Moet de archeologie u aan de bijbel doen twijfelen?
WAAROM is de archeologie in deze tijd belangwekkend? Omdat ze een waardevol instrument is bij het onderzoek naar het verleden. Er wordt daardoor bijvoorbeeld meer licht geworpen op de geografie en de geschiedenis van de bijbelse landen en hun volken. De archeologie steunt zwaar op de exacte wetenschappen en streeft ernaar hetzelfde peil van nauwkeurigheid te bereiken. Maar er is één voorname factor die het moeilijk maakt dit te verwezenlijken — de menselijke factor. Elke archeoloog heeft zijn overtuiging, of hij of zij nu atheïst, agnosticus, christen, jood of moslem is. In welke mate zal die overtuiging of dat vooroordeel van invloed zijn op zijn of haar interpretaties? Zou dit een belemmering kunnen zijn om tot nauwkeurige conclusies te komen?
Archeologisch onderzoek is een vorm van speurwerk. Er worden aanwijzingen in de vorm van artefacten en overblijfselen opgegraven: aardewerk, scherven, ruïnes, restanten van vroegere beschavingen, skeletten, enzovoort. Dan begint de deductiefase: Van welk origineel is de scherf afkomstig? In welke periode zou de vorm, de kleur en de samenstelling passen? Waar werd het voor gebruikt? Waar komt het oorspronkelijk vandaan — van de plek waar het werd ontdekt of ergens anders vandaan? Vond het zijn oorsprong in de grondlaag waarin het is gevonden of is het met het verstrijken van de tijd door plaatselijke omstandigheden naar een lager niveau gezakt? Deze en nog veel meer factoren kunnen een interpretatie beïnvloeden. De conclusies zijn dan ook gebaseerd op aanwijzingen en een mengeling van objectieve en subjectieve interpretatie.
De Hebreeuwse archeoloog Yohanan Aharoni had het beslist bij het rechte eind toen hij schreef: „Als het op een historische of historisch-geografische interpretatie aankomt, stapt de archeoloog het rijk der exacte wetenschappen uit en moet hij zich verlaten op waardebepalingen en hypothesen [voorlopige veronderstellingen] om tot een algeheel historisch beeld te komen.”
Wat zijn enkele van de valkuilen die zich kunnen voordoen bij het bepalen van de waarde van bij opgravingen gedane vondsten? Professor Aharoni antwoordt: „De opgraver moet zorgvuldig onderscheid maken tussen de verschillende lagen van zijn tell [een heuvel die de oude ruïnes van een stad bedekt] . . . Dit is gewoonlijk geen gemakkelijke taak, want de feitelijke lagen in een bepaalde tell zijn niet uniform boven op elkaar gelegd. . . . Gewoonlijk verschaffen inscripties alleen een terminus a quo [beginpunt] voor hun eigen laag omdat de mogelijkheid altijd bestaat dat de voorwerpen waarop de inscripties staan, een lange periode van gebruik, of zelfs hergebruik, hebben doorgemaakt na door de oorspronkelijke eigenaars afgedankt te zijn. . . . Een vergelijking met andere landen is soms ook gevaarlijk, want wanneer de voorwerpen in de andere cultuur gedateerd zijn op grond van hun relatie tot de Palestijnse, zonder dat de omstandigheden van de ontdekking en de erbij betrokken relatieve chronologieën voldoende in aanmerking zijn genomen, kan men in een vicieuze cirkel terechtkomen. Het spreekt vanzelf dat historische overwegingen bijzonder riskant zijn, omdat daarbij altijd bepaalde vooronderstellingen en subjectieve zienswijzen een rol spelen. Wij moeten daarom altijd in gedachte houden dat niet alle datums absoluut zijn en in variërende graden verdacht.” — Wij cursiveren.
Hoe zijn de Israëlieten aan de overkant van de Rode Zee gekomen?
De voorgaande waarschuwingen zijn thans zeer op hun plaats nu zoveel archeologen hun met elkaar strijdige bevindingen, theorieën en chronologieën in gedrukte vorm laten verschijnen. Laten wij als voorbeeld de uittocht van de Israëlieten uit Egypte en de ontsnapping door de Rode Zee eens nemen. Het bijbelverslag geeft duidelijk te kennen dat de Egyptische strijdwagens en ruiterij Israël nazetten en hun dicht genaderd waren toen zij de Rode Zee bereikten. Hoe konden de Israëlieten ontkomen met de zee als obstakel op hun weg? Het bijbelverslag antwoordt:
„Nu strekte Mozes zijn hand uit over de zee, waarop Jehovah de zee door een sterke oostenwind, die de hele nacht waaide, deed teruggaan en het zeebekken in droge grond veranderde, en de wateren werden in tweeën gespleten. Ten slotte trokken de zonen van Israël midden door de zee over droog land, terwijl de wateren aan hun rechter- en aan hun linkerzijde voor hen als een muur waren.” — Ex. 14:21, 22.
Let eens op de specifieke details in dit verslag. Het spreekt niet slechts van een sterke wind, maar van een „sterke oostenwind”. De wateren werden in tweeën gespleten, waardoor het zeebekken in droge grond veranderde. Deze aandacht voor details pleit voor een ooggetuigenverslag, net als de poëtische versie van de gebeurtenis in het lied van Mozes, dat in Exodus hoofdstuk 15 verhaald wordt. Toen Farao’s wagens en strijdkrachten zich achter de Israëlieten aan in dezelfde doorgang stortten, bedekten „de woelige wateren . . . hen ten slotte; zij zonken in de diepten als een steen”. — Ex. 15:5.
De manier waarop de wateren werden gescheiden, wordt bevestigd in het lied: „En door de adem van uw neusgaten werden wateren opgehoopt; ze bleven staan als een dam van stromen; de woelige wateren stolden in het hart van de zee.” — Ex. 15:8.
Wat zeggen de geleerden?
Verscheidene deskundigen zijn met uiteenlopende theorieën op de proppen gekomen om dit wonder verstandelijk te verklaren. Zij willen niet per se zeggen dat de Israëlieten de Rode Zee niet doorgetrokken zijn, maar trachten de goddelijke tussenkomst weg te redeneren. De Hebreeuwse woorden voor Rode Zee zijn bijvoorbeeld jam soef, „zee van biezen of riet”. Daarom zeggen sommigen dat de Israëlieten slechts een moerassig gebied zijn doorgetrokken. Maar een moerassig gebied kan moeilijk een verklaring zijn voor een muur van water rechts en links, zoals het verslag zegt. De wateren van een moeras zouden beslist niet ’de strijdwagens en de ruiters van Egyptes strijdkrachten bedekken’. — Ex. 14:28.
Een andere theorie werd onlangs geopperd door Hans Goedicke, een egyptoloog. Zijn verklaring voor het Exodusverslag is, dat er in 1477 v.G.T. een enorme vulkanische uitbarsting plaatsvond op het eiland Thera, zo’n 800 km ten noordwesten van de plek waar de Israëlieten verondersteld worden door de zee getrokken te zijn. Daardoor ontstond een tsoenami, of enorme vloedgolf, die over het zuidoostelijk deel van de Middellandse Zee geslagen kan zijn en de Nijldelta binnenrolde tot aan de rand van het woestijnplateau. Daardoor zouden, in theorie, de Egyptenaren die zich op laag terrein bevonden, verdronken zijn, terwijl de Israëlieten, die vermoedelijk op hoger gelegen grond waren, gespaard bleven.
Het is zonneklaar dat deze theorie amper de feiten in aanmerking neemt die de bijbel vermeldt. Maar wat is het oordeel van andere geleerden over Dr. Goedickes theorie? Charles Krahmalkov van de Universiteit van Michigan verwerpt ze, ten dele omdat „in geen van de bijbelse beschrijvingen van de Exodus iets voorkomt dat ook maar in de verste verte aan een enorme golf doet denken”. Vervolgens presenteert hij een alternatieve theorie, die erop neerkomt dat de Israëlieten per boot zee kozen en dat de Egyptenaren hen volgden en verdronken door winden met stormkracht die hun schuiten tot zinken brachten! Hij voegt eraan toe: „Overbodig te zeggen dat de reconstructie op pure gissing berust. Maar ze heeft veel meer basis in de bijbelse tekst dan de versie van professor Goedicke.” Daarover kan men natuurlijk van mening verschillen.
Een derde geleerde, Eliezer D. Oren van de Ben-Goerion Universiteit van de Negeb, sprak zich krachtig tegen de theorie van een vloedgolf uit en opperde weer een andere theorie, die hij realistischer vond. Hij voegde er echter de volgende veelzeggende verklaring aan toe: „Wij mogen niet vergeten dat [deze theorie] . . . geenszins te staven valt met archeologisch bewijsmateriaal. Ik persoonlijk geloof dat het Wonder van de Zee — een literair meesterwerk — heel weinig te maken heeft met de geschiedenis of . . . ’feitelijke belevenissen’.”
Wie heeft er gelijk?
De opmerking van Dr. Oren voert ons tot de kern van de zaak. Moeten christenen geloven dat grote delen van de bijbel louter ’literaire meesterwerken’ zijn die niets te maken hebben met „feitelijke belevenissen”? Of kunnen zij zich op de bijbel verlaten als het geïnspireerde Woord van God? Moeten wij ons laten leiden door de tegenstrijdige theorieën van archeologen en geleerden? Of dienen wij het getuigenis van de bijbelschrijvers en Jezus Christus zelf als betrouwbaar te aanvaarden?
De apostel Paulus schreef aan zijn medechristen Timótheüs: „Gij [hebt] van kindsbeen af de heilige geschriften gekend, die u wijs kunnen maken tot redding door middel van het geloof in verband met Christus Jezus. De gehele Schrift is door God geïnspireerd en nuttig om . . . dingen recht te zetten.” Eerder had hij tegenover de gelovigen in Rome verklaard: „Wat dan is het geval? Indien sommigen geen geloof tot uitdrukking hebben gebracht, zal hun ongeloof de getrouwheid van God dan soms tenietdoen? Dat geschiede nooit! Maar God worde waarachtig bevonden, ook al wordt ieder mens een leugenaar bevonden.” — 2 Tim. 3:15, 16; Rom. 3:3, 4.
Waarom geloven Jehovah’s Getuigen dan dat de bijbel geïnspireerd is? Is hun geloof afhankelijk van archeologische vondsten? Kort gezegd, het bewijs voor inspiratie vindt men in de bijbel zelf, niet in de archeologie. Nauwkeurige geschiedenis schrijven is één ding; nauwkeurige geschiedenis van tevoren schrijven, is iets heel anders. Dat is profeteren. De bijbel bevat honderden vervulde profetieën die getuigen van zijn goddelijk auteurschap. Men schat bijvoorbeeld dat alleen al 332 verschillende profetieën in de Hebreeuwse Geschriften in Jezus Christus in vervulling zijn gegaan.
Nog een krachtige ondersteuning voor de authenticiteit van de bijbel is dat het getuigenis is gebaseerd op verslagen van echte ooggetuigen van de gebeurtenissen, vaak de schrijver zelf. Dit is het geval met het door Mozes geschreven Exodusverslag. Hebben wij enige reden om aan zijn eerlijkheid als getuige te twijfelen? Nee, niet als wij ook erkennen dat hij door God geïnspireerd werd om te schrijven (2 Tim. 3:16). Zijn openhartige zelfkritiek pleit ook krachtig voor zijn betrouwbaarheid. Hij verheelt het feit niet dat hij een Egyptenaar doodde ter verdediging van een mede-Israëliet. Ook verbloemt hij niet zijn gebrek aan nederigheid en zijn straf ervoor toen hij water uit de rots liet komen (Ex. 2:11, 12; Num. 20:9-13; vergelijk het geval van David in 2 Samuël 11; Psalm 51). Lees voor gedetailleerder bewijzen eens Is de bijbel werkelijk het Woord van God? — een uitgave van het Wachttorengenootschap.
Wordt uw geloof door theorieën aan het wankelen gebracht?
Voor christenen is het positieve bewijsmateriaal dat door geduldige en bekwame archeologen wordt opgegraven aanmoedigend. Vaak betreft het materiaal dat de inhoud van de bijbel bevestigt en verheldert. Feiten en artefacten kunnen ons heel wat vertellen over het leven in vroeger tijden. Inscripties kunnen waardevolle inlichtingen aan het licht brengen. Omdat heel weinig mensen ooit een autobiografie schrijven die henzelf in een ongunstig daglicht stelt, moeten inscripties natuurlijk wel zeer zorgvuldig worden geanalyseerd.
Beginnen deskundigen echter hun interpretaties en gissingen en theorieën over de betekenis van een archeologische ontdekking of de datering van een artefact te berde te brengen, dan doet een christen er verstandig aan voorzichtig te zijn. Jehovah heeft getrouwe mannen geïnspireerd om zijn Woord voor ons op te schrijven maar niet om ons met literaire fantasieën te misleiden. Yohanan Aharoni had gelijk toen hij verklaarde: „Verscheidene passages [van de bijbel] worden door sommige geleerden als zuiver utopische of literaire scheppingen beschouwd waaraan elke politieke, geografische of praktische basis ontbreekt. Wij trekken de juistheid van deze mening ernstig in twijfel; de meeste geografische teksten blijken ontleend te zijn aan situaties uit het leven, terwijl alleen ons gebrekkige inzicht en onvoldoende informatie ons belemmeren het historisch gehalte ervan vast te stellen.” — Wij cursiveren.
De huidige bijbelse archeologie is klaarblijkelijk verdeeld in twee niet al te scherp afgebakende kampen. Aan de ene kant hebben wij de vrome en patriottische onderzoekers die steun zoeken voor het bijbelverslag en voor hun eigen nationale of etnische beweringen. En aan de andere kant is er het kamp van degenen die, om de woorden van professor J. E. Barrett te gebruiken, geneigd zijn „de vroomheid, het patriottisme of de algemeen aanvaarde wijsheid van (gewoonlijk oudere) collega’s te ontluisteren”. Deze zelfde hoogleraar in de archeologie voegt eraan toe: „Er heerst een vreemd soort zelfrechtvaardigheid (om niet te spreken van sadistisch leedvermaak) onder degenen die ons verzekeren dat zij niet vroom zijn. . . . De student in de huidige archeologie dient zich bewust te zijn van deze professionele spelletjes die onder vakbroeders gespeeld worden om elkaar de loef af te steken.”
Wij mogen niet vergeten dat archeologen ook maar mensen zijn en dus behept zijn met alle zwakheden van de onvolmaakte menselijke aard. Ambitie, eerzucht, wedijver, sterke subjectieve betrokkenheid — deze en andere factoren kunnen de mening of interpretatie van een deskundige beïnvloeden.
Ter illustratie van dit punt: een vooraanstaand 19de-eeuws archeoloog maakte zich aan ernstige overdrijving schuldig in verband met oude sieraden die hij in Troje had ontdekt en gouden gezichtsmaskers die in Mycene waren gevonden. Met betrekking tot deze overdrijving maakte een hoogleraar in de huidige archeologie de volgende rake opmerking: „Deze twee gevallen zijn illustratief voor de invloed die een romantische belangstelling voor de wereld der oudheid kan hebben op het oordeel van een archeoloog — de verleiding om dat wat wij vinden, te vereenzelvigen met dat wat wij willen vinden. Misschien speelt het probleem nog sterker bij de bijbelse archeoloog, wiens vroomheid en patriottisme vaak de romantische belangstelling voeden en hernieuwen die hem of haar er in eerste instantie toe bewogen heeft archeoloog te worden.” (Wij cursiveren.) En natuurlijk kan hetzelfde probleem ook de agnostische of de atheïstische archeoloog beïnvloeden, hoe oprecht hij of zij ook mag zijn.
Mag het christelijke geloof dan wankelen vanwege de theorieën die veel geleerden en archeologen te berde brengen? Houd in gedachte dat het slechts theorieën en meningen van mensen zijn, onderhevig aan veranderingen en aan de grillen van tijd en wetenschap. Het menselijk element, trots en ambitie inbegrepen, speelt ook een grote rol. Wat professor Barrett in Biblical Archaeology Review (januari/februari 1981) schreef, is waar: „Vroomheid, patriottisme, ideologie, opleiding, en het tegenovergestelde van al deze dingen, beïnvloeden het oordeel van de archeoloog, net als dat van de geschiedkundige. De momenten dat hij oprecht is, weet elke professionele archeoloog dit — de beste geleerden weten het van zichzelf; anderen weten het alleen van hun collega’s.” — Wij cursiveren.
De redelijke christen zal dan ook geen absolute bewijzen van de archeologie verwachten voor alles wat in de bijbel staat, vooral niet in dit onvolmaakte samenstel van dingen. Niettemin weet hij dat de tijd spoedig zal komen dat het mogelijk zal zijn heel veel personen en gebeurtenissen die in de bijbel ter sprake komen, volmaakt te verifiëren. Hoe dat zo? Omdat „het uur komt waarin allen die in de herinneringsgraven zijn, zijn [Jezus Christus’] stem zullen horen en te voorschijn zullen komen” (Joh. 5:28, 29). Ja, in de opstanding zal het mogelijk zijn degenen die werkelijk de bijbelse geschiedenis beleefd hebben, vragen te stellen. Wat zal het fascinerend zijn hen de bijzonderheden te horen invullen van zoveel verslagen die ons nu intrigeren! Dan zullen wij voor die details niet meer aangewezen zijn op menselijke theorieën en speculaties. De ooggetuigen van de gebeurtenissen zullen ons dan de feiten laten horen! Zult u er zijn om naar hen te luisteren?
[Inzet op blz. 7]
Moeten christenen geloven dat de bijbel slechts een „literair meesterwerk” is dat niets te maken heeft met feitelijke belevenissen?
[Inzet op blz. 10]
„Vroomheid, patriottisme, ideologie, opleiding, en het tegenovergestelde van al deze dingen, beïnvloeden het oordeel van de archeoloog, net als dat van de geschiedkundige”
[Inzet op blz. 11]
Men schat dat alleen al 332 verschillende profetieën in de Hebreeuwse Geschriften in Jezus Christus in vervulling zijn gegaan
[Illustratie op blz. 9]
Hoe zijn de Israëlieten eigenlijk aan de overkant van de Rode Zee gekomen?