Rechten of plichten — Welke van de twee?
„Mijn zoon, vergeet niet mijn wet, en mijn geboden beware uw hart, want lengte van dagen en jaren van leven en vrede zullen u worden toegevoegd.” — Spr. 3:1, 2.
1-3. (a) Welke houding leggen mensen van de wereld thans met betrekking tot rechten aan de dag? (b) Over wie spreekt de apostel Paulus in 2 Timótheüs 3:1-5, en wat zal er met allen gebeuren die de geest bezitten waarover in Efeziërs 2:2 wordt gesproken?
EEN belangrijke kwestie die mensen van de wereld tegenwoordig bezighoudt, is dat zij hun rechten erkend en geëerbiedigd willen zien. Velen zijn van mening dat zij het recht hebben te doen waar zij zin in hebben zonder zich om anderen te bekommeren. Als gevolg hiervan is de wereld, in het bijzonder het zogenaamde „christelijke” deel ervan, in de reeds lang geleden in de bijbel voorzegde situatie gekomen dat mensen ’aanmatigend, hoogmoedig, ongehoorzaam aan ouders, ondankbaar, deloyaal, niet ontvankelijk voor enige overeenkomst en onbezonnen’ zouden zijn en ’geen natuurlijke liefde’ zouden hebben. — 2 Tim. 3:1-4.
2 Dit is de geest van de wereld. Het is „de geest die thans werkzaam is in de zonen der ongehoorzaamheid” (Ef. 2:2). Wij weten dat deze geest overal om ons heen is en op iedereen druk uitoefent. Wij dienen niet te denken dat Paulus, toen hij de bovengenoemde slechte toestanden beschreef, op de mensen doelde die niet in God geloven. Neen, hij zei dat deze ongehoorzamen „een vorm van godvruchtige toewijding [zouden] hebben, maar de kracht ervan niet [zouden] blijken te bezitten” (2 Tim. 3:5). De bijbel zegt dat deze toestanden in de christenheid zouden ontstaan en dit is waar gebleken. Alle personen die deze slechte geest bezitten, zullen ten slotte sterven. — Openb. 21:8.
3 Als iemand dit slechte voorbeeld dus navolgt, is hij bij God in ongenade, of hij nu tot een kerk behoort of niet, of zelfs als hij zich uit de religieuze stelsels van de christenheid heeft teruggetrokken en een van Jehovah’s getuigen is geworden. Allen die een onafhankelijke, aanmatigende en onbezonnen of onhandelbare geest hebben of ook maar enigszins met die geest zijn besmet, verkeren in groot gevaar.
4, 5. Wat heeft deze geest van de zijde van zowel jongeren als volwassenen tot gevolg gehad?
4 Deze geest wordt weerspiegeld in het nieuws dat wij lezen, vooral met betrekking tot de hedendaagse jeugd. De oproeren op scholen en universiteiten vormen hier een voorbeeld van. Leerlingen en studenten gaan zo ver dat zij geweren en andere dodelijke wapens naar school en de universiteit meenemen. Zij vernietigen de eigendommen van de school waar zij naar toe gaan om een opleiding te ontvangen. Wij lezen over jeugdoproeren die zonder enige reden ontketend worden. Jongelui gaan een stad in, bestormen de winkels en keren auto’s van onschuldige personen om — allemaal voor niets.
5 Deze vernielzuchtige daden komen voort uit een houding van zelfbeschikking, van onafhankelijkheid met betrekking tot alle wetten en maatstaven. Om hun daden te rechtvaardigen, beweren zij dat zij gebruik maken van hun „rechten”. Zulke personen willen laten zien dat zij aan niemand verantwoording verschuldigd zijn. Zelfs onder rijpe volwassenen heeft de geest van opstandige onafhankelijkheid post gevat. Duizenden doen recht gelden op een gewaarborgd inkomen, maar zij willen niet werken. Zij willen de prettige dingen van het leven, maar zij willen niets presteren. Degenen die diensten aan het publiek verlenen, ontvingen oorspronkelijk extra geld of een „fooi” voor diensten die werden verleend. Nu eist men echter fooien, ongeacht de kwaliteit van de verleende dienst.
6-8. Beschrijf het verschil in het gezinsleven en in andere activiteiten wanneer er aandacht aan plichten in plaats van aan rechten geschonken zou worden.
6 In de koortsachtige opwinding over rechten, wordt dus niet aan plichten gedacht. Stel u echter eens voor hoe anders alles zou zijn als iedereen net zo over plichten als over rechten dacht. De huidige situatie zou andersom zijn. Iemand zou zich dan helemaal geen zorgen over zijn rechten behoeven te maken, aangezien hij en anderen zich van hun plichten zouden kwijten.
7 Over rechten strijden brengt in werkelijkheid zelfs verdeeldheid. Op plichten letten, heeft geluk en vrede tot gevolg. Het is niet moeilijk zich voor te stellen hoe eensgezind een gezin zou zijn waarin iedereen aan zijn plichten dacht — de kinderen jegens de ouders en de ouders jegens de kinderen. Er zou vertrouwen en consideratie in plaats van achterdocht en strijd zijn.
8 Als in de zakenwereld arbeiders inzagen dat hun werkgever het recht heeft te verwachten dat zij een volle dagtaak geven en als de werkgever aan het welzijn van de arbeiders zou denken en het als zijn plicht zag een behoorlijk loon te betalen, zouden zij beiden beter af zijn. En de klanten zouden blij zijn omdat zij service zouden krijgen. De zaken zouden beter gaan en betrekkingen zouden vaster zijn. De wereld beseft dit echter niet omdat ze zelfzuchtig is en de nadruk legt op wat een ieder kan krijgen, zonder aan anderen te denken. Deze zelfzucht is zo algemeen en ingeworteld dat de wereld niet te verbeteren is.
DE CHRISTELIJKE ZIENSWIJZE
9. Wat is het standpunt van christenen met betrekking tot het vechten voor rechten?
9 Hoe staat het echter met christenen op het punt van rechten en plichten? God heeft hun het recht gegeven en de plicht opgelegd hem te aanbidden, zijn geboden te volbrengen en de beginselen van de bijbel in hun leven toe te passen (Matth. 4:10). Zij dienen op dit recht te staan (Matth. 22:21). Het is geen persoonlijk of door een mens in het leven geroepen recht, doch een recht van Godswege en zij zijn verplicht er voor zijn aangezicht gebruik van te maken (Matth. 28:18, 19). Wanneer zij op dit recht blijven staan, ondersteunt God hen. De bijbel legt echter geen nadruk op persoonlijke rechten, maar zegt wel heel veel over plichten. — Pred. 12:13; Luk. 17:10.
10-12. (a) Welke positie neemt een christen voor het aangezicht van God in met betrekking tot rechten en plichten? (b) Wat dient de houding van een christen te zijn met betrekking tot bepaalde dingen die „modern” zijn?
10 Wat is de positie van ware christenen die de handelwijze van deze wereld de rug hebben toegekeerd en geloof oefenen in het loskoopoffer van Christus? De bijbel zegt tot hen: „Gij [behoort] uzelf niet toe, want gij werdt met een prijs gekocht. Verheerlijkt dan toch vooral God in ulieder lichaam” (1 Kor. 6:19, 20). Deze mensen hebben derhalve zeer weinig reden om tot God over rechten te spreken, want zij zijn zijn eigendom door het bloed van zijn Zoon. Zij hebben een plicht. Die plicht is: „Verheerlijkt dan toch vooral God.” Wij kunnen God verheerlijken door vredelievend te zijn, door tevreden te zijn, door geduldig te zijn, zelfs als iemand anders onze rechten met voeten treedt. Wij verheerlijken God als wij ons van onze plichten kwijten en niet eisen wat wij als onze persoonlijke rechten beschouwen, en anderen geen verdriet bezorgen of overstuur maken door op zulke „rechten” te staan. — Spr. 11:2.
11 Christenen dienen derhalve niet te denken dat alleen omdat een bepaalde gewoonte in de wereld algemeen is zij er — tegen de christelijke gemeente en haar rijpe denken in — op kunnen staan deze gewoonte te volgen als iets wat hun recht is. Waarom zou een christen proberen de geest van de wereld, of de dingen waardoor deze wordt vertegenwoordigd, zoals extreme kleding, extreme muziek en zogenaamde moderne gewoonten, in zijn leven te brengen wanneer hij deel uitmaakt van de christelijke gemeente? Waarom zou hij zelfs maar trachten deze dingen in de gemeente van God te brengen?
12 Iemand zou kunnen zeggen: ’Dat is modern. Wij willen modern zijn en gelijke tred met de wereld houden.’ Maar denk eens na: de geest van deze wereld is snel aan het verslechteren, aan het achteruitgaan, en wij kunnen verwachten dat de dingen gaandeweg erger worden. Elke generatie in het verleden dacht dat ze „modern” en de rest ver vooruit was, maar wat is er met deze generaties en hun gewoonten gebeurd? De bijbel zegt: „Er is een geslacht dat zuiver is in zijn eigen ogen maar dat van zijn eigen uitwerpselen niet gewassen is.” — Spr. 30:12.
13. Wat dienen wij, in plaats van onafhankelijke neigingen te krijgen, nu te doen, en waarom?
13 Dienen wij op dit tijdstip onnut in de gemeente te veroorzaken of onafhankelijke neigingen te krijgen, of ons zelfs maar een beetje van volledige samenwerking met de gemeente terug te trekken? Naarmate wij de onweerswolken van de „grote verdrukking” donkerder en het „klimaat” van deze wereld steeds killer zien worden, dienen wij ons veeleer hechter met de christelijke organisatie te verbinden en in de warmte van liefde steeds nader tot elkaar te komen (Spr. 18:1). Wij dienen extra te letten op onze houding en de positie die wij voor het aangezicht van God innemen. De apostel Petrus doet zeer krachtig uitkomen hoe noodzakelijk dit is door te zeggen: „Indien de rechtvaardige met moeite wordt gered, waar zal dan de goddeloze en de zondaar verschijnen?” — 1 Petr. 4:18.
14. Waarom is het nutteloos u druk te maken over de een of andere mode of gewoonte die door deze wereld wordt gevolgd?
14 Bovendien kan datgene wat wij op dit moment misschien zo belangrijk vinden wel helemaal niets zijn in Gods nieuwe ordening. Ja, zelfs over een jaar vanaf vandaag kan datgene waarvoor wij misschien vechten als iets dat ons recht is (de een of andere mode, gewoonte of soort van muziek) wel volkomen uit de mode zijn. Wij zouden het dan zelf niet eens willen. Waarom zouden wij het dan nu in de gemeente willen brengen? Modes en gewoonten van de wereld verdwijnen snel en worden vergeten. Gods gemeente blijft echter eeuwig bestaan. De bijbel zegt: „Het toneel van deze wereld is bezig te veranderen” (1 Kor. 7:31). De wereld is nu van kwaad tot erger aan het veranderen, maar ze zal volledig worden vervangen (1 Joh. 2:17). Ze zal volkomen uit de mode raken. Waar zullen moderne rages dan zijn, zoals de verwilderde haarbossen en de slordige, vieze kleding? Waar zullen de dingen zijn die wij nu per se zouden willen doen omdat wij vinden dat dit ons recht is?
ONZE BEWEEGREDENEN ANALYSEREN
15. Waarom doen wij er goed aan aandacht te schenken aan de raad die verantwoordelijke personen in de gemeente misschien geven?
15 Jehovah heeft allen lief die in geloof tot hem naderen. Hij verlangt van harte geschonken dienst en gehoorzaamheid (Rom. 6:17). Bijgevolg heeft de christelijke gemeente ten doel duidelijk te maken wat Jehovah’s wil is en alle leden van de gemeente te helpen het waarom ervan te begrijpen — om allen te helpen Jehovah vollediger te leren kennen. Wij doen er derhalve heel goed aan aandacht te schenken aan de raad die verantwoordelijke personen in de gemeente met betrekking tot problemen die rijzen, geven. — Vergelijk Exodus 18:15, 16.
16-18. Hoe zou iemand zijn eigen houding en beweegredenen met betrekking tot iets wat misschien een recht lijkt, kunnen analyseren?
16 Indien u verstoord bent over de een of andere kwestie die met uw rechten heeft te maken, is het goed te analyseren wat nu precies uw gedachten en beweegredenen zijn en hoe uw denken en motieven overeenkomen met de wijze waarop God denkt. Om dit door een voorbeeld te illustreren, zullen wij de kwestie nemen van een man of jongen die lang, slecht verzorgd haar draagt. Misschien houdt u van die mode en draagt u uw haar zo en heeft een van de broeders geopperd dat het gepast zou zijn uw haar te laten knippen en het netter te dragen.
17 U zou uzelf kunnen afvragen: ’Draag ik mijn haar zo omdat ik denk dat ik er beter mee uitzie, of om de mensen met wie ik omga? Zijn deze mensen vrienden in de gemeente of in de wereld buiten? Als anderen in de gemeente hun haar ook zo dragen, zijn het dan rijpe broeders, de ouderlingen of dienaren in de bediening, degenen die ijverig in de bediening zijn?’ Denk hierbij aan de vermaning van de apostel: „Houdt hen in gedachtenis die onder u de leiding nemen, die het woord van God tot u hebben gesproken, en volgt hun geloof na, lettend op het einde van hun wandel.” — Hebr. 13:7.
18 Vraag uzelf vervolgens af: ’Met wie vereenzelvigt mijn haardracht mij in de ogen van de mensen in het algemeen? Zou iemand bij wie ik aan de deur kom mij als een evangeliebedienaar van Jehovah’s getuigen identificeren?’ Waarom zou u zich onder de mensen buiten met wie u omgaat vreemd voelen als u geen lang haar droeg? Bent u bang voor wat zij zouden kunnen zeggen? Denkt u dat zij van u, als een van Jehovah’s getuigen, verwachten dat u net zo gekleed gaat als zij? Of denkt u dat zij meer respect voor u zouden hebben wanneer u, als een bedienaar van het evangelie, net zo gekleed ging als zij?
19, 20. Welk voorbeeld zouden wij wijselijk moeten volgen als broeders in de gemeente ons de raad geven verandering te brengen in onze kleding of haardracht of in een gewoonte die wij volgen?
19 Als de verantwoordelijke broeders in de gemeente u de raad geven uw kleding of haardracht te veranderen, of als anderen van mening zijn dat deze niet bij een bedienaar van het evangelie past, zou u dan bereid zijn er verandering in te brengen? U zou misschien kunnen denken dat zij het bij het verkeerde eind hebben of ouderwets zijn en dat u uw kleding of haardracht niet behoeft te veranderen enkel omdat anderen in de gemeente zich eraan storen. Zou u dan het voorbeeld willen aanvaarden dat Jezus zelf heeft gesteld?
20 De apostel Paulus zei over Jezus: „Want ook Christus heeft zichzelf niet behaagd, maar zoals er staat geschreven: ’De smadingen van hen die u smaadden, zijn op mij gevallen’” (Rom. 15:3). Christus stond niet op zijn rechten. Het zou veel gemakkelijker voor hem zijn geweest een andere handelwijze te volgen. Maar wat voor hulp zou hij dan voor ons zijn geweest? — Matth. 26:53, 54; 2 Kor. 5:14, 15.
21. Hoe toont de apostel Paulus aan dat het voor een lid van de gemeente onchristelijk is op de een of andere gewoonte te staan die anderen tot struikelen brengt?
21 Als iemand u nu eens zou vragen geen vlees meer te eten omdat enkelen in de gemeente erdoor tot struikelen werden gebracht? Wat zou u dan doen? Zo’n fundamenteel recht opgeven? Toch volgde de apostel Paulus Christus’ voorbeeld toen hij schreef: „Laten wij dus de dingen nastreven die de vrede bevorderen en de dingen die tot opbouw van elkaar dienen. Houd ermee op het werk Gods af te breken ter wille van voedsel. . . . Het is goed geen vlees te eten noch wijn te drinken noch iets te doen waarover uw broeder struikelt.” Vervolgens zegt Paulus tot iemand wiens geweten niet door het eten van vlees werd gekweld doch die zich er ter wille van het welzijn van de gemeente van zou onthouden: „Heb het geloof dat gij bezit, overeenkomstig uzelf voor het aangezicht van God.” — Rom. 14:19-22; vergelijk 1 Korinthiërs 8:12, 13.
22. Verschaf nog meer redenen waarom wij een gewoonte of manier van kleden of onze haardracht dienen te veranderen wanneer onze broeders van mening zijn dat het goede nieuws van het Koninkrijk erdoor in een verkeerd daglicht wordt gesteld.
22 Het is dus beter toe te geven en de voldoening te hebben voor uzelf te weten dat u God behaagt, ook al bent u het misschien niet helemaal met de opvattingen van anderen eens en ook al bent u van mening dat wat u nu doet juist is. Als u gekapt of gekleed gaat volgens een bepaalde mode die u leuk vindt, wie zien het dan per slot van rekening het meest? Wie weten hoe het u werkelijk staat en kunnen uw verschijning met die van anderen vergelijken? U ziet uzelf niet, is het wel? Neen, ànderen zien u van alle kanten. Indien uw broeders van mening zijn dat uw voorkomen de mensen een verkeerde indruk geeft of de boodschap die u brengt in een verkeerd daglicht stelt of er een blaam op werpt, waarom zou u er dan niet graag verandering in willen brengen?
GEEN MODE, MAAR AFGESCHEIDEN ZIJN VAN WERELDSE GEBRUIKEN
23. In welke situatie verkeerde een man in Israël wanneer hij liever glad geschoren was in plaats van zijn baard te laten staan?
23 Wij kunnen de kwestie van haardracht of kleding van een ander standpunt bekijken. Veronderstel dat u, als man, in de tijd van de Israëlieten, onder de Wet, leefde en niet van een baard hield. Misschien hield u van de manier waarop de Egyptenaren eruitzagen, gladgeschoren. Wat zou u doen? Zou u gebruik maken van uw persoonlijke recht om u te scheren? Neen, want u zou dit recht niet hebben. U zou een baard moeten dragen, omdat de Wet alle mannen gebood: „Gij moogt uw zijlokken niet rondom afknippen, en gij moogt het uiteinde van uw baard niet vernietigen.” — Lev. 19:27; 21:5.
24. Wat was de reden voor de wet waarin van de Israëlieten werd geëist dat zij een baard droegen?
24 Werd deze Wet uit het oogpunt van mode gegeven? Neen. Ze werd gegeven om de Israëlieten ervan te weerhouden de gewoonte van enkele van de heidense natiën om hen heen na te bootsen. De Israëlieten moesten hun baard echter geregeld bijknippen en keurig verzorgen. Een onverzorgde of afgeschoren baard was een teken van verdriet of rouw over de een of andere ramp (2 Sam. 19:24-28; Jes. 7:20). Ook het haar werd op geregelde tijden geknipt, tenzij men onder een Nazireeërgelofte stond. In Ezechiëls profetie werd de priesters geboden hun haar te knippen en niet los te dragen. — Ezech. 44:15, 20.
25, 26. Hoe geeft Gods Woord ons Jehovah’s zienswijze ten aanzien van gepastheid op het gebied van de kledingmodes?
25 God wist ook dat een manier van kleden iemand in een verkeerde groep kan plaatsen toen hij gebood: „De kleding van een fysiek sterke man dient geen vrouw te worden aangetrokken, noch dient een fysiek sterke man de mantel van een vrouw te dragen; want een ieder die deze dingen doet, is iets verfoeilijks voor Jehovah, uw God” (Deut. 22:5). Waarom? Omdat het tot immoraliteit zou aanzetten.
26 Hoewel er dus enkele modes op het gebied van kleding zijn die overeenkomst vertonen, zoals lange broeken voor dames en herenpantalons, is er gewoonlijk toch een duidelijk verschil in snit of stof. Wanneer iemand echter kleren draagt waardoor hij of zij haast niet van de andere sekse is te onderscheiden, is dit in Jehovah’s ogen kwaad. Hetzelfde geldt voor kleding die zó strak is of zó weinig bedekt dat het immoraliteit uitlokt en de persoon verbindt met degenen die een reputatie hebben er verfoeilijke praktijken op na te houden. Als u dus op een bepaalde haardracht of kledingmode, of op de een of andere gewoonte zou willen staan, vraag uzelf dan af: ’Doe ik het om wereldse personen na te volgen?’
„DE NATUUR ZELF” LEERT ONS
27, 28. (a) Hoe geeft de apostel Paulus ons een goede richtlijn met betrekking tot wat voor een christen op het gebied van de mode juist is? (b) Wat zeggen bepaalde bijbelgeleerden met betrekking tot het woord „natuur”?
27 Er worden geen specifieke regels in de bijbel vermeld, zoals bijvoorbeeld hoe lang iemands haar dient te zijn, of welke lengte een rok moet hebben. De geïnspireerde apostel geeft echter wel goede richtlijnen waardoor een oprechte, opgedragen christen en de christelijke gemeente kunnen weten wanneer een mode of gewoonte gepast of juist is. Hij zegt: „Leert de natuur zelf u niet dat indien een man lang haar heeft, dit hem tot oneer strekt, maar indien een vrouw lang haar heeft, het haar tot heerlijkheid strekt? Want het haar is haar gegeven in plaats van een sluier.” — 1 Kor. 11:14, 15.
28 Met betrekking tot deze woorden van de apostel, merkt de bijbelgeleerde A. Barnes op:
„Het woord natuur . . . duidt kennelijk op het gevoel van fatsoen dat alle mensen bezitten en dat tot uitdrukking komt in elke heersende of universele gewoonte. . . . Het is datgene wat het natuurlijke gevoel van fatsoen bij mensen eist. . . .Het woord betekent hier derhalve niet de wijze waarop de seksen zijn gemaakt, . . . noch eenvoudig gewoonte of gebruik, . . . maar het heeft betrekking op een diep innerlijk gevoel van wat gepast en juist is.”
En Dr. A. T. Robertson, een kenner van het Grieks, zegt:
„Het betekent hier behalve louter gewoonte, een aangeboren gevoel van fatsoen (cf. Rom. 2:14), maar dan een gevoel dat berust op het objectieve verschil dat er bestaat met betrekking tot de wijze waarop de dingen zijn gemaakt.”
29. (a) Waarom heeft een christen geen regels nodig voor wat hij wel of niet moet doen? (b) Als iemand het in een bepaald geval niet weet, wat dient hij dan te doen?
29 Het gaat er derhalve niet om dat iemand precies moet worden verteld wat men wel of niet mag doen, zoals door regels. Als wij christenen zijn en ons hart datgene liefheeft wat juist is, weten wij van nature, vooral door ons geoefende geweten, of iets bijdraagt tot de heerlijkheid van het goede nieuws dat wij prediken, of er afbreuk aan doet. Wij weten of wij de reputatie of image die de gemeente in de ogen van anderen bezit, opbouwen of afbreken. Mocht iemand het echter niet weten, dan dient hij zich door het goede geweten van de christelijke gemeente te laten leiden. Laat hij de goede raad van de verantwoordelijke broeders aanvaarden en op hun goede oordeel vertrouwen. — Spr. 12:15.
30. (a) Welke verplichting hebben allen die verantwoordelijk posities in de gemeente bekleden? (b) Wat is een leidend beginsel dat ons zal behoeden? (c) Waarom dienen wij ons meer om plichten dan om rechten te bekommeren?
30 Ware christenen hebben elkaar lief en degenen die verantwoordelijke posities bekleden hebben de verplichting alleen te doen wat het beste voor hun broeders is, hetzij door het voorbeeld dat zij stellen of door de raad die zij geven. En de daden van ons allen dienen altijd te worden geleid door het beginsel: ’Sier ik de leer van onze Redder, God, in alle dingen’? Als wij ons van onze plichten kwijten en met onze hele ziel als voor Jehovah en niet voor mensen werken, zal Jehovah ons belonen met zegeningen die veel groter zijn dan welke „rechten” maar ook die wij voor onszelf zouden kunnen opeisen, alsook met jaren van leven en vrede. — Tit. 2:10; Kol. 3:23, 24; Spr. 3:1, 2.