Overwinning voor Gods vrouw op haar oude vijandin
„Verblijd u niet over mij, mijn vijandin: al ben ik gevallen, ik zal weder opstaan; al zit ik in het duister, de HERE zal mij tot licht zijn.” — Micha 7:8.
1. Welke twee vrouwen zijn reeds lang vijandinnen van elkaar, en welke vragen doet deze vijandschap rijzen?
GODS vrouw en haar oude vijandin staan nu reeds tweeënveertighonderd jaar tegenover elkaar. Ogenschijnlijk heeft de oude vijandige vrouw gedurende het grootste gedeelte van deze tijd de overhand gehad op Gods vrouw. In welke verhouding staan de vrouwen thans tot elkaar? Wanneer zal hun vijandschap eindigen? En hoe zal dit gebeuren? Zal hun vijandschap eindigen doordat er een compromis wordt aangegaan en beide partijen overeenkomen op vriendschappelijke voet naast elkaar te blijven bestaan, of zal deze in de vernietiging van de één en de eeuwige overwinning van de ander eindigen? Dit is niet slechts een kibbelpartij tussen twee vrouwen die alleen hen persoonlijk betreft en waarvan de uitslag voor ons allemaal weinig uitmaakt. De uitslag raakt ons namelijk terdege. Of u hier nu wel of niet bij stilstaat, het is een feit dat wij allemaal op de een of andere manier met een van deze beide vrouwen zijn verbonden. Wij dienen te weten in welke verhouding wij tot hen behoren te staan, en dat onmiddellijk! Hoe kunnen wij dit echter te weten komen?
2. (a) Waartoe kunnen wij ons voor inlichtingen over deze zaak wenden? (b) Wie zal de overwinning behalen, en met welk resultaat voor de mensheid?
2 Er bestaat een boek met uitvoerige inlichtingen over deze zaak. Welk boek is dat? Het is het boek waarin ons wordt verteld op welke wijze het vrouwelijke geslacht is ontstaan en hoe een vrouw de moeder van ons allemaal is geworden. Het bevat meer gezonde en evenwichtige raadgevingen over vrouwen dan welk ander boek op aarde ook. Het is de bijbel. Van het eerste bijbelboek, Genesis, tot het laatste boek van de bijbel, Openbaring, wordt ons verteld hoe deze zaak van vrouwelijke vijandschap zich heeft ontwikkeld, zodat wij niet alleen vernemen hoe deze vijandschap is ontstaan, maar ook worden meegevoerd naar bepaalde hoogtepunten ervan, totdat uiteindelijk de grootse climax wordt bereikt wanneer Gods vrouw een glansrijke overwinning op de haar reeds lang vijandig gezinde vrouw behaalt. Op deze wijze kunnen wij van tevoren weten of wij met de één zullen winnen of met de ander zullen verliezen. Verliezen wij met de vijandige vrouw, dan betekent dit dat onze eeuwige toekomst wordt uitgewist. Winnen wij met Gods vrouw, dan kunnen wij er zeker van zijn dat wij in het universele gezin van God, de Grote Vader, eindeloos in het allergrootste geluk zullen leven.
3. (a) Kan de vijandige vrouw nu worden geïdentificeerd? (b) Wat dienen wij niet uit de uitdrukking „Gods vrouw” op te maken?
3 Wie is die vijandige vrouw eigenlijk precies? Dat is lang een mysterie geweest, maar ze kan nu geïdentificeerd worden. En wie is Gods vrouw eigenlijk precies? Is de uitdrukking „Gods vrouw” in dezelfde zin op een vrouw van toepassing als profeten uit de oudheid zoals Mozes, Elia en Elisa en zelfs de christelijke opziener Timótheüs elk een ’man Gods’ werden genoemd? Neen, want deze speciale vrouw is in díe betekenis van God dat zij Zijn echtgenote is. Sinds wanneer is God in de hemel echter getrouwd? Wie is zijn vrouw? En is zij een godin die door ons aanbeden moet worden? Deze vragen verdienen het beantwoord te worden. Wij dienen echter van meet af aan te bedenken dat wij Gods vrouw niet moeten bezien vanuit het standpunt van de religieuze mythologieën van wereldse natiën, waarin ons over de verschillende goden en hun godinnen wordt verteld. Gods eigen Boek, de bijbel, doet ons Zijn vrouw als iets geheel anders kennen.
4. Onder welke omstandigheden en in welke bewoordingen maakte God tegenover de mens voor het eerst melding van zijn vrouw?
4 Reeds heel vroeg in de geschiedenis van de mensheid maakte God melding van zijn vrouw of echtgenote. Dit gebeurde in het paradijs of de hof van Eden. Het eerste mensenpaar, Adam en Eva, had juist op aanstichting van de leugenachtige slang gezondigd. Toen God, de hemelse Vader, zijn ongehoorzame aardse zoon en dochter een verhoor afnam, hoorde hij uit hun eigen mond dat zij de goddelijke wet hadden overtreden. Dat zij waren begonnen te zondigen, kwam door de leugenachtige slang, maar niet alleen door die slang op de grond, maar door de met verstand begiftigde persoon die onzichtbaar achter die slang stond. Terwijl God zijn taal aan de omstandigheden van de letterlijke slang aanpaste, zei hij tot die onzichtbare Leugenaar, Lasteraar en Tegenstander van hem: „Op uw buik zult gij gaan en stof zult gij eten, zolang gij leeft. En Ik zal vijandschap zetten tussen u en de vrouw, en tussen uw zaad en haar zaad; dit zal u den kop vermorzelen, en gij zult het den hiel vermorzelen” (Gen. 3:14, 15). Wie is de hier genoemde vrouw?
5, 6. (a) Waarom kon Eva niet veronderstellen dat zij de vrouw was? (b) Hoe begon het bestaan van de hemelse vrouw Eva duidelijk te worden?
5 De vleselijke vrouw Eva heeft misschien wel gedacht dat zij de vrouw was. Kon zij echter, nadat zij tegen haar God en Vader had gezondigd, een „vrouw van God” zijn? Zij was vanaf de tijd dat zij werd geschapen, Adams vrouw en zij is nooit Gods vrouw geweest.
6 Eva besefte niet dat er nog een andere vrouw bestond, doordat deze vrouw onzichtbaar voor haar was. Zij was hemels, niet aards of vleselijk zoals Eva. Het bestaan van deze andere vrouw begon Eva duidelijk te worden toen zij en haar echtgenoot uit de hof van Eden werden verdreven en er plotseling uit het onzichtbare rijk personen als wachten aan de ingang van de hof verschenen die zij nog nooit eerder had gezien. Hoe was dit tot stand gekomen? Door een wonder van God. In Genesis 3:24 (NW) lezen wij: „Aldus dreef hij de mens uit en plaatste aan het oosten van de hof van Eden de cherubs en het vlammende lemmer van een zwaard, dat zich voortdurend wendde om de weg naar de boom des levens te bewaken.” Deze cherubs waren vertegenwoordigers van Gods hemelse vrouw. Volgens het in de gehele bijbel bijgehouden verslag bleek deze „vrouw” de moeder te zijn van het Zaad dat werkelijk de kop van de grote onzichtbare Slang vermorzelt.
7, 8. Door wie wordt Jehovah’s vrouw aan ons voorgesteld, en op welke wijze?
7 Wíj zijn het niet die God een hemelse vrouw toeschrijven. Hij is zelf Degene die ons het eerst over zijn huwelijke staat en zijn vrouw vertelt, waardoor hij zijn vrouw als het ware aan ons voorstelt. Hij deed dit in de achtste eeuw vóór Christus, door bemiddeling van zijn profeet Jesaja. Onmiddellijk nadat Jesaja het lijden van Christus als het Lam van God en vervolgens zijn verheerlijking had voorzegd, richtte hij zich tot Gods vrouw met de woorden:
8 „Jubel, gij onvruchtbare, die niet gebaard hebt; breek uit in gejubel en juich, gij die geen weeën gekend hebt, want de kinderen der eenzame zijn talrijker dan de kinderen der gehuwde, zegt de HERE. Want uw man is uw Maker, HERE der heerscharen is zijn naam; en uw losser is de Heilige Israëls, God der ganse aarde zal Hij genoemd worden. Want als een verlatene en diep bedroefde vrouw heeft u de HERE geroepen, als een vrouw uit den jeugdtijd, nadat zij versmaad werd — zegt uw God. Gij, ellendige, door storm voortgedrevene, ongetrooste, zie, Ik leg uw stenen in blinkend erts, Ik grondvest u op lazuurstenen, Ik maak uw tinnen van robijnen, uw poorten van karbonkelstenen en uw gehele omwalling van edelsteen. Al uw zonen zullen leerlingen des HEREN zijn, en het heil uwer zonen zal groot zijn.” — Jes. 54:1, 5, 6, 11-13.
9. Hoe paste Jezus Christus Jesaja’s profetie toe toen hij deze aanhaalde?
9 Jezus Christus, het Lam van God, deed uit deze profetie van Jesaja een aanhaling en verklaarde dat al deze zonen van Gods vrouw tot hem, de Zoon van God, zouden komen. Hij zei tot de joden te Kapérnaüm, die hij op wonderbaarlijke wijze met brood en vis had gevoed: „Ik ben het brood dat uit de hemel is neergedaald; . . . Niemand kan tot mij komen, tenzij de Vader, die mij heeft gezonden, hem trekt; en ik zal hem op de laatste dag opwekken. Er staat geschreven in de Profeten: ’En zij zullen allen door Jehovah worden onderwezen.’ Een ieder die het van de Vader gehoord en geleerd heeft, komt tot mij.” — Joh. 6:24, 25, 41-45, NW.
10. Waardoor wordt Gods vrouw in Jesaja’s profetie gesymboliseerd, en wat moet ze onder dit symbool doorstaan?
10 Zoals in Jesaja’s profetie wordt vermeld, zegt God tot zijn vrouw dat hij haar stenen in ertscement zal vatten, dat hij haar op lazuurstenen zal grondvesten en dat hij haar tinnen van robijnen, haar poorten van karbonkelstenen en haar omwalling van edelsteen zal maken. Hieruit blijkt duidelijk dat Gods vrouw door een stad wordt gesymboliseerd. Onder het symbool van deze stad moet ze veel ellende doorstaan, wordt ze door stormen voortgedreven, ontvangt ze geen troost en is ze geheel zonder kinderen of burgers; bovendien moet ze gelost of teruggekocht worden wil ze God, Jehovah, weer toebehoren. Merk op dat deze woorden niet tot de natie Israël zijn gericht, zoals in het geval van Jeremia’s profetie (3:14, 20; 31:32), waarin ook over een heer of eigenaar wordt gesproken die de echtgenoot is. Gods door bemiddeling van zijn profeet Jesaja gesproken woorden zijn veeleer gericht tot een stad die is bevrijd uit een toestand welke overeenkomst vertoont met een kinderloos weduwschap en die gevuld wordt met kinderen of burgers die door Jehovah God zelf worden onderwezen omdat hij haar echtgenoot is.
11. Wat is een „stad” en welke verdere vragen rijzen er?
11 Een stad is een organisatie, en daarom is Gods vrouw niet één enkele persoon met vrouwelijke eigenschappen, maar een organisatie van personen die allen „in eenheid [zijn] samengevoegd” (Ps. 122:3, NW). Waar bevindt deze organisatie zich feitelijk? Is ze ergens op aarde, zoals de natie van het natuurlijke Israël in de dagen van Jesaja en Jeremia op aarde was?
GODS VROUW GEÏDENTIFICEERD
12, 13. Op welke wijze schakelt Paulus, door een stad met een vrouw te vergelijken, de mogelijkheid uit dat het aardse Jeruzalem Gods vrouw zou zijn?
12 Gods eigen geschreven Woord, de bijbel, vertelt ons waar zijn op een vrouw gelijkende organisatie zich bevindt. Wanneer de christelijke apostel Paulus een aanhaling doet uit Jesaja’s hierboven aangehaalde profetie, toont hij aan dat ze niet op aarde is in de gedaante van de natie van het natuurlijke Israël, de joodse natie die thans haar hoofdstad in Jeruzalem heeft — in het nieuwe deel van de stad, aangezien het oude deel van de stad de mohammedaanse natie Jordanië toebehoort. Merk op hoe de apostel Paulus een stad met een vrouw vergelijkt en hoe hij de mogelijkheid dat Jeruzalem op aarde Gods vrouw zou zijn, uitschakelt. Terwijl hij Sara, de vrouw van de Hebreeuwse patriarch Abraham, en haar Egyptische slavin Hagar als illustraties gebruikt, schrijft hij aan geestelijke christenen:
13 „Abraham [verwierf] twee zonen . . ., één bij de dienstmaagd en één bij de vrije vrouw, maar die bij de dienstmaagd werd in werkelijkheid naar de wijze van het vlees geboren [door bemiddeling van Hagar, die nog jong genoeg was om kinderen te krijgen], de andere [zoon] bij de vrije vrouw uit kracht van een belofte. Deze dingen vormen een symbolisch drama, want deze vrouwen betekenen twee verbonden: het ene, afkomstig van de berg Sinaï, brengt kinderen ter slavernij voort, en dat is Hagar. Deze Hagar nu betekent Sinaï, een berg in Arabië, en zij komt overeen met het tegenwoordige Jeruzalem, want zij is met haar kinderen in slavernij. Maar het Jeruzalem dat boven is, is vrij [zoals Sara], en dat is onze moeder. Want er staat geschreven [in Jesaja 54:1]: ’Wees vrolijk, gij onvruchtbare vrouw, die niet baart; breek uit en roep luid, gij vrouw die geen barensweeën hebt, want de kinderen van de eenzame vrouw zijn talrijker dan die van haar die de man heeft.’ Wij nu, broeders, zijn kinderen die tot de belofte behoren, evenals Isaäk [de zoon van Sara]. Maar evenals destijds degene die naar de wijze van het vlees geboren was, hem ging vervolgen die naar de wijze van de geest geboren was, zo ook nu. Niettemin, wat zegt de Schrift? ’Verjaag de dienstmaagd en haar zoon, want de zoon van de dienstmaagd zal geenszins erfgenaam zijn met de zoon van de vrije vrouw.’ Daarom zijn wij, broeders, geen kinderen van een dienstmaagd, maar van de vrije vrouw [het Jeruzalem dat boven is].” — Gal. 4:22-31, NW; Gen. 21:1-10.
14, 15. Op welke wijze wordt de vrouw van Jehovah door een tweede getuige geïdentificeerd?
14 Hierdoor wordt Gods vrouw of de echtgenote van Jehovah als een hemelse organisatie, die schriftuurlijk „het Jeruzalem dat boven is” wordt genoemd, geïdentificeerd. In de geïnspireerde brief aan de Hebreeuwse christenen wordt ons een tweede getuigenis met betrekking tot dit feit gegeven. Na eerst te hebben verwezen naar de berg Sinaï in Arabië, de berg vanwaar de Tien Geboden van Gods wetsverbond met de natie Israël werden gegeven en die door het dienstmeisje Hagar werd afgebeeld, zegt Paulus in Hebreeën 12:18-28 (NW) onder andere:
15 „Gij zijt niet genaderd tot dat wat betast kan worden en wat met vuur in vlam is gezet [namelijk de berg] en een donkere wolk en dikke duisternis en een storm . . . Maar gij zijt genaderd tot een berg Sion en een stad van de levende God, het hemelse Jeruzalem, en myriaden engelen, in algemene vergadering, en de gemeente van de eerstgeborenen, die ingeschreven zijn in de hemelen, en God, de Rechter van allen, en de geestelijke levens van rechtvaardigen die tot volmaaktheid zijn gebracht, en Jezus, de middelaar van een nieuw verbond, en het bloed der besprenkeling, dat op een betere wijze spreekt dan Abels bloed. . . . Zijn stem deed toen de aarde schokken, maar nu heeft hij beloofd, zeggende: ’Nog eenmaal zal ik niet alleen de aarde, maar ook de hemel in beroering brengen.’ Welnu, de uitdrukking ’Nog eenmaal’ duidt op de verwijdering van de dingen die worden geschokt als dingen die zijn gemaakt, opdat de dingen die niet worden geschokt, blijven. Laten wij daarom, aangezien wij een koninkrijk zullen ontvangen dat niet geschokt kan worden, onverdiende goedheid blijven hebben, waardoor wij heilige dienst voor God kunnen verrichten op een hem welgevallige wijze, met godvruchtige vrees.”
16. (a) Door welke uitdrukkingen in Hebreeën 12:18-21 wordt aangetoond dat Gods vrouw een hemelse organisatie is? (b) Wat betekende het oordeel dat God over Satan uitsprak, voor zijn vrouw en haar Zaad?
16 Het Jeruzalem dat boven is, wordt hier „een stad van de levende God, het hemelse Jeruzalem”, genoemd. Ze is Gods vrouw of echtgenote, de hemelse organisatie, samengesteld uit „de myriaden engelen, in algemene vergadering”. Deze organisatie van heilige engelen was bij Jehovah God in de hemel aanwezig toen hij bijna zesduizend jaar geleden in de hof van Eden het oordeel uitsprak over de Grote Slang. Toen Jehovah over de vijandschap tussen de Slang en de „vrouw” sprak en zei dat het zaad van de vrouw de kop van de Slang zou vermorzelen, was Jehovah’s vrouw of echtgenote daar dus bij hem in de hemel. Zij was de „vrouw” die het Zaad dat dit tot stand zou brengen, zou verschaffen. Degene die rechtstreeks voor het verrichten van deze zegevierende daad door haar werd voortgebracht, was de eniggeboren Zoon van God, die op aarde Jezus Christus is geworden en die zei: „Ik ben het brood dat uit de hemel is neergedaald.”
17. (a) Wanneer en hoe werd Jezus de eerstgeboren geestelijke zoon van het hemelse Jeruzalem? (b) Wanneer werd zijn zoonschap volledig?
17 De eerste stap in deze richting was de geboorte van Jezus in het jaar 2 v. Chr. Het hemelse Jeruzalem bracht hem echter dertig jaar later, in 29 n. Chr., werkelijk als haar eerstgeboren geestelijke Zoon voort. In dat jaar werd Jezus in water gedoopt, waarna zijn hemelse Vader heilige geest op hem uitstortte en zijn verwekking als een geestelijke Zoon aankondigde door te zeggen: „Dit is mijn Zoon, de geliefde, die ik heb goedgekeurd.” Toen Jehovah God drie en een half jaar later de door de Grote Slang toegebrachte hielwond genas en Jezus Christus uit de dood tot geestelijk leven in de hemel opwekte, bracht het hemelse Jeruzalem hem werkelijk als een volledige geestelijke Zoon van haar voort. Toen nam het hemelse Jeruzalem hem in haar organisatie van engelenzonen in de hemel op, maar dan als de Voornaamste onder hen, in de positie van Aartsengel. — Matth. 3:13-17; 27:27 tot en met 28:10; 1 Petr. 3:18, 19, NW.
18. Waarom kon het hemelse Jeruzalem zich toen verheugen, evenals Sara zich had verheugd?
18 Deze wonderbaarlijke gebeurtenis vormde er voor het hemelse Jeruzalem alle reden toe vrolijk te zijn en luid te roepen. Haar kinderloosheid, die reeds dateerde uit de tijd dat haar in de hof van Eden een Zaad was beloofd, was met de volledige geboorte van haar meest heerlijke Zoon geëindigd. Ze verheugde zich, evenals de bejaarde Sara zich over de geboorte van haar enige zoon Isaäk had verheugd.
19. Welke kinderen zou het hemelse Jeruzalem nog meer krijgen?
19 De apostel Paulus zei echter tot zijn christelijke broeders: „Wij nu, broeders, zijn kinderen die tot de belofte behoren, evenals Isaäk. Daarom zijn wij, broeders, . . . kinderen . . . van de vrije vrouw” (Gal. 4:27, 28, 31, NW). Hierdoor wordt onthuld dat het hemelse Jeruzalem, ter vervulling van Jehovah’s belofte in Genesis 3:15 betreffende het Zaad van de vrouw, nog meer kinderen zou krijgen.
20. Te beginnen met welke dag werden deze andere geestelijke kinderen voortgebracht, waardoor er voor Jehovah’s vrouw nog meer reden voor bestond het vreugdevol uit te jubelen?
20 Bovendien zou, zoals in Jesaja 54:1 was voorzegd, het aantal door haar voortgebrachte kinderen groter zijn dan het aantal kinderen van de symbolische slavin, die in de gedaante van de natie van het natuurlijke Israël, een tijdlang met Jehovah God verbonden was geweest. Deze andere geestelijke kinderen, die volgens de belofte van Genesis 3:15 zouden komen, werden te beginnen met de dag van het pinksterfeest voortgebracht, want gedurende dit feest, dat vijftig dagen na Jezus’ opstanding werd gevierd, werd de heilige geest op honderd twintig getrouwe discipelen van Jezus die in Jeruzalem wachtten, uitgestort (Hand. 2:1-39, NW). Bij die gelegenheid verwekte Jehovah hen door zijn geest. Dit vormde er voor Jehovah’s vrouw, het reeds lang onvruchtbare Jeruzalem, nog meer reden voor blij te zijn en het vreugdevol uit te jubelen. Thans, in dit jaar 1964, heeft ze nog een overblijfsel van dit geestelijke zaad op aarde, bestaande uit personen die hun volledige geboorte in de hemelen nog verwachten.
DE VIJANDIGE VROUW
21. (a) Sinds wanneer werd Gods vrouw door het aardse Jeruzalem gesymboliseerd? (b) Wanneer verscheen de vijandige vrouw op het wereldtoneel?
21 Wie is echter die andere vrouw, de vijandin van het hemelse Jeruzalem? En wanneer kwam Gods vrouw voor het eerst tegenover deze vijandige vrouw te staan? Sinds koning David in de elfde eeuw vóór Christus de citadel Jeruzalem veroverde en deze tot zijn hoofdstad maakte, werd Gods vrouw door het Jeruzalem op aarde gesymboliseerd. Ze werd zelfs bij de naam van deze aardse stad genoemd (2 Sam. 5:1-9). Het aardse Jeruzalem vond zijn oorsprong in de stad Salem, waar koning Melchizedek in de dagen van de patriarch Abraham, in de twintigste eeuw vóór Christus, „priester van God, den Allerhoogste” was (Gen. 14:17-20). Gods vrouw, het hemelse Jeruzalem, bestond vanzelfsprekend reeds vóór die tijd. In de dagen van het Salem uit de oudheid was de vijandige vrouw er reeds, en in een gedeelte van het rijk waarover zij het bewind voerde, trok de patriarch Abraham rond. Ongeveer tweehonderd jaar voordat Abraham werd geboren, verscheen de vijandige vrouw op het wereldtoneel.
22. (a) Waarom werd de vijandige vrouw naar de oude stad Babylon genoemd? (b) Waardoor wordt te kennen gegeven dat de vijandige vrouw iets groters is dan de letterlijke stad?
22 Volgens het laatste boek van de bijbel werd de vijandige vrouw bij de naam van een aardse stad genoemd. Haar mysterieuze naam, Babylon de Grote, wijst terug naar de stad Babylon die in de drieëntwintigste eeuw vóór Christus aan de oever van de rivier de Eufraat in het land Sinear werd gebouwd. Deze stad werd een symbool van Babylon de Grote. Dat ze „de Grote” wordt genoemd, wijst er echter op dat de vijandige vrouw iets groters is dan de letterlijke stad Babylon aan de Eufraat. De vijandige vrouw bestaat thans nog steeds, zelfs nu het Babylon uit de oudheid al ruim duizend jaar niet meer dan een hoop half vergane ruïnes is (Openb. 14:8; 17:5, NW). Het Babylon de Grote mag dan inderdaad in het Babylon uit de oudheid wortelen, maar ze is veel groter, terwijl ze ook veel langer bestaat en een veel grotere wereldmacht bezit dan die oude Wonderstad ooit heeft uitgeoefend.
23. Door wie werd Babylon gebouwd, en welk doel streefden de bouwers na?
23 De stad aan de rivier werd in de eeuw na de wereldomvattende vloed van Noachs dagen gebouwd, echter niet door die godvruchtige man, maar door een achterkleinzoon van hem, een eerzuchtige en opstandige nakomeling die Nimrod heette. Zijn stad is de eerste na de Vloed gebouwde stad die in de bijbel wordt genoemd, en ze vormde het begin van Nimrods koninkrijk (Gen. 10:8-12). Ze werd gebouwd ten einde het volbrengen van Gods wil met betrekking tot de aarde als ’s mensen tehuis, te verhinderen en werd tot de zetel van valse religie gemaakt, hetgeen te kennen wordt gegeven door het feit dat de bouwers van de stad „een toren, waarvan de top tot den hemel reikt” begonnen op te trekken. Deze gehele onderneming werd op touw gezet en ten uitvoer gebracht ten einde een naam te maken, echter niet voor de God van Noach, maar voor de bouwers van de stad, vooral voor de koning, Nimrod, die voortaan „Nimrod, een machtig jager in strijd met Jehovah” werd genoemd.
24. op welke wijze werd Jehovah’s misnoegen over de onderneming tot uitdrukking gebracht, en tot welke verwarring leidde dit?
24 Jehovah God en zijn vrouw in de hemel waren niet met deze onderneming ingenomen. God kon de stad niet zegenen. Ten einde zijn misnoegen tot uitdrukking te brengen en de bouwwerkzaamheden tegen te gaan, verwarde hij de taal van de bouwers. Nu de bouwers elkaar niet langer konden verstaan en daarom niet meer met elkaar konden samenwerken, gingen zij overeenkomstig hun taalgroepen uiteen, waardoor er onder Nimrod slechts een minderheid in de stad achterbleef. Omdat hun taal in dit religieuze centrum was verward en de stad als gevolg hiervan een tijdlang in verwarring had verkeerd, werd de stad Verwarring genoemd. Dit is de betekenis van de naam Babel in het Hebreeuws, de taal die Noach en zijn getrouwe zoon Sem spraken. In de eerste Griekse vertaling van de Hebreeuwse Geschriften luidt de naam Babylon. — Gen. 11:1-10, NW.
25. (a) Wat namen de uiteengedreven bouwers mee? (b) Wanneer en hoe verscheen Babylon de Grote als gevolg hiervan als een vijandige vrouw?
25 Koning Nimrod stichtte een eigen rijkje waarin zich acht steden bevonden met Babel of Babylon als hoofdstad. Zijn valse religie, die in strijd met Jehovah God was, had in zijn eigen rijk vanzelfsprekend de overhand. De valse religie van Babylon breidde zich echter verder uit dan dit rijk. De bouwers die wegens het verwarren van hun taal gedwongen waren uit elkaar te gaan en naar verre gebieden te trekken, namen Babylons religie mee, maar dan vanzelfsprekend in hun nieuwe taal. Hun religieuze ideeën bleven gelijk, ze werden alleen in verschillende talen onder woorden gebracht. Wat was het resultaat? Er werd een rijk van valse religie — waarvan de religie van Babylon de gemeenschappelijke basis vormde — opgericht, met een gevarieerde en gecompliceerde organisatie, maar met religieuze leerstellingen en gebruiken die hun oorsprong vonden in die van het oorspronkelijke Babylon. Hier verscheen Babylon de Grote in het strijdperk. Hier kwam Gods vrouw, het hemelse Jeruzalem of Sion, oog in oog met de vijandige vrouw, het op de religie van het Babylon uit de oudheid gebaseerde wereldrijk van valse religie, te staan.
26. Onder wiens oppertoezicht staat het wereldrijk van Babylonische religie?
26 De Grote Slang, de leugenachtige Satan de Duivel, stond achter de bouw van Babylon en zijn religieuze toren en dus ook achter zijn valse religie. Hij was in werkelijkheid de onzichtbare god van Babylon en van haar valse religie en aldus werd hij „de god van dit samenstel van dingen”, zoals hij in de Heilige Schrift wordt genoemd (2 Kor. 4:4, NW). Het wereldrijk van Babylonische religie staat onder zijn oppertoezicht.
27. (a) Wat is de religie van Gods vrouw? (b) Wie beoefenden haar religie op aarde, en waarom ondervonden zij religieuze tegenstand?
27 De religie van Gods vrouw, het hemelse Jeruzalem, is daarentegen de aanbidding van de ene levende en ware God, haar echtgenoot Jehovah. Haar religie ontmoette op aarde heftige tegenstand. Na de Vloed begon nu de strijd tussen religiën te ontbranden. De religieuze oppositie op aarde was niet rechtstreeks van invloed op het hemelse Jeruzalem, Gods vrouw. Ze had echter personen op aarde die haar religie beoefenden, zoals Noach, Sem en de patriarch Abraham, een nakomeling van Sem. Deze godvruchtige mannen en hun gezinnen ondervonden rechtstreeks de invloed van de religieuze tegenstand van Babylon de Grote. Wat deze vijandige vrouw Noach, Sem, Abraham en zijn godvrezende nakomelingen aandeed, was alsof ze het Gods vrouw had aangedaan. Dit was vooral het geval omdat het Zaad van Gods vrouw via deze lijn van getrouwe mensen zou komen.
28. Via welke afstammingslijn werd Abraham geboren, en wat beloofde Jehovah hem?
28 Doordat Noach zijn zoon Sem zegende, kwam vast te staan dat het Zaad van de vrouw in zijn aardse, menselijke betrekkingen via Sem en niet via Jafeth en Cham zou komen (Gen. 9:24-27). Sem maakte het nog mee dat Jehovah God zijn nakomeling Abraham uit de omgeving van Babylon in het land Sinear wegriep. Toen Jehovah Abraham de uitnodiging liet toekomen weg te trekken, zei hij tot hem: „Ik zal een grote natie uit u maken en ik zal u zegenen en uw naam groot maken; en bewijs een zegen te zijn. En . . . alle geslachten van de aardbodem zullen zich stellig door bemiddeling van u zegenen.” Nadat Abraham in het Beloofde Land, honderden kilometers ten westen van Babylon, was aangekomen, zei Jehovah: „Aan uw zaad zal ik dit land geven.”
29. (a) Op welke wijze gaf Jehovah de verzekering dat het beloofde Zaad via Abraham en Isaäk zou komen? (b) Waarom was het Babylon de Grote derhalve tegen Abrahams nakomelingen gekant?
29 Toen Abraham ruim dertig jaar later Jehovah gehoorzaamde en ertoe overging zijn geliefde zoon Isaäk te offeren, hield Jehovah’s engel Abraham tegen met de woorden: „[Ik zal u] stellig . . . zegenen en uw zaad stellig . . . vermenigvuldigen als de sterren der hemelen en de zandkorrels aan de zeeoever, en uw zaad zal bezit nemen van de poort zijner vijanden. En omdat gij naar mijn stem hebt geluisterd, zullen alle natiën der aarde zich stellig door bemiddeling van uw zaad zegenen” (Gen. 12:1-3, 7; 22:1-18, NW). Hierdoor kwam vast te staan dat het beloofde Zaad van Gods vrouw via Abraham en zijn zoon Isaäk, als een aards kanaal, zou komen. Wanneer dit Zaad aan de macht zou komen, zou dit letsel voor de Grote Slang, Satan de Duivel, de god van het Babylon de Grote, betekenen. Dit vormde er dan ook de reden voor waarom zij, als de vijandin van Gods vrouw, tegen dat Zaad en de afstammingslijn waarlangs het Zaad zou komen, was gekant.
[Illustratie op blz. 104]
Abraham stuurt de dienstmaagd Hagar met haar zoon Ismaël weg