmhartigheid hadden gehandeld, verdienden zij het zonder barmhartigheid geoordeeld te worden, en aangezien Jozef als Jehovah’s vertegenwoordiger optrad, kon hij Jehovah’s gerechtigheid geen geweld aandoen. Jozef was evenwel niet wraakgierig en hij zou God rekenschap moeten geven voor de handelwijze die hij ten aanzien van hen volgde. Met wijsheid van boven stelde hij hen daarom op de proef. — Gen. 41:53–42:8.
15. (a) Hoe behandelde Jozef zijn halfbroers, en met welk doel voor ogen? (b) Hoe reageerden zijn halfbroers op deze keer in de gebeurtenissen?
15 Terwijl hij hen hardvochtig bejegende, beschuldigde hij hen ervan spionnen te zijn, en toen zij hun onschuld beleden en hem vertelden dat zij allen zonen van één man waren en dat zij nog een broer thuis hadden, bond hij Simeon voor hun ogen en vertelde hun dat hij in hechtenis zou worden gehouden totdat zij met hun andere broer terugkwamen. Diep getroffen gaven zijn broers er nu blijk van een volledig berouwvolle houding te bezitten, terwijl zij deze rampspoed als een uiting van de vergeldende gerechtigheid van God beschouwden, „want”, zoals zij onder elkaar zeiden, „wij zagen de benauwdheid van zijn [Jozefs] ziel, toen hij ons om mededogen smeekte, maar wij hebben niet geluisterd”. Jozef, die hen afluisterde, hoewel zij zich hier niet van bewust waren, was zelf diep bewogen en wendde zich in tranen van hen af. Hun beproeving was echter nog niet voltooid. Er moest geen twijfel bestaan over de oprechtheid van hun berouw. Toen Jozef hun zakken met graan liet vullen, liet hij in het geheim hun geld in hun zakken terugleggen en zond hen naar huis, terwijl hij Simeon in hechtenis hield. — Gen. 42:9-28.
16. (a) Hoe kwam het dat Benjamin uiteindelijk naar Egypte ging, en hoe reageerde Jozef toen hij hem zag? (b) Aan welke laatste beproeving onderwierp Jozef zijn halfbroers, en hoe liep dit af?
16 Ten slotte was hun graan opgeraakt en werd het noodzakelijk naar Egypte terug te keren. Zij hadden echter de waarschuwing ontvangen het aangezicht van Egypte’s voedselbeheerder niet te zien tenzij hun broer bij hen was. Jakob, die bevreesd was dat hij de enige overgebleven zoon van zijn geliefde vrouw Rachel zou verliezen, evenals hij Jozef reeds had verloren, bleef weigeren hem te laten gaan, totdat er ten slotte geen andere uitweg was. Juda beloofde zich voor hem garant te stellen. Toen zij voor Jozef verschenen en Jozef zijn eigen volle broer Benjamin bij hen zag, kon hij zich niet langer bedwingen. Aangezien zijn innerlijke emoties jegens zijn broer werden opgewekt, trok hij zich terug in een binnenkamer en barstte in tranen uit. Toen onderwierp hij zijn broers aan een laatste beproeving. Door middel van een list liet hij het voorkomen alsof Benjamin een waardevolle zilveren beker had gestolen, waarna hij eiste dat Benjamin als zijn slaaf zou achterblijven terwijl de anderen naar hun huis en hun vader terugkeerden. Gebroken van smart, omdat zij wisten dat het verlies van zijn geliefde zoon Benjamin de grijze haren van hun vader in het graf zou doen neerdalen, smeekten zij Jozef Benjamin ter wille van hun vader aan hen terug te geven. Toen Juda zich ten slotte vrijwillig aanbood de plaats van Benjamin in te nemen, kon Jozef zich niet langer bedwingen en terwijl hij in tranen uitbarstte, maakte hij zich aan zijn broers bekend door te zeggen: „Ik ben Jozef, uw broer, die gij naar Egypte hebt verkocht. Maar voelt u nu niet diepbedroefd en weest niet toornig op uzelf dat gij mij hierheen hebt verkocht; want tot levensbehoud heeft God mij voor u uit gezonden.” Jozef regelde het toen op Farao’s bevel dat zijn vader Jakob met diens gehele huisgezin naar Egypte kwam, waar zij het beste deel van het land kregen. — Gen. 42:29–47:31.
MET EEN BERICHT VAN BARMHARTIGHEID VOOR DE RECHTERSTOEL STAAN
17. (a) Waardoor worden de mate en hoedanigheid van Jozefs barmhartigheid extra beklemtoond, en waarom kunnen wij er redelijk zeker van zijn dat barmhartigheid een kenmerkende hoedanigheid van Jozef was? (b) Hoe kunnen wij persoonlijk voordeel trekken van het voorbeeld dat Jozef, Jezus en Stéfanus hebben gegeven?
17 De mate en hoedanigheid van Jozefs barmhartigheid worden extra beklemtoond door de omstandigheden waaronder deze eigenschap werd uitgeoefend. Hoewel Jozef wreed en zelfs op moorddadige wijze door zijn halfbroers was bejegend, op boosaardige wijze valselijk door Potifars vrouw was beschuldigd, op hardvochtige en onrechtvaardige wijze door Potifar was gevangen gezet en op onnadenkende en ondankbare wijze was vergeten door de opperste der schenkers, die hij op meedogende wijze had getroost, dacht hij er niet aan hen met gelijke munt te betalen toen het in zijn macht lag dit te doen. Integendeel, hij voorzag met innige en oprechte consideratie in al hun behoeften, terwijl hij zijn meedogende belangstelling niet alleen tot het gehele huisgezin van zijn vader uitstrekte, maar ook tot de gehele bevolking van de natie Egypte. Jozef had deze hoedanigheid barmhartigheid beslist niet alleen maar verworven nadat hij tot een positie van belangrijkheid en macht was verheven. De barmhartigheid die Jehovah gedurende zijn beproevingen jegens hem had geoefend, door hem te bewaren, te schragen en hernieuwde blijken van zijn gunst te geven, vormt een getuigenis van de vergevensgezinde en barmhartige houding die Jozef gedurende dit alles getoond moet hebben. Dit is onmiskenbaar het geval geweest, gezien de regel die Jezus bekendmaakte: „Gelukkig zijn de barmhartigen, want hun zal barmhartigheid worden betoond” (Matth. 5:7). Jozefs houding doet veel denken aan Jezus’ eigen houding aan de martelpaal toen hij vlak voor zijn dood zei: „Vader, vergeef hun, want zij weten niet wat zij doen”, en aan de houding van Stéfanus toen hij werd doodgestenigd en uitriep: „Jehovah, reken hun deze zonde niet aan” (Luk. 23:34; Hand. 7:60). De barmhartige houding die in al deze gevallen werd ten toon gespreid, werd door Jehovah beloond.
18. Waarom dienen wij bijzonder veel belang te stellen in het oefenen van barmhartigheid?
18 Blijkt hieruit niet duidelijk hoeveel belang wij in het oefenen van barmhartigheid dienen te stellen? Paulus geeft ons de verzekering dat „een ieder van ons voor zichzelf rekenschap [zal] afleggen aan God” (Rom. 14:12). Wat is het voor ons een geruststelling te weten dat ’barmhartigheid in triomf juicht over oordeel’! Hoe het ons zal vergaan wanneer wij hetzij op een kritiek moment in deze tegenwoordige tijd of in de snel naderende Oordeelsdag (2 Petr. 3:7) aan God en zijn aangestelde Rechter, Jezus Christus, rekenschap voor onszelf afleggen, zal onder andere afhangen van wat ons bericht van barmhartigheid te zien zal geven. Wanneer wij Jezus’ gebod om lief te hebben consequent onder alle omstandigheden opvolgen, zullen wij worden geholpen dat bericht op te bouwen, terwijl dit tevens bijdraagt tot Jehovah’s lof en tot de vrede van de gemeente.
[Illustratie op blz. 730]
Ondanks Jozefs smeekbeden om barmhartigheid verkochten zijn broers hem voor twintig zilverstukken aan de Ismaëlieten
[Illustratie op blz. 732]
Hoewel Jozefs broers hem onbarmhartig bejegend hadden, betaalde hij hun niet met gelijke munt maar toonde hij mededogen jegens zijn berouwvolle broers en voorzag hij in al hun behoeften