Gods naam omlaaggehaald
DE BIJBEL is het Woord van God, de Schepper. Logischerwijs worden daarin niet alleen de eigenschappen en werken van de Schepper onthuld, maar wordt ook zijn naam bekendgemaakt. Dit laatste in het bijzonder in het oorspronkelijke Hebreeuws, waarin Gods naam ongeveer 6900 maal voorkomt in de vorm van een tetragrammaton of een uit vier letters bestaand woord dat overeenkomt met JHWH. De meest gebruikelijke Nederlandse vertaling van het Tetragrammaton is „Jehovah”.
De moderne bijbelvertalers blijken het er echter op aan te leggen die eervolle, majestueuze en heilige naam omlaag te halen. Zo liet ongeveer tien jaar geleden het comité dat de Revised Standard Version uitgaf, Jehovah’s naam volkomen weg. Daarmee gaven zij indirect te kennen dat de uitnemende bijbelgeleerden die de American Standard Version hadden verzorgd en die krachtige argumenten te berde hadden gebracht ten gunste van het rechtmatige herstel van Gods naam, en deze naam consequent overal waar het Hebreeuwse Tetragrammaton voorkwam, hadden gebruikt, volslagen dwazen waren.
En nu is er weer een bijbelvertaling verschenen waarin Gods naam wordt omlaaggehaald. Deze vertaling is het werk van een comité van vooraanstaande joodse bijbelgeleerden in de Engels sprekende wereld. De manier waarop dit comité de neiging Gods naam neer te halen verraadt, blijkt uit de houding die het jegens het derde van de Tien Geboden aanneemt. Door middel van dit gebod gaf Jehovah God te kennen hoe belangrijk zijn naam was en hoe ernstig hij enige ontheiliging ervan opnam. Volgens de New World Translation luidt dit gebod: „Gij zult de naam van Jehovah, uw God, niet op onwaardige wijze opnemen, want Jehovah zal degene die zijn naam op onwaardige wijze opneemt, niet ongestraft laten.” — Ex. 20:7, NW.
Zo is het niet, zeggen deze joodse geleerden. Volgens hen „zou het [derde] gebod niet als een rechterlijke verordening tegen godslastering geïnterpreteerd kunnen worden, . . . Een nauwkeuriger lezing van het Hebreeuws”, zo beweren zij, „onthult dat het gebod in plaats daarvan over meineed handelt”. Zij hebben het Derde Gebod daarom als volgt weergegeven: „Gij zult niet valselijk bij de naam van de Here uw God zweren; want de Here zal iemand die valselijk bij Zijn naam zweert, niet vrijpleiten.” Jehovah wordt hier niet bij name genoemd.
Het Hebreeuws houdt letterlijk de gedachte in van het niet opnemen van Gods naam uit „ijdele” of „valse” overwegingen, en er wordt dus inderdaad verboden Gods naam voor valse eden te gebruiken, zoals ook door joodse bijbelgeleerden als J.H. Hertz, de redacteur van de Soncino-uitgave, wordt opgemerkt. Het gebod was echter niet slechts daartoe beperkt. Hoe weten wij dit zeker?
Door de bewoordingen van het Negende Gebod: „Gij zult als getuige geen vals getuigenis afleggen tegen uw medemens” (Ex. 20:16, NW). Daar de Israëlieten gewoon waren bij Gods naam te zweren, zowel voor de rechtbank als bij andere gelegenheden, volgt hieruit dat dit gebod ook het valselijk gebruiken van Gods naam verbood (1 Kon. 1:30; Matth. 26:63). Indien het Derde Gebod uitsluitend tegen het valselijk zweren bij Gods naam gericht zou zijn, waarom dan de herhaling in het Negende Gebod?
Dat Jehovah God er niet alleen op doelde dat de joden zich niet in zijn naam aan meineed schuldig mochten maken, maar ook dat zij zijn naam niet op enige verachtelijke, godslasterlijke of oneerbiedige wijze mochten gebruiken en dat hij dit van zo groot belang achtte dat hij deze bepaling tot een van de Tien Geboden maakte en deze zelfs na de eerste twee, waarbij de aanbidding van enige andere god werd verboden, rangschikte, blijkt uit een voorval dat door Mozes in Leviticus 24:10-16, 23 (NW) werd opgetekend. In het kort wordt daar verteld over de zoon van een Egyptenaar en een Israëlitische die „de Naam” misbruikte, er kwaad over afsmeekte of hem vervloekte, terwijl hij in een gevecht gewikkeld was met een Israëliet. Merk op dat hier eenvoudig wordt gesproken over de Naam. Zo belangrijk werd deze geacht. En niet alleen dat, maar degenen die deze godslastering hoorden, waren zo ontzet dat zij hem direct naar Mozes brachten zodat deze de nodige maatregelen kon nemen. Blijkbaar was dit de eerste maal dat iemand dit had gedaan, want Mozes moest Jehovah zelf om raad vragen. En hoe luidde Jehovah’s vonnis? Dat het niets ernstigs was? Verre van dat! Het was een zeer ernstige overtreding! Het verslag vervolgt met de woorden:
„Jehovah ging ertoe over tot Mozes te spreken, zeggende: ’Breng degene die kwaad afgesmeekt heeft buiten het kamp; en al degenen die hem hebben gehoord, moeten hun handen op zijn hoofd leggen, en de gehele vergadering moet hem met stenen gooien. En gij moet tot de zonen van Israël spreken, zeggende: „Voor het geval iemand kwaad afsmeekt over zijn God, dan moet hij voor zijn zonde boeten. Degene die Jehovah’s naam misbruikt, moet dus stellig ter dood worden gebracht. De gehele vergadering moet hem stellig met stenen gooien. De vreemde inwoner dient evenzeer als de inboorling ter dood te worden gebracht wanneer hij de Naam misbruikt.”’”
Zou iets nog duidelijker kunnen weergeven hoe ernstig Jehovah het misbruiken van zijn Naam achtte? Er is geen twijfel mogelijk dat een dergelijke ernstige overtreding in de Tien Geboden verboden moest worden. Uit het verslag blijkt dat de zonen van Israël Jehovah’s bevel opvolgden.
Neen, het Derde Gebod kan niet tot een verbod op meineed worden beperkt. Het was ook van toepassing op of verbood elk godslasterlijke gebruik van Gods naam. Daardoor worden wij geholpen te beseffen hoe ernstig het is Jehovah’s naam op onwaardige wijze op te nemen door, wanneer men een lid van zijn volk wordt genoemd — zoals de Israëlieten uit de oudheid en de moderne getuigen van Jehovah thans — niet in overeenstemming met dat wat men beweert te zijn, namelijk een van Jehovah’s getuigen, te leven.
Hoewel christenen niet onder de Decaloog zelf staan, zijn zij wel gebonden door de beginselen ervan. Indien de namen van wereldse regeerders, hetzij religieuze of politieke, met eerbied behandeld dienen te worden, dient dit met de naam van de Soevereine Heerser van het universum toch beslist nog meer te gebeuren. Voor christenen zijn de Tien Geboden samengevat in de twee grote geboden betreffende de liefde voor God en de liefde voor de naaste. Allen die Jehovah God met hun hele hart, verstand, ziel en kracht liefhebben, zullen zijn naam het respect en de eerbied geven die deze toekomen en hem niet op een onwaardige wijze opnemen. — Mark. 12:29-31.