Spiritistische communicatie — Waarom onjuist?
„U! BIJ mij aan de deur om de bijbel te prediken! Ik kan mijn ogen niet geloven . . . mijn Mae-de-Santo [Braziliaanse vodoupriesteres] nu een van Jehovah’s Getuigen!”
Zo werd een christelijke getuige van Jehovah in Rio de Janeiro tijdens haar predikingsactiviteit van huis tot huis begroet. Zij was een van de duizenden Braziliaanse katholieken geweest die de een of andere vorm van spiritisme beoefenen. Zij had echter zowel het katholicisme als het spiritisme opgegeven om een van Jehovah’s Getuigen te worden. Waarom? Was zij ontevreden over haar werk als vodoupriesteres? Putte zij geen voldoening uit spiritistische communicatie? Dit waren enkele van de vragen die de huisbewoonster stelde tijdens het interessante gesprek dat op hun aanvankelijke ontmoeting volgde.
Men schat dat ongeveer 70 percent van de naamkatholieken in Brazilië tevens de een of andere vorm van spiritisme beoefent. Zij zijn klaarblijkelijk van mening dat er in hun katholieke religie iets ontbreekt, zodat zij hun heil elders zoeken. Maar wat in het spiritisme trekt hen aan? Velen zullen het mystieke in spiritistische seances aantrekkelijk vinden. Voor anderen schuilt de aantrekkingskracht misschien in de hoop met een overleden geliefde contact op te nemen of inlichtingen te verkrijgen over het ongeoorloofde liefdesleven van hun man of vrouw.
De vrouw in het hierboven genoemde geval was echter op 22-jarige leeftijd het spiritisme gaan onderzoeken omdat zij vurig naar de waarheid zocht. Zij maakte snelle vorderingen, en binnen korte tijd had zij de leiding over het vodoucentrum. Zij heeft die positie 24 jaar lang bekleed. Veel van haar contact met de geestenwereld bracht oppervlakkig iets goeds voor haar klanten tot stand, hetzij op financieel, maatschappelijk of fysiek gebied. Maar zoals zij zelf toegeeft, heeft haar werk als medium ook vaak tot verdeelde huisgezinnen en ontrouw geleid.
Maar als er door spiritistisch contact iets „goeds” tot stand wordt gebracht, waarom het dan niet beoefend? Is het voor een christen juist bij zulke activiteiten betrokken te raken, al is het maar voor het een of andere veronderstelde „goede” doel?
HEILZAME COMMUNICATIE MET HET GEESTENRIJK
Wanneer wij voor leiding de Schrift raadplegen, bemerken wij dat de mens vroeg in zijn geschiedenis in verbinding stond met het onzichtbare rijk. Wij lezen over het eerste mensenpaar: „Later hoorden zij de stem van Jehovah God, die omstreeks het winderige gedeelte van de dag in de tuin wandelde” (Gen. 3:8). Gedurende die periodes van communicatie leerde de mens veel wat hem ten goede kwam. Indien hij die raad had opgevolgd, zou hij zich veel lijden en zelfs de dood hebben bespaard.
Gedurende de periode van de Hebreeuwse patriarchen was er ook een rechtstreekse communicatie tussen Gods dienstknechten en het onzichtbare rijk. Uit een onzichtbare bron ontving Noach instructies om een enorme ark te bouwen ten einde gedurende een komende Zondvloed in leven te blijven. Dat Noach naar zijn Onzichtbare Raadgever luisterde, heeft hem en zijn gezin, en ook ons, beslist heel veel goed gedaan. Had Noach geen acht geslagen op de instructies die hij had gekregen, dan zouden wij hier niet zijn om naar welke stemmen maar ook te luisteren, ongeacht of die nu uit onzichtbare of uit zichtbare bronnen afkomstig zijn. — Gen. 6:9-22.
Nadat de patriarch Abraham op dezelfde wijze inlichtingen had ontvangen, trokken hij en zijn huisgezin naar een ander land (Gen. 12:1-4). Enige tijd later stelde God deze man op de proef door hem op te dragen zijn zoon Isaäk als een slachtoffer te offeren. Hij volgde deze opdracht nauwgezet op, waarbij hij zelfs zover ging dat hij het mes ophief om zijn zoon te doden. Abraham werd hier echter door een stem uit de onzichtbare hemelen van weerhouden (Gen. 22:1-18). Een overeenkomstige rechtstreekse communicatie met God bestond gedurende de lange periode van Israëls rechters en werd later ondervonden door degenen die door God werden uitgekozen om als profeten voor die natie op te treden. Wanneer men acht sloeg op zulke inlichtingen uit een bovenmenselijke bron, had dit voor alle betrokkenen veel goeds tot gevolg.
KONING SAUL VEROORDEELD WEGENS SPIRITISTISCHE COMMUNICATIE
Niet alle communicatie met het onzichtbare rijk had echter goede gevolgen. Toen Israëls eerste koning, Saul, een beslissende strijd met de Filistijnen moest voeren, „werd hij bevreesd, en zijn hart ging zeer beven”. Saul had hulp nodig, maar Jehovah gaf de ontrouwe koning geen antwoord. Toen gaf Saul bevel: „Zoek mij een vrouw die een meesteres is in het geestenmediumschap, en ik wil naar haar toe gaan en haar raadplegen.” Het gevolg? Via het medium zei de veronderstelde geest van de overleden profeet Samuël tot de verontruste koning: „Jehovah zal ook Israël met u in de hand der Filistijnen geven, en morgen zullen gij en uw zonen bij mij zijn.” — 1 Sam. 28:4-19.
Kwam deze voorzegging uit? Ja, hoewel slechts ten dele. De Israëlieten werden in de hand van de Filistijnen gegeven en leden een verschrikkelijke nederlaag. Saul en drie van zijn zonen stierven in de strijd. In tegenstelling tot de voorzegging verloor Sauls zoon Isbóseth echter niet op die dag het leven. Indien Saul acht had geslagen op de voorzegging en zich van het strijdveld had teruggetrokken, zou dit inderdaad „goed” voor hem en zijn drie zonen zijn geweest. Zij zouden op zijn minst wat langer hebben geleefd. Het zou echter veel beter zijn geweest als Saul het geestenmedium te Endor nooit had geraadpleegd. Beschouw eens waarom dit zo is.
Eerder had Saul „de geestenmediums en de beroepsvoorzeggers van gebeurtenissen uit het land verwijderd” (1 Sam. 28:3). Waarom? Omdat hij wist dat Gods wet verklaarde: „Er dient onder u niemand te worden gevonden . . . die aan waarzeggerij doet, geen beoefenaar van magie, noch iemand die voortekens zoekt, noch een tovenaar, noch iemand die anderen door een banspreuk bindt, noch iemand die een geestenmedium of beroepsvoorzegger van gebeurtenissen raadpleegt, noch iemand die de doden ondervraagt.” De reden? Omdat „iedereen die deze dingen doet, . . . iets verfoeilijks voor Jehovah [is]” (Deut. 18:10-12). Door een geestenmedium te raadplegen, kwam de ontrouwe Saul dus onder een verdere veroordeling van Jehovah, en dat nog wel krachtens de strikte wet die hij, als koning, moest hoog houden. Welnu, aangezien Jehovah God geestenmediums veroordeelde en Saul nooit antwoord gaf wegens zijn voorgaande misdaden, zou u de vraag kunnen stellen: Wie gaf dat bericht via het medium aan Saul?
DE BRON VAN SPIRITISTISCHE BOODSCHAPPEN
Het antwoord zal duidelijk worden wanneer wij het bijbelse verslag verder onderzoeken. Eeuwen na Sauls dood schreef de profeet Jesaja: „Ingeval men tot ulieden zou zeggen: ’Wendt u tot de spiritistische mediums of tot hen die een voorspellende geest hebben, die daar piepen en op gedempte toon iets uitbrengen’ — dient welk volk maar ook zich niet tot zijn God te wenden? Dient men zich te wenden tot dode personen ten behoeve van levende personen?” Vervolgens wordt er uitdrukkelijk verklaard: „Tot de wet en tot het formele getuigenis!” (Jes. 8:19, 20) Het is dan ook duidelijk dat degenen die zich tot spiritistische mediums wenden, zich niet tot de Almachtige God, Jehovah, wenden. Wat is daarom de bron van de boodschappen welke degenen ontvangen die „op gedempte toon iets uitbrengen”?
Dezelfde vraag kan in de eerste eeuw G.T. gerezen zijn bij personen die de voorzeggingen van beroepsmediums hoorden. Beschouw bijvoorbeeld eens het geval van „een zeker dienstmeisje” uit Filippi. Zij had een „geest” en „verschafte haar meesters groot gewin door de kunst van het voorspellen te beoefenen”. Ja, zij bleef de apostel Paulus en zijn metgezellen volgen en riep uit: „Deze mensen zijn slaven van de Allerhoogste God, die ulieden de weg der redding verkondigen.” Welnu, zij sprak de waarheid. Maar waren haar woorden van God afkomstig? Neen, want Paulus kreeg er uiteindelijk genoeg van die boodschap te horen en hij „zei tot de geest: ’Ik beveel u in de naam van Jezus Christus van haar uit te gaan.’ En in datzelfde uur ging hij uit”. Het geïnspireerde bericht identificeert die „geest” ondubbelzinnig als „een waarzeggende demon”. — Hand. 16:16-18.
Het kan voor sommige toeschouwers moeilijk geweest zijn precies vast te stellen wie dit meisje had gediend. Toch wist Paulus dat zij haar speciale vermogens niet van God had ontvangen maar van een andere bovenmenselijke bron. Een demon was er verantwoordelijk voor geweest. Dat er zulke geesten waren die mensen voor occulte bedoelingen gebruikten, blijkt uit wat er enige tijd later in Efeze gebeurde.
Wij lezen over de activiteiten van de apostel Paulus in die stad: „God bleef buitengewone krachtige werken door de handen van Paulus verrichten, zodat zelfs doeken en schorten van zijn lichaam naar hen die iets mankeerden, werden gebracht en de kwalen hen verlieten en de boze geesten uitgingen.” Toen zeven zonen van de joodse overpriester Skeva trachtten een „boze geest” uit te werpen, sprong de bezetene op de zogenaamde exorcisten af, zodat zij „naakt en gewond” de wijk moesten nemen. — Hand. 19:11-16.
„Dit werd aan allen, zowel de joden als de Grieken die in Efeze woonden, bekend”, zegt het geïnspireerde verslag, „en vrees overviel hen allen en de naam van de Heer Jezus werd aanhoudend grootgemaakt.” Daarom kwamen „velen van hen die gelovigen waren geworden, . . . openlijk hun praktijken belijden en berichten. Ja, vrij velen van hen die magische kunsten hadden beoefend, brachten hun boeken bijeen en verbrandden ze ten aanschouwen van iedereen”, zelfs ondanks het feit dat zulke boeken veel geld waard waren. Die mensen wisten dat zij zich van hun magische praktijken en de daarmee verband houdende boeken moesten ontdoen. Zij keerden zich van de goddeloze, demonische bron van occulte voorzegging af en wendden zich tot de ware Bron van levengevende wijsheid, Jehovah God. — Hand. 19:17-20.
DUIDEN „GOEDE” RESULTATEN ALTIJD OP EEN GOEDE BRON?
Ongetwijfeld waren enkele boodschappen die de Efeziërs tevoren hadden ontvangen niet altijd onjuist. Die boodschappen kunnen soms waar geweest zijn en kunnen bepaalde personen ogenschijnlijk hetzij financieel of fysiek enigszins „goed” hebben gedaan. Via occulte weg kunnen sommige Efeziërs zelfs naar een geneesmiddel of kuur zijn geleid voor hun ernstige kwalen of ziekten. Maar maakte dit de praktijk juist? Bij een andere gelegenheid waarschuwde de apostel Paulus dat ’Satan zelf zich blijft veranderen en een engel des lichts’. Ten einde degenen die niet op hun hoede zijn, te misleiden, kan Satan de Duivel derhalve dingen doen die goed schijnen. Paulus voegt eraan toe dat Satans dienaren op dezelfde wijze handelen. — 2 Kor. 11:14, 15.
Christenen zijn daarom zo verstandig om waakzaam te blijven en elk contact met deze goddeloze „engel des lichts” en zijn dienaren te vermijden. Godvruchtige personen „[beproeven] de geïnspireerde uitingen om te zien of ze uit God voortspruiten” of uit zijn grote aartsvijand, Satan de Duivel (1 Joh. 4:1). Jezus Christus verklaarde bovendien: „Niet een ieder die tot mij zegt: ’Heer, Heer’, zal het koninkrijk der hemelen ingaan . . . Velen zullen op die dag tot mij zeggen: ’Heer, Heer, hebben wij niet in uw naam . . . demonen uitgeworpen . . .?’ En toch zal ik hun dan in het openbaar bekendmaken: Ik heb u nooit gekend! Gaat weg van mij, gij werkers der wetteloosheid” (Matth. 7:21-23). Dit zijn krasse woorden, maar ze kunnen zelfs worden toegepast op personen die menen dat zij in contact kunnen staan met boze geesten of deze kunnen uitdrijven. Het is duidelijk dat zulke personen er gemakkelijk toe misleid zouden kunnen worden Satan in plaats van de ware God te dienen.
WEERSTA GODDELOZE GEESTENKRACHTEN
De apostel Paulus schreef aan christenen in Efeze: „Doet de volledige wapenrusting van God aan . . . want wij hebben geen strijd tegen bloed en vlees, maar tegen . . . de goddeloze geestenkrachten in de hemelse gewesten” (Ef. 6:11, 12). Indien een christen zulke krachten via een geestenmedium zou raadplegen, kan er dan worden gezegd dat hij tegen hen strijdt? Neen, beslist niet. Zou hij niet veeleer alle voorwerpen die met zo’n spiritistische communicatie verband houden, moeten vernietigen, hierin het voorbeeld volgend van die eerste-eeuwse gelovigen in Efeze, die zelfs de boeken die over occultisme handelden, verbrandden?
De voormalige vodoupriesteres, die eerder in dit artikel werd genoemd, volgde deze handelwijze toen zij de bijbelse waarheid leerde kennen. Zij vernietigde alle spullen die met occultisme te maken hadden en verbrandde al haar afgodsbeelden en de speciaal opgesmukte kleding die zij eens gedurende spiritistische seances droeg. Dit deed zij openlijk, ten aanschouwen van degenen die ervan overtuigd waren dat zoiets haar leven in gevaar kon brengen. Zij is echter een actief leven blijven leiden waarin zij meer dan 140 uur per maand aan het bekendmaken van het goede nieuws van Gods koninkrijk besteedt. Ja, ook de verbaasde huisbewoonster die haar met de eerder aangehaalde woorden begroette, heeft haar voorbeeld gevolgd door de samensmelting van katholicisme en spiritisme de rug toe te keren! Beiden beseffen nu dat de naam van Jehovah een sterke toren is waar de rechtvaardige binnensnelt en bescherming ontvangt. — Spr. 18:10.
Christenen verwachten geen rechtstreekse boodschappen van God te ontvangen, zoals Adam, Abraham en anderen die in de oudheid ontvingen. Zij beseffen dat „God, die lang geleden bij vele gelegenheden en op vele wijzen tot onze voorvaders heeft gesproken door bemiddeling van de profeten, . . . op het einde van deze dagen [heeft] gesproken door bemiddeling van een Zoon”, Jezus Christus (Hebr. 1:1, 2). Wat Jehovah door bemiddeling van zijn Zoon tot ons zegt, is tot ons nut in de Heilige Schrift opgetekend. Christenen hebben dus geen behoefte aan een rechtstreekse, persoonlijke communicatie met God, en ook verwachten zij geen rechtstreekse boodschappen van Hem te ontvangen.
Ware christenen vermijden derhalve alle aanmatigende pogingen om met de onzichtbare wereld in contact te treden. Zij weerstaan de Satanische krachtsinspanningen die erop gericht zijn hen door misleiding te laten geloven dat iemand spiritistische communicatie kan onderhouden en toch Gods gunst kan genieten. Zij slaan veeleer acht op Paulus’ raad: „Neemt . . . de volledige [geestelijke] wapenrusting van God op, opdat gij op de boze dag weerstand kunt bieden en, na alle dingen grondig te hebben gedaan, pal kunt staan.” — Ef. 6:13.