Hoofdstuk 10
Acht God u persoonlijk belangrijk?
1, 2. Hoe weten wij dat God de mensen niet slechts als één grote mensenmassa beschouwt, maar belangstelling voor iedere individuele persoon heeft?
HOE beziet God de mensheid? Als slechts één grote mensenmassa, of als individuele personen? Of verleent hij zijn gunst slechts aan een bepaalde, uitgekozen groep en negeert hij de rest?
2 Voor God is iedereen belangrijk als een afzonderlijke persoon (Handelingen 17:26, 27). Hij „wil dat alle mensen gered worden en tot de kennis van de waarheid komen” (1 Timótheüs 2:4, Willibrordvertaling). De apostel Petrus, die zag dat God heidenen in de christelijke gemeente aanvaardde, riep uit: „Ik bemerk zeer zeker dat God niet partijdig is, maar in elke natie is de mens [de individuele persoon] die hem vreest en rechtvaardigheid werkt, aanvaardbaar voor hem.” — Handelingen 10:34, 35; 15:8, 9.
3. Hoe toonde Jezus Christus dat ook hij, net als zijn Vader, belangstelling voor iedere individuele persoon heeft?
3 Jezus Christus werd door God gezonden om zichzelf te geven als „een overeenkomstige losprijs voor allen” (1 Timótheüs 2:6). Hij heeft ’voor iedereen de dood gesmaakt’ (Hebreeën 2:9). Zou het derhalve logisch zijn dat Gods Zoon van een onbezorgde houding blijk zou geven en in feite zou zeggen: ’Ik heb mijn levensbloed wel voor iedereen gegeven, maar van welk belang is deze ene persoon voor mij? Het maakt mij niets uit of hij zijn leven wel of niet verliest’? Verre van dat! Elke persoon zal aandacht ontvangen en de gelegenheid krijgen leven te verwerven.
4. Welke positie neemt Jezus Christus met betrekking tot het mensengeslacht in, en hoe heeft hij die positie gekregen?
4 Op grond van zijn loskoopoffer is Jezus de „loskoper” van de mensheid. Daar Jehovah God de Schepper is, is hij de Eigenaar van het mensengeslacht. Maar als kinderen van de opstandige Adam zijn de mensen „verkocht onder de zonde”, als „slaven van de zonde” (Romeinen 7:14; 6:16, 17). Als zodanig moeten zij met God verzoend worden of weer in een goede verhouding tot hem gebracht worden (Romeinen 5:10). Ten einde hen te helpen, moest Jezus hen kopen, om hun nieuwe gezinshoofd of vader te worden, de „laatste Adam”, omdat zij door de eerste Adam in zonde waren verkocht (1 Korinthiërs 15:45). Deze wettelijke transactie werd in de wet van Mozes, in Leviticus 25:47-49, afgeschaduwd.
5. (a) Hoe heeft Jezus ’autoriteit om te oordelen’ gekregen? (b) Wat voor oordeel velt hij?
5 Bijgevolg heeft God Jezus Christus „autoriteit gegeven om te oordelen, omdat hij de Zoon des mensen is” (Johannes 5:27). Dat wil zeggen, door een mens op aarde te worden in de gelijkenis van mensen maar zonder zonde, werd Jezus hun naaste bloedverwant, die het recht had en de prijs bezat om de mensheid los te kopen (Filippenzen 2:7; Romeinen 8:3). Dit wordt door zijn titel „Zoon des mensen” te kennen gegeven (Hebreeën 2:11, 14, 15). Als een volkomen rechtvaardig rechter behandelt hij niemand met geringschatting. Hij zei: „Het oordeel dat ik vel, is rechtvaardig, want ik zoek niet mijn eigen wil, maar de wil van hem die mij heeft gezonden” (Johannes 5:30). Hij oordeelt daarom niet naar de uiterlijke schijn, en evenmin oordeelt hij de mensen ’en masse’, maar hij oordeelt een ieder naar diens eigen omstandigheden en houding. — Jesaja 11:3, 4; Hebreeën 4:15.
6. Hoe beklemtonen de apostelen Paulus en Petrus dat God met individuele personen handelt?
6 De wijze waarop God handelt, en vooral het feit dat hij zich van Jezus Christus bedient, onthult dat hij wenst dat alle mensen in een positie komen waarin zij in staat zullen zijn door hem gezegend te worden. Dit geldt ook voor boosdoeners als individuele personen. De apostel Paulus schreef aan degenen die verkeerde dingen beoefenden: „Veracht gij de rijkdom van zijn goedheid en verdraagzaamheid en lankmoedigheid, omdat gij niet weet dat de goedgunstige hoedanigheid van God u tot berouw tracht te brengen? . . . En hij zal een ieder vergelden naar zijn werken.” Ook de apostel Petrus vestigde er de aandacht op dat God met individuele personen handelt, toen hij over God sprak als „de Vader . . ., die onpartijdig oordeelt naar een ieders werk”. — Romeinen 2:4-6; 1 Petrus 1:17.
GELEGENHEID VOOR IEDEREEN
7. Waarom denkt een persoon verkeerd als hij zegt dat hij te slecht is om zich te verbeteren en een dienstknecht van God te worden?
7 Maar misschien zal iemand zeggen: ’Het heeft voor mij geen zin nu te trachten God te dienen. Ik ben zo slecht dat ik niet te verbeteren ben. Er is voor mij geen hoop.’ Men maakt een ernstige fout als men zo denkt. Natuurlijk komt niemand er op grond van zijn eigen verdienste voor in aanmerking dat God zelfs maar aandacht aan hem schenkt (Romeinen 5:6-10). Als volmaaktheid werd vereist, zou iedereen uitgeschakeld worden. Maar in zijn goedheid heeft God voorbeelden laten optekenen waaruit blijkt dat hij een berouwvol persoon, ongeacht zijn slechte werken in het verleden, niet zal verwerpen. Hij verlangt slechts dat zo’n persoon bereid is te vernemen wat hij moet doen en een oprechte krachtsinspanning in het werk stelt om in harmonie met Hem te komen. — Jesaja 1:18; Openbaring 22:17.
8-10. (a) Geef twee voorbeelden die vertroostend zijn voor personen die verkeerd hebben gehandeld, maar die zich tot God willen keren. (b) Hoe blijkt uit Ezechiël 33:14-16 en Kolossenzen 3:5-8 dat wat bij God telt, is wat wij thans doen, niet wat wij in het verleden hebben gedaan?
8 De apostel Paulus was zo’n voorbeeld. Hij was voordien betrokken geweest bij de daadwerkelijke moord op christenen (Handelingen 7:58, 59; 9:1, 2). Paulus zelf zegt: „Betrouwbaar is het woord en alle aanneming waard, dat Christus Jezus in de wereld is gekomen om zondaars te redden. Van hen ben ik de voornaamste. Niettemin was de reden waarom mij barmhartigheid werd betoond, dat Christus Jezus door bemiddeling van mij, als het voornaamste geval, al zijn lankmoedigheid zou bewijzen tot een voorbeeld voor hen die hun geloof op hem zullen gronden, waardoor zij eeuwig leven verkrijgen.” — 1 Timótheüs 1:15, 16.
9 Koning Manasse van Juda was nog een voorbeeld van een zeer slecht mens. Hij voerde de natie aan in buitensporige afgoderij en opstand tegen God. De natie heeft zich hiervan nooit hersteld (2 Koningen 21:11, 16). Manasse zelf heeft in later tijd echter berouw getoond, en zijn gebed werd door God aanvaard. — 2 Kronieken 33:11-13, 16, 17.
10 Wat een persoon thans en in de toekomst doet, niet wat hij of zij in het verleden heeft gedaan, telt bij God. — Ezechiël 33:14-16; Kolossenzen 3:5-8.
11. Kan een persoon, op grond van zijn eigen rechtvaardigheid, of door volgens de Tien Geboden of de Mozaïsche wet te leven, Gods gunst en leven verdienen?
11 Daarentegen dient niemand te denken dat hij door zijn eigen goedheid of rechtvaardige daden Gods gunst zal ontvangen (Romeinen 3:10). Daardoor zou hij ontkennen dat hij een zondaar is (1 Johannes 1:8-10). Zo’n misleide persoon verwerpt Christus’ offer door het als overbodig te beschouwen. Het is een poging tot zelfrechtvaardigheid op grond van werken — om God ertoe te ’verplichten’ hem te aanvaarden wegens zijn eigen persoonlijke ’goedheid’ (Romeinen 4:2-8). Personen die deze houding hebben, dienen in werkelijkheid niet God, maar stellen hun eigen maatstaf in de plaats van Gods maatstaf. Dat een dergelijke krachtsinspanning vergeefs is, werd bewezen door de joden die rechtvaardigheid trachtten te verwerven door middel van de Mozaïsche wet. — Romeinen 10:1-3; Hebreeën 10:1, 2.
12. Hoe toonde Jezus dat God niet partijdig is, of dat hij niet alleen degenen helpt die geld of een positie hebben?
12 Ook begunstigt God niet slechts een bepaalde klasse van mensen. Had zijn Zoon, Jezus, geen medegevoel met allen? Of gebruikte hij bijvoorbeeld zijn genezingskracht alleen maar ten aanzien van zijn favorieten, of ten aanzien van degenen die hem geld konden geven? Neen, er zijn vele verslagen over grote scharen mensen die met allerlei ziekten tot hem kwamen, en hij genas hen allen. — Matthéüs 14:14.
JEHOVAH IS ’GEHECHT’ AAN DEGENEN DIE HEM DIENEN
13. Welke voorbeelden hebben wij in Abraham en anderen met betrekking tot de intensiteit en constantheid van Gods liefde?
13 Jehovah is altijd bereid zijn hulp en zijn liefde te schenken aan een ieder die deze wenst te ontvangen. En de intensiteit en constantheid van zijn liefde zijn veel groter dan wij jegens anderen tot uitdrukking kunnen brengen. Neem bijvoorbeeld eens nota van Gods liefde jegens Abraham, Isaäk en Jakob, die onvolmaakte mannen waren, maar die hem van ganser harte dienden. Eeuwen later zei Mozes tot de natie Israël: „Aan uw voorvaders is Jehovah gehecht geraakt, door hen lief te hebben” (Deuteronomium 10:15). Wegens deze liefde verdroeg hij eeuwenlang de weerspannigheid van de natie. — Deuteronomium 7:7, 8.
14. Kan iemand die God in oprechtheid en waarheid aanroept, erop vertrouwen Gods hulp te ontvangen?
14 Jehovah’s liefde is net zo groot en duurzaam jegens degenen die hem thans dienen (Romeinen 8:38, 39). Hij zoekt, zo te zeggen, naar een gelegenheid om ’gehecht te raken’ aan een ieder die hem in oprechtheid en waarheid aanroept (Jakobus 4:8). „Wat Jehovah aangaat,” zo zegt de bijbel, „zijn ogen gaan de gehele aarde rond om zijn sterkte te tonen ten behoeve van hen wier hart onverdeeld is jegens hem” (2 Kronieken 16:9). „Zijn oren [zijn] tot hun smeking.” — 1 Petrus 3:12.
15. Waar zoekt Jehovah God naar wanneer hij ons beschouwt?
15 Wanneer Jehovah de aarde aanschouwt en ziet hoe de mensen onder allerlei ellende gebukt gaan, heeft hij diep medegevoel met de mensheid. Hij wil hen graag helpen. Hoewel hij kwaaddoen niet oogluikend toelaat, zoekt hij niet naar fouten van de mensen, maar naar hun goede punten (Psalm 130:3). Hij ’is gedachtig dat zij stof zijn’. — Psalm 103:14.
16, 17. (a) Hoe toonde Jezus dat hij de mensen werkelijk wilde helpen? (b) Welke gevoelens bezitten Jehovah en zijn Zoon ten aanzien van de mensen in deze tijd?
16 Toen Gods Zoon op aarde was, was hij verlangend zijn macht om mensen te helpen, te gebruiken. Toen een melaatse tot hem zei: „Als u het alleen maar wilt, kunt u mij rein maken”, werd Jezus ’door medelijden bewogen, en hij strekte zijn hand uit, raakte hem aan en zei tot hem: „Ik wil het. Word rein”’, en hij genas hem. — Markus 1:40, 41.
17 Wanneer Jezus mensen die voor hulp tot hem kwamen, genas, deed hij dit met diep medegevoel. Evenzo geven God en zijn Zoon in deze tijd blijk van liefde en zorg jegens een ieder die er de tijd voor neemt aandacht te schenken aan het goede nieuws omtrent Gods voornemen. Bent u er op dit moment mee bezig Gods Woord oprecht te onderzoeken ten einde meer omtrent hem te weten te komen? Zo ja, dan is dit op zich een bewijs dat hij belangstelling voor u heeft. Hoe kan dit met zekerheid worden gezegd?
WIJ HEBBEN GODS HULP NODIG OM BEGRIP TE KRIJGEN
18, 19. (a) Hoe zal iemand die oprecht Gods Woord onderzoekt, hulp ontvangen? (b) Waarom hebben wij de hulp van Gods geest nodig?
18 Dit is zo omdat God ziet dat een ieder die oprecht zijn Woord onderzoekt, iets goeds in zijn hart heeft. Als gevolg hiervan opent hij de geest van die persoon, zodat hij begrip ontvangt. Jezus zei: „Niemand kan tot mij komen, tenzij de Vader, die mij heeft gezonden, hem trekt” (Johannes 6:44). U kunt Gods voornemens niet begrijpen zonder de hulp van Gods geest, zijn onzichtbare werkzame kracht, die uw geest kan beïnvloeden en leiden.
19 De apostel Paulus schreef: „Niemand [is] de dingen Gods . . . te weten gekomen behalve de geest van God. [Dat wil zeggen, Gods geest is noodzakelijk om Gods gedachten en voornemens aan ons over te brengen.] Nu hebben wij niet de geest van de wereld ontvangen, maar de geest die van God komt, opdat wij de dingen zouden weten die ons door God goedgunstig zijn gegeven” (1 Korinthiërs 2:11, 12; vergelijk Handelingen 16:14). Als u deze hulp niet had, zou u door de verwarring van deze wereld, haar gebrek aan geloof en haar geest, die tegen God gekant is, overweldigd worden, want „niet alle mensen bezitten geloof”. — 1 Korinthiërs 2:14; 2 Thessalonicenzen 3:2.
20. Hoe groot is Gods waardering voor degene die er ijverig moeite voor doet hem te leren kennen en te dienen?
20 Door aldus tegemoet te komen aan uw krachtsinspanning om begrip te verwerven, spreidt God nog een andere voortreffelijke hoedanigheid jegens u ten toon. Die hoedanigheid is waardering. Wanneer anderen goede dingen voor u doen, hebt u daar ongetwijfeld waardering voor en toont u dit ook. Maar mensen hebben lang niet zo’n grote en diepgevoelde waardering als God die heeft voor degenen die geloof in hem tonen en die zijn Woord respecteren. Hij verheugt zich over hen. Jezus zei zelfs dat er in de hemel vreugde was over één zondaar die berouw heeft of het slechte de rug toekeert ten einde God te behagen (Lukas 15:10). Ja, Jezus zei dat een persoon die slechts een beker koud water gaf aan iemand die hij als een dienstknecht van God erkende, geenszins zijn beloning zou missen (Matthéüs 10:42). God ziet en waardeert een ieder die zijn naam respecteert en zijn volk vriendelijk bejegent. Derhalve gaat zijn hart naar zo’n persoon uit en helpt hij hem. — Beschouw het voorbeeld dat in Markus 14:3-9 opgetekend staat.
21. Hoe toonden bepaalde heidense personen in Klein-Azië wat onze reactie op Gods goedheid dient te zijn?
21 Wij dienen op onze beurt terecht waardering te tonen voor Gods goedheid dat hij ons helpt zijn voornemen te leren kennen en ons de gelegenheid schenkt eeuwig leven te ontvangen. Een persoon dient dankbaar te zijn dat het God heeft goedgedacht hem zo te laten zijn als de mensen tot wie Paulus in een stad in Klein-Azië predikte. De daar wonende joden, die beweerden God te dienen, waren tegen de waarheid gekant. Maar het bericht vermeldt: „Toen zij die uit de natiën [heidenen] waren, dit hoorden [namelijk dat de gelegenheid bestond om door God aanvaard te worden], verheugden zij zich en verheerlijkten het woord van Jehovah, en allen die de juiste gezindheid voor het eeuwige leven bezaten, werden gelovigen” (Handelingen 13:48). Die mensen waardeerden Gods goedheid. Deze waardering hielp hen de soort van mensen te zijn die God graag aanvaardt.
DE OPSTANDING EEN BEWIJS VAN GODS BELANGSTELLING
22. Hoe blijkt uit Jehovah’s voorziening van de opstanding dat hij een zeer grote belangstelling voor individuele personen heeft?
22 Een sterk bewijs van Gods belangstelling voor iedere individuele persoon, is zijn voorziening van een opstanding voor „zowel de rechtvaardigen als de onrechtvaardigen” (Handelingen 24:15). Ten einde een persoon op te wekken, moet God alles omtrent hem weten. Alleen met deze inlichtingen kan God dezelfde persoon met dezelfde persoonlijkheid terugbrengen, zodat de persoon zichzelf zal zijn en zichzelf zal herkennen. Dit betekent dat God elk detail van zo iemands persoonlijkheid moet herstellen. Hiertoe behoren zijn uiterlijke verschijning, zijn overgeërfde eigenschappen, de invloed die de omgeving en ervaring op hem hebben gehad, alsmede zijn volledige geheugen. Wat een belangstelling en zorg blijken hieruit!
23, 24. (a) Welk opmerkelijke bericht kunnen nietige mensen omtrent een persoon vastleggen, hetgeen ons helpt in te zien hoe gemakkelijk God iemand zou kunnen opwekken? (b) Wat valt er te zeggen over zijn vermogen om mensen die reeds duizenden jaren dood zijn, te gedenken en op te wekken?
23 ’Dat schijnt onmogelijk’, zal iemand misschien zeggen. Maar zelfs in deze tijd kunnen mensen beeld en stem van een persoon op een videoband of film vastleggen. Vervolgens kunnen zij deze, zelfs nadat hij gestorven is, op een doek projecteren, zodat zij de persoon in actie kunnen zien en zijn stem kunnen horen. Er zijn honderden details opgenomen. Als de mensen dit kunnen doen, kan God, bij wie ’alle dingen mogelijk zijn’, dan niet een bericht bijhouden van de duizenden details waardoor een persoonlijkheid wordt gevormd? — Matthéüs 19:26; Job 42:2.
24 Zelfs wij, als onvolmaakte mensen, weten vele details omtrent een intieme vriend, zodat wij hem tamelijk nauwkeurig kunnen beschrijven. Maar met het verstrijken van de tijd vervaagt het beeld. God, die een veel groter inzicht heeft, weet volledig elk detail van alle personen. Hij weet wat in het hart van een ieder leeft (Hebreeën 4:13). En ook al is iemand eeuwenlang dood, dan vervaagt hij niet in Gods herinnering. — Job 14:13-15.
25. Omvat de opstanding ook mensen die niet in een graf zijn begraven, maar die op zee zijn omgekomen, door dieren zijn opgegeten, enzovoort?
25 Dientengevolge heeft God een duidelijk en gedetailleerd beeld in zijn geest van de miljarden mensen die in de graven zijn (Spreuken 15:11). Zelfs degenen die niet begraven zijn, maar die zijn omgekomen op zee, of door verbranding of anderszins, bevinden zich net zo levendig in zijn herinnering. — Openbaring 20:13.
26. Wat bedoelde Jezus toen hij over Jehovah sprak als ’de God van Abraham, Isaäk en Jakob’, en vervolgens zei: „Hij is geen God van de doden, maar van de levenden, want voor hem leven zij allen”? (Lukas 20:37, 38)
26 Over degenen die God voornemens is uit de doden op te wekken, zei Jezus: „Hij is geen God van de doden, maar van de levenden, want voor hem leven zij allen” (Lukas 20:38). Zijn macht en wijsheid maken zijn voornemens zo zeker dat hij „de doden levend maakt en de dingen die niet zijn, roept alsof ze waren”. — Romeinen 4:17.
27. Hoe kunnen wij er zeker van zijn dat Christus de autoriteit en de macht heeft ontvangen om de doden op te wekken?
27 God heeft Jezus Christus de macht gegeven om de opstanding te verrichten. Toen hij op aarde was, demonstreerde hij deze macht bij verscheidene gelegenheden. — Lukas 7:14, 15; 8:49-56; Johannes 11:39, 43, 44.
28. (a) Hoe kunnen wij waardering tonen voor datgene wat Jehovah voor ons heeft gedaan? (b) Dient een normaal persoon te denken dat hij niet over het verstandelijke vermogen beschikt om Jehovah’s voornemens uit de bijbel te leren kennen?
28 Kan iemand dus terecht zeggen dat God en zijn Zoon geen belangstelling voor hem hebben? Vinden zulk een zorg en belangstelling van Jehovah’s zijde weerklank in uw hart? U kunt uw waardering voor hem tonen door meer omtrent hem te weten te komen en door anderen hier eveneens toe aan te moedigen. En u zult meer omtrent hem te weten komen wanneer u oprechte krachtsinspanningen in het werk stelt om kennis omtrent hem te verwerven. Hij zal u het „verstandelijke vermogen” hiertoe geven. — 1 Johannes 5:20.
[Illustratie op blz. 110]
Beziet God de mensen eenvoudig als één grote massa gezichten? . . .
[Illustratie op blz. 111]
. . . Of stelt God belang in ons als individuele personen?
[Illustratie op blz. 117]
Mensen kunnen films maken zodat zij iemand die reeds lange tijd dood is, kunnen zien en horen. God herinnert zich zelfs nog meer, en hij kan de doden opwekken