Wat is de zienswijze van de bijbel?
Zijn het onschuldige vieringen?
VALENTIJNSDAG, meigebruiken, en moederdag behoren tot de door velen „onschuldig” geachte vieringen. Er zijn er zelfs die de vraag ter discussie hebben gesteld of er enig bezwaar tegen zou zijn dat christenen ze in acht nemen. Heeft de bijbel hier iets over te zeggen?
De bijbel noemt geen van deze vieringen bij name, maar bevat wel beginselen die tot richtsnoer kunnen dienen om te bepalen of vieringen van deze aard voor christenen „okee” zijn. Eén zo’n beginsel is de bijbelse leer dat men zich volledig afgescheiden dient te houden van gewoonten die in strijd zijn met de ware aanbidding.
In zijn wet aan de natie Israël verklaarde Jehovah: „Gij moogt de naam van andere goden niet vermelden. Die dient niet uit uw mond te worden gehoord” (Ex. 23:13). Dit hield in dat de Israëlieten niet met gevoelens van ontzag over die goden mochten spreken, noch op zodanige wijze dat hun een bepaald bestaan of een bepaalde macht zou worden toegeschreven. Zij moesten zulke valse goden met minachting bezien, als iets waardeloos, schandelijks, verfoeilijks en walgelijks. — Ps. 96:5; Jer. 11:13; Ezech. 16:36; 37:23.
En aangaande de religieuze voorwerpen die met die valse Kanaänitische aanbidding waren verbonden, kregen de Israëlieten de instructie: „Hun altaren dient gij af te breken, en hun heilige zuilen dient gij aan stukken te breken, en hun heilige palen dient gij om te hakken, en hun gesneden beelden dient gij met vuur te verbranden. Want gij zijt een heilig volk voor Jehovah, uw God.” — Deut. 7:5, 6.
Met het oog op zulke geboden zullen Israëlieten die getrouw aan God wensten te blijven, stellig nooit religieuze feesten van de Kanaänieten hebben overgenomen en ze onder nieuwe namen zijn gaan vieren. Dat zou een verlies van hun „heilige”, reine of zuivere positie voor hun God, Jehovah, hebben betekend. Net zomin als thans mensen een overhemd met een grote vlek als rein of schoon zouden beschouwen en geschikt om bij een officiële gelegenheid te worden gedragen, zomin beschouwt Jehovah de beoefening van met valse aanbidding besmette gewoonten, welke dat dan ook mogen zijn, als passend. Hij stáát op exclusieve toewijding (Ezech. 5:13). Tegenover de Israëlieten verklaarde hij: „Ik, Jehovah, uw God, ben een God die exclusieve toewijding eis.” — Ex. 20:5.
Dat Jehovah geen vermenging toestaat van afgodische praktijken met ware aanbidding, is duidelijk op te maken uit zijn bemoeienissen met de Israëlieten. Neem het geval van het gouden kalf in de wildernis. Toen de Israëlieten Aäron dit beeld voor hen lieten maken, hadden zij niet het idee een Egyptische afgod te aanbidden. Zij namen eenvoudig een religieus gebruik over dat in Egypte gewoon was, waar godheden voornamelijk werden vereenzelvigd met koeien, stieren en andere dieren. Dit moge blijken uit het feit dat het religieuze feest dat in verband met het gouden kalf werd gevierd, niet was bedoeld om een Egyptische god te eren, maar een „feest voor Jehovah” werd genoemd (Ex. 32:5). Dit maakte het echter nog niet juist. Jehovah God strafte de Israëlieten zwaar voor hun ontrouw. — Ex. 32:28-35.
De onveranderlijke God, Jehovah, is thans ten aanzien van afgodische praktijken niet toleranter dan in het verleden (Mal. 3:5, 6). De christelijke apostel Paulus herinnerde medegelovigen eraan: „Wat voor deelgenootschap hebben rechtvaardigheid en wetteloosheid? Of wat heeft licht met duisternis gemeen? Welke overeenstemming bestaat er voorts tussen Christus en Belial? Of welk deel heeft een gelovige met een ongelovige? En welke overeenkomst heeft Gods tempel met afgoden? Want wij zijn een tempel van een levende God, zoals God heeft gezegd: ’Ik zal onder hen verblijven en onder hen wandelen, en ik zal hun God zijn en zij zullen mijn volk zijn.’ ’„Gaat daarom uit hun midden vandaan en scheidt u af”, zegt Jehovah, „en raakt het onreine niet langer aan.”’” — 2 Kor. 6:14-17.
Uit dien hoofde kunnen de eerste-eeuwse christenen stellig geen aandeel hebben gehad aan feesten ter ere van valse goden en godinnen. En de geschiedkundige feiten tonen aan dat zij dat ook inderdaad niet hebben gehad.
Dit doet natuurlijk de vraag rijzen: Zouden de vroege christenen ook hebben afgezien van de viering van een Valentijnsdag, moederdag of meidag, als die in hun tijd hadden bestaan, of zouden ze zulke vieringen als iets onschuldigs hebben beschouwd? Wel, wat is de oorsprong van deze speciale dagen?
Nopens Valentijnsdag staat in The World Book Encyclopedia (uitgave 1973):
„Valentijnsdag valt samen met de feestdag van twee christelijke martelaren met de naam Valentinus. De gewoonten die met de dag in verband staan hebben echter niets van doen met het leven van deze heiligen. Ze stammen waarschijnlijk van een oud Romeins feest, Lupercalia geheten, dat elk jaar op 15 februari werd gevierd. Het feest werd gehouden ter ere van Juno, de Romeinse beschermgodin van de vrouw en het huwelijk, en Pan, de god van de natuur.”
Maar hoe is een feest ter ere van valse goden een zogenaamd christelijke viering geworden? Hetzelfde naslagwerk vervolgt:
„Na de verbreiding van het christendom, trachtten kerkleiders de heidense feesten een christelijke betekenis te geven. In 496 veranderde paus Gelasius het Lupercalia-feest van 15 februari in St.-Valentijnsdag van 14 februari. De gevoelswaarde die men aan het feest hecht is echter tot op de dag van vandaag hetzelfde gebleven.”
Omtrent meigebruiken staat in deze zelfde encyclopedie: „De Engelsen en andere volken die onder Romeinse overheersing hebben gestaan, ontwikkelden hun meidagfestijnen naar voorbeeld van het Floraliafeest.” En wie werd door dat feest geëerd? Flora, de godin van de bloemen.
Maar moederdag? ’Dat feest heeft absoluut geen enkele connectie met het oude heidendom’, zal iemand misschien opmerken. ’Gebiedt de bijbel niet dat kinderen hun vader en moeder moeten „eren”?’ Ja, dat doet de bijbel inderdaad, kinderen zijn hun ouders eer, gehoorzaamheid en respect verschuldigd (Ef. 6:1, 2). Maar nergens moedigt de bijbel tot de viering van een speciale „moederdag” aan. Omtrent de oorsprong van een dergelijke viering staat in de Encyclopaedia Britannica (uitgave 1959):
„Een feest ontsproten aan de gewoonte van moederverering in het oude Griekenland. Formele moederaanbidding met ceremoniën ter ere van Cybele of Rhea, de Grote Moedergodin, zag men op 15 maart in geheel Klein-Azië.”
Betreffende de instelling van moederdag in de Verenigde Staten berichtte de New York Times van 10 mei 1953:
„Ondanks de populariteit van Cybele, . . . en sporadische moederverering tijdens de Middeleeuwen, duurde het tot 1914 aleer de juiste combinatie van sentimentaliteit, idealisme en harde zakenmentaliteit het Amerikaanse Congres ertoe bewoog de tweede zondag in mei als moederdag in te stellen.”
Is het met het oog op de vals-religieuze achtergrond van Valentijnsdag, moederdag en meigebruiken niet duidelijk dat de christenen in de eerste eeuw deze vieringen niet in acht zouden hebben genomen? Zou het dan ook thans niet juist zijn zulke vieringen te mijden en aldus het bijbelse gebod te gehoorzamen ’het onreine niet langer aan te raken’?